Uit de orgelhoek: Ps. 118 – Laat ieder ’s Heren goedheid prijzen

Laten we eerst eens kijken naar het voorspel. Vaak spelen we gauw de eerste regel voor en klaar is kees. Ik betrap mij daar zelf ook wel eens op. Toch zijn er andere en mooiere mogelijkheden aan te geven om welke melodie het gaat, te laten horen welk tempo gewenst wordt of de juiste sfeer van het lied op te roepen. Bijvoorbeeld ‘voorspelen voor de psalmen’ van Jan D. van Laar, uitgave Callenbach, Nijkerk. Een prachtige ingebonden bundel die ik voor enkele guldens kocht bij boekhandel De Slegte. Ps. 118:

Jubilate 23, 1 (mei 1990)

Flip VeldmansLaat_ieder

Of uit de voorspelen bij Zang en Tegenzang, uitgave Annie Bank. Er zijn drie verschillende voorspelen, nr. 69, 219 en 228, resp. van Otto Deden, Edward Stam en Jan Valkestijn. Deze voorspelen kunnen ook als zelfstandig orgelwerk gespeeld worden. Gemakkelijk zijn deze voorspelen niet, ze dienen goed te worden ingestudeerd. Ter illustratie nr. 69:Laat_ieder2

Een andere methode is er eens voor te gaan zitten en zelf iets op papier te zetten. Een goede handleiding hiervoor is ‘Voorspelen in de eredienst’, in twee delen van Willem Vogel, uitgegeven door de Commissie voor de Kerkmuziek van de Hervormde Kerk. Een eenvoudige leerschool gericht op organisten die menen niet te kunnen improviseren, aldus de auteur. Hoewel het uitgangspunt de reformatorische psalmen is, zijn de suggesties tevens bruikbaar voor gewone liederen. In de geest voor deze leerschool heb ik Ps. 118 zelf uitgewerkt:Laat_ieder3

U merkt het, een voorspel volgens één van bovenstaande voorbeelden is veel aardiger dan het alleen maar voorspelen van de eerste regel. Wanneer u tijdens de offerande of communieuitreiking over dezelfde melodie wilt spelen, kan ik u ‘Psalm Preludes’ van de Nederlandse componist Henderick Speuy (ca. 1575–1625) en tijdgenoot van Jan Pieterszoon Sweelinck, aanbevelen. De bundel is in 1963 door Heuwekemeijer te Amsterdam uitgegeven. Hier volgt de opening van Ps. 118:Laat_ieder4Laat_ieder5

Over de verschillende versies, wel of geen rust na iedere regel zal Theo Klaus in zijn bespreking ongetwijfeld het nodige hebben geschreven. Ik volsta slechts met de opmerking dat je een begeleiding moet kiezen bij de wijze van uitvoering van het gezang. Zing je de melodie zoals in GvL gebruik dan bijvoorbeeld de begeleiding uit het Liedboek voor de Kerken nr. 160, naar een zetting van Cloude Goudimel uit 1565:Laat_ieder6Laat_ieder7

Indien steeds twee regels aan elkaar worden gezongen, zoals bijvoorbeeld in de Randstadbundel of bij Zang en Tegenzang, neem dan een zetting zoals die bijvoorbeeld te vinden is in ‘Eenvoudige voorspelen en begeleidingen’, uitgave Gooi en Sticht. Dit voorspel en begeleiding is gemaakt door Wim Witteman:Laat_ieder8

Tenslotte volgt nog een opsomming van orgelbegeleidingen en meerstemmige zettingen te vinden in de bespreking van dit lied in het praktijkschrift voor liturgie en liturgische muziek ‘Continuo’ 2e jaargang nr. 1, september 1987, pag. 107 en 108:

Orgelbegeleiding:
Deden, O.: Orgel-voorspel in: Zang en Tegenzang (serie); Annie Bank, Amsterdam 1967.
Deden, 0.: Orgelbegeleiding in: Zingt voor de Heer; Annie Bank, Amsterdam 1968.
Böhmer, 1.: Orgelbegeleiding in: Harmoniale dl. I; Harmonia, Hilversum.
Vogel. W.: Liedboek voor de Kerken/491 gezangen; orgel- en pianobegeleidingen met voorspelen nr. 160; Boekencentrum, Den Haag 1976.
Schoonhoven, G.: Voorspel-intonatie-begeleiding in: Orgelboek bij de 491 gezangen nr. 160; Boekencentrum, Den Haag 1985.

Meerstemmige zettingen:
Huijbers, B.: SATB+orgel in: Liturgische Gezangen (Partituur- uitgave deel I); Gooi en Sticht, Hilversum 1980.
Deden, O.: SA of TB. orgel in: Zang en Tegenzang (serie); Annie Bank, (N.S.G.V.) Amsterdam 1967.
Deden, 0.: SSA of TTB, in: Zang en Tegenzang (serie); Annie Bunk. Amsterdam 1967.
Goudimel, Cl.: SATB in: Liedboek voor de Kerken/491 gezangen nr. 60; Boekencentrum. Den Haag 1973.
Vermulst, J.: SATB+orgel-trompet in: 71 Kerkliederen; Gooi en Sticht, Hilversum 1980.

Een volgende keer zullen we het – zoals beloofd op de Kontaktdag in de werkwinkel voor organisten – hebben over het begeleiden van liederen in kerktoonsoorten.

Liturgische verkenningen: Vespers vieren

Een gebedsdienst met een eigen naam, dat moet wel iets bijzonders zijn. Met die naam beginnen voor menigeen tegelijk de problemen. Is het nou eigenlijk vesper of vespers? Hoe zit het met de benaming vesperdienst? En met vesperviering? Heeft het allemaal niet iets met kloosters te maken? Op deze laatste vraag is het antwoord nog het gemakkelijkst. Dat antwoord luidt ‘nee’, inzoverre kloosters hier bepaald niet het alleenvertoningsrecht bezitten. En zij hebben de vespers ook niet uitgevonden zoals menigeen denkt. Het is eerder andersom. In kathedralen en kerken werden al verspers gevierd voordat de kloosters waren uitgevonden. In Engeland kun je zien dat vespers nog steeds in kathedralen en kerken worden gevierd, eeuwen nadat de kloosters daar weer zijn afgeschaft. De Evensong behoort in de Anglicaanse kerk tot de gewone praktijk van een parochie. Hoewel, ook daar blijft de praktijk wel eens achter bij de theorie.

Jubilate 23, 2 (mei 1990)

Cees Janssens

Maar nu ter zake. Vespers vieren. Waar gaat het dan om? Een vesperdienst is niet zomaar een dienst. Wij spreken in de liturgie van een vesperdienst wanneer het gaat om een gebedssamenkomst aan het einde van de dag. Twee elementen spelen daarbij een rol: het gebed en de avond. Een vesperdienst is een gebed in de avond, een avondgebed.

De term gebed wordt hier gebruikt in de toegespitste betekenis van het woord waarover wij in een vorige bijdrage hebben geschreven. Een avondmis noemen wij daarom geen vesperdienst of avondgebed. Een uitgesproken woord-dienst kan evenmin als avond-gebed worden beschouwd, ook al wordt hij in de avond gehouden.

What is in a name?

Het is niet denkbeeldig dat deze of gene bij dit alles de schouders ophaalt. Waarom weer zo moeilijk doen? Een dergelijke reactie is wel begrijpelijk maar niet terecht. Wie niet weet waar het bij de verschillende liturgische vormen om gaat is als een gastheer die mensen uitnodigt voor een diner om ze vervolgens een ontbijt voor te zetten. Bij een vesperviering is het precies om de combinatie van avond en gebed begonnen. Daarin onderscheidt een vesperdienst zich van alle mogelijke andere liturgische vieringen. Deze combinatie bepaalt dan ook de eigen kleur en de eigen sfeer van zo’n avondgebed. ’s Morgens valt het licht anders dan ’s avonds. ’s Morgens zijn wij zelf anders dan ’s avonds, en dat geldt niet alleen voor de maandagmorgen…

Een vesperdienst verdient ten volle de naam avondgebed wanneer de avond en het gebed beide de hun toekomende aandacht krijgen. Bij het vallen van de avond wordt God geprezen voor het licht van de voorbije dag. Bij het vallen van de avond bidden de gelovigen dat God hun zijn licht niet zal onthouden in de komende nacht.

Een vorm van liturgie

Een vesperviering is een vorm van liturgie. Dat betekent dat de liturgische spelregels niet buiten spel worden geplaatst. Wat altijd en overal van belang is, is ook hier van belang. Er moet een goede orde van dienst zijn. De verdeling van de verschillende rollen dient tot zijn recht te komen. Niet iedereen gaat immers voor, niet iedereen zingt voor, niet iedereen bespeelt het orgel. En ook: niemand doet dit alles tegelijk. Er zullen verder ogenblikken zijn waarop wordt gezongen én er zullen momenten zijn waarop wordt gezwegen. Een spelregel waaraan zelfs de hemelse liturgie zich niet onttrekt. ‘En toen het Lam het zevende zegel opende, werd het stil in de hemel, wel een half uur lang…’ (Openb. 8.1). Symbolen en riten verdienen aparte aandacht voor de mensen van vlees en bloed die wij zijn. Tijd en ruimte doen zich gelden en vragen erkenning. Liturgie voltrekt zich niet in ijle, onbestemde verten. Liturgie wordt altijd hier en nu gevierd, in deze kerkruimte, op dit moment.

Avond-gebed

Zoals gezegd: het avond-uur is een van de karakteristieke elementen van een vesperdienst. Daarmee is de tijdsdimensie van deze vorm van liturgie echter nog niet volledig aangeduid. De ene dag is de andere niet. Zo is ook de ene avond de andere niet. In de joodse paasliturgie wordt de vraag gesteld: ‘Waarom is deze avond anders dan andere avonden?’. De vraag zou elke avond opnieuw gesteld kunnen worden.

Vesperdiensten vormen een steeds wisselend onderdeel van het getijdengebed, dat op zijn beurt deelt in de wisseling van de liturgische seizoenen. De vijftigdaagse paasviering is daarvan het centrum en het hoogtepunt. In onze kring leeft vaak nauwelijks nog het besef dat ook de tijd een geschenk is van God en dat Hij omwiile van deze tijd gezegend en geprezen wil zijn. Het joodse avondgebed kan ons nog iets leren. “Geprezen de Eeuwige, onze God, Schepper van dag en nacht, die het licht laat wijken voor de duisternis en de duisternis voor het licht. Die de dag voorbij laat gaan en de nacht doet komen. Die onderscheid maakt tussen dag en nacht. Geprezen de Eeuwige, die het avond laat worden.”

Vespers vieren in Goes

Elders in deze aflevering van Jubilate doet Eef Heyblok een voorstel voor een vesperviering op een van de zondagen van de Vijftigdagen, zondag Jubilate. Wie met het idee avond-gebed dit concept plus de bijbehorende inleiding beziet, moet kunnen gaan vermoeden waarom het hier is begonnen.

Vriendelijk licht

Een kleine notitie tot besluit. De genoemde orde van dienst vermeldt als avondlied nr. 570 uit de bundel Gezangen voor Liturgie. Een tekst afgedrukt onder de titel Vriendelijk Licht. Dit opschrift is ontleend aan de beroemde avondhymne uit de oude kerk, die met deze woorden begint: ‘Phoos hilaron’, ‘vriendelijk licht’. Dit lied is mijns inziens ten onrechte niet opgenomen in Gezangen voor Liturgie.

In het Vlaamse Zingt Jubilate heefi het wel een plaats gekregen (nr. 801), in een toonzetting van Ignace de Sutter. Geen betere omschrijving van een vesperdienst, een liturgisch avondgebed, dan deze regels, tot ons gekomen van eeuwen her:

De zon gaat dalen
en wij schouwen ’t avondlicht;
wij zingen Vader, Zoon en Geest het heilig loflied toe:
eer zij God!

Uit de orgelhoek: Nu moet gij allen vrolijk zijn

Dit paaslied uit Gezangen voor Liturgie nr. 506 is ook bekend onder de titel ‘Heerlijk verschenen is de dag’. Bij veel organisten zal nu een licht opgaan; ken ik dit niet als ‘Erschienen ist der herrliche Tag’? Inderdaad, de melodie schept de mogelijkheid liedbegeleiding en zelfstandig orgelspel nog meer als een eenheid te beschouwen. Ik kom daar straks op terug.

Jubilate, 23, 1 (januari 1990)

Flip Veldmans

De orgelbegeleiding kunt u vinden in het Liedboek voor de Kerken (groene uitgave) onder nr. 209. Let op de foute noten in maat 3, bij ‘zijn’ moet in de sopraan en alt respectievelijk een g en een e gespeeld worden. Vergelijk maar met de identieke zetting onder nr. 200. Deze prachtige zetting van Gotthard Erythräus uit 1608 kan ook door het koor meerstemmig worden uitgevoerd:

Opvallend is het veelvuldig gebruik van grondakkoorden (Zie voor omschrijving van dit begrip: Jubilate september 1988). Iedere zin eindigt steeds met een majeur-akkoord behalve de derde regel. Deze manier van harmoniseren houdt verband met het gebruik van de stemming in die tijd waarbij een aantal grote tertsen rein gestemd waren en daardoor rust en karakter gaven aan de klank. De majeur-akkoorden sluiten dus een zin af. Tekstueel horen de derde en vierde regel bij elkaar, de harmonisatie houdt hier duidelijk rekening mee. Ook de toonsoort d- dorisch is niet willekeurig gekozen. U zou deze begeleiding eens moeten spelen op een orgel in oude stemming (bijvoorbeeld te Schijf) om te ervaren hoe dit eigenlijk zou moeten klinken!

Soms komt deze melodie voor met enkele afwijkende noten, zie bijvoorbeeld het Bavoliedboek (nr. 194) de Heeswijkboekjes of Zang en Tegenzang van Annie Bank. U kunt gerust bovenstaande zetting hiervoor gebruiken als u de melodie maar aanpast. Dus bijvoorbeeld de achtste noot op het woord ‘vrolijk’ beschouwen als doorgangsnoot tussen de c en de a. Ook bij ‘in de tuin’ komt een afwijking voor. lang niet zo kernachtig als de authentieke versie in GvL en het Liedboek.

Speel ook eens de zetting uit de bruine uitgave van het Liedboek gemaakt door Nico Verrips. Mijns inzien is deze harmonisatie minder geschikt als volkszangbegeleiding, maar kan uitsluitend funktioneren als koorbegeleiding. Het voorspel hiervan is de moeite waard:Orgelhoek-nu_moet_gij_allen1

De melodie kan ook in canon-vorm worden gezongen, zie bijvoorbeeld de tweestemmige zetting voor ongelijke stemmen in Zang en Tegenzang onder nr. 163 van Kees Bornewasser. De organist kan zo’n zetting ook als voorspel of tussenspel op twee klavieren spelen:Orgelhoek-nu_moet_gij_allen2

Ook het tussenspel in Zang en Tegenzang nr. 161 eveneens van Kees Bornewasser kan goed funktioneren:Orgelhoek-nu_moet_gij_allen3

Zoals ik reeds in de inleiding zei hebben vele Duitse componisten over dezelfde melodie ‘Erschienen ist der herrliche Tag’ koraalvoorspelen gecomponeerd. Hierbij enkele namen en uitgaven: J.G. Walther, Seasonal Chorale Preludes for manuals only book II, Oxford University Press; idem in 80 Choral Preludes, Peters 4448;

G.P. Telemann, Orgelwerke band I, nr. 15 + 16 Bärenreiter 3581;

H. v. Herzogenberg, Seasonal Chorale Preludes with pedals book II, Oxford University Press;

J.G. Walther, idem;

J.S. Bach, Orgelbüchlein nr. 31, Bärenreiter 145; idem in band V nr. 15, Peters 244

Sterretjes, maar niet van Bethlehem

Wie in het oude Graduale Romanum of in het Liber usualis kijkt, en ziet hoeveel sterretjes er in de zangstukken staan, zal mogelijk sterretjes voor zijn ogen gaan zien. Soms staan er zelfs twee sterretjes naast elkaar. Wie de oude met de nieuwe boeken vergelijkt, kan constateren dat er veel minder sterretjes staan in de nieuwe. Waarom? En wat moet je met die sterretjes? Betekenen ze allemaal hetzelfde? Daarover gaat dit artikeltje.

Jubilate 23, 1 (januari 1990)

Fr. Nico Wesselingh O.S.B.

Intonatiesterretje

Aan het begin van een Gregoriaanse compositie staat, na een of na enkele woorden, in de tekst een sterretje. Die eerste frase kan worden gebruikt om door één of enkele mensen te laten zingen als intonatie. Daarmee wordt dan aangegeven: de toonhoogte, het tempo en eventueel het karakter van het te zingen stuk. Het intoneren (aanheffen) van een Gregoriaans stuk is dus meer dan zomaar een kans voor een solist om te schitteren. Wat na het sterretje volgt is zó met het voorgaande verbonden, dat het niet verantwoord is daarvan een zelfstandig iets te maken. Dat is niet zomaar een vinding van mij. In het vernieuwde Graduale staat een duidelijke opmerking in dit verband: Het sterretje dient als een aanwijzing, zoiets van: tot hier kun je de intonatie laten zingen. Je mag het ook anders doen. Letterlijk staat er: “Men kan de aanhef ook korter of langer maken, of, nog beter, het gezang met allen tegelijk beginnen.” Met een goede dirigent voor een schola moet dat mogelijk zijn.

Langer of korter

Ter verduidelijking een paar voorbeelden uit het Graduale. Op blz. 108 staat de Introitus Laetare * Ierusalem. Het sterretje staat achter Laetare, maar wie die eerste woorden zingt merkt dat het woord Jerusalem zo omhoogschiet uit het woord Laetare, dat je je bijna moet inhouden om niet ook het woord Jerusalem meteen erachter te zingen. Hier zou je de aanhef dus eerder langer maken.sterretjes1

Ook een voorbeeld van de mogelijkheid om de intonatie korter te maken Op blz. 202 staat de introitus van dinsdag in de Paasweek: Aqua sapientiae. * Hier zou het intonatie sterretje gemakkelijk, en ik denk zelfs beter, achter Aqua kunnen staan. Merk trouwens op, dat deze verkorte aanhef sterk lijkt op die van de Dagmis van Kerstmis: Puer *sterretjes2 .

Verplaatste sterretjes

Op een aantal punten in ons Graduale zijn de sterretjes verplaatst. Wie in een oud Graduale kijkt ziet b.v. bij Pinksteren de Communio-aanhef als volgt aangegeven: Factus est *. In ons nieuwe Graduale is dat geworden: Factus est repente. Hoewel de aanhef melodisch op die van Kerstmis lijkt en op de hier afgedrukte ‘Aqua’, heeft men er toch de voorkeur aan gegeven om het sterretje te verplaatsen. En terecht. Want in de andere voorbeelden loopt de melodie gewoon verder. Bij deze Communio wordt na ‘repente’ een melodische frase afgesloten. Bij ‘de caelo’ begint iets nieuws. Ik heb ze nooit geteld, maar ik denk dat zeker enkele tientallen sterretjes zijn verplaatst.sterretjes3

Aansluiten

Op veel koren probeerde men met veel zorg, en vaak met wisselend resultaat, om geen ruimte te houden tussen de aanhef en het vervolg door het koor.

Het leek dan wel of het koor in de startblokken stond om de fakkel van de voorzangers over te nemen als in een estafetteloop. Het resultaat was vaak onrustig en ook wat schichtig: geen echte koorinzet. Daarom denk ik dat het overweging verdient om alle intonaties door allen te laten zingen, hoezeer ik ook voor afwisseling ben in de uitvoering van het Gregoriaans. Veel koren zouden ermee winnen als men de aanhef met allen tegelijk zong en het vers achter de introitus-antifoon en ook de verzen van Graduale en Alleluia met slechts een of enkele zangers.

Verdwenen sterretjes

Het lijkt wel het verhaal van de Drie Koningen: in het nieuwe Graduale zijn nogal wat sterretjes verdwenen die in het Oude Graduale wel voorkwamen. Allereerst zie je in het oude Graduale in elk Alleluia een sterretje staan. Tot zover zongen de voorzangers, waarna het koor het overnam. Over dit sterretje hoeven we niet te praten. Het voorwoord van het Graduale geeft twee mogelijkheden aan: Of de zangers zingen het Alleluia in zijn geheel, dus met Jubilus, voor en het koor herhaalt het. Of het hele koor zingt eenmaal het Alleluia met Jubilus. Het sterretje is daar dus geheel overbodig geworden.

Dan zijn er nog: de sterretjes die in Graduale, Alleluia en Tractus aan het eind van het vers of van de verzen stonden. Bedoeling hiervan was, dat het koor daar de zang van de voorzangers overnam en het gezang tot het einde vervolgde. Aangezien we nu wat meer de rolverdeling in de gaten houden, is de regel dat de voorzangers:

het vers van het Graduale helemaal afzingen, waarna dan het koor het Graduale van voren af aan kan hernemen, waarbij dus het intonatiesterretje niet in acht wordt genomen;

het vers van het Alleluia geheel afzingen, en het koor het Alleluia herneemt;

of de anderen, die het laatste vers van de Tractus zingen, dat laatste vers tot het einde toe zingen en daarmee de zang van de Tractus besluiten.

Nog meer sterretjes

Om volledig te zijn: Er zijn behalve de genoemde sterretjes nog twee andere soorten, die echter weinig aandacht vragen.

In psalmodie staat steeds een sterretje om de pauze tussen de z.g. halfverzen aan te geven. Zie b.v. p. 690 en p. 856 van het Graduale Romanum. Deze pauze, mediant genoemd, vraagt bij Psalmodie extra aandacht, maar valt hier buiten beschouwing.sterretjes4

Dan zijn er nog de sterretjes, die voorkomen in sommige slot-kyrie’s uit het Kyriale (Zie voorbeeld 5). Als het slotkyrie drie incisies telt, wordt tussen de eerste en de tweede incisie (vaak een herhaling van het voorgaande stukje melodie) één sterretje geplaatst, tussen de tweede en de derde incisie (de afsluiting) een dubbel sterretje. Bij deze sterretjes kan men een ‘ro|verdeling’ toepassen, als de slotfrase maar door allen gezongen wordt en niet door een paar zangers alleen.sterretjes5

Tot zover dit verhaal over sterretjes. Ik hoop dat u nu geen sterretjes voor uw ogen gaat zien, maar gewoon de schoonheid van het Gregoriaans dient met een duidelijk inzicht en een goede toepassing van de sterretjes.

Gedachten bij een lied: Nu moet gij allen vrolijk zijn

In 1964 verscheen er bij uitgeverij Paul Brand in Hilversum een boekje met de titel ‘Op de dorsvloer’. Als we naar het jaartal kijken, weten we, dat we in het prille begin van onze liturgievernieuwing zitten. De auteur ervan, kapelaan Thom Naastepad, wil ons laten meedenken over de manier waarop we de landstaal zinvol kunnen inbouwen in onze liturgische diensten. Het is de neerslag van zijn zogenaamde Leerhuis, de tweewekelijkse avonddiensten in de Rotterdamse Laurenskathedraal, waarin hij poogde liturgische teksten en gezangen tot een eenheid te smeden.

Jubilate 23, 1 (januari 1990)

Th. Klaus

Zijn overtuiging daarbij was, dat er geen echte vernieuwing te verwachten is, als we niet eerst een gedegen liturgische feeling hebben verworven. Of, met zijn eigen woorden: “Die vernieuwing is een zaak van stug en veeleisend oefenen, en dat oefenen dient te geschieden in diensten van andere aard: leerdiensten, getijden, zangstonden en gebedsdiensten. Niet buiten de Eucharistie om, maar daar omheen”. En even verderop: “Er moeten rondom de Eucharistie vormen van eredienst zijn, waar geoefend en beproefd wordt, waar de kerk meer leerhuis is dan bruiloftsmaal’. (pagina 11)

Het lied, waar ik deze keer wat gedachten over op papier zet, is het Lied van het ledige graf, verschenen in bovengenoemde uitgave ‘Op de dorsvloer’.

Dit lied van Thom Naastepad is een mooi voorbeeld van een contrafact, een vorm die de laatste decennia weer veelvuldig in onze liturgie in gebruik is gekomen. Wellicht hebben velen onder u, zonder het zelf te weten, zich wel eens aan deze vorm gewaagd, bijvoorbeeld bij gelegenheid van een of andere feestelijke gebeurtenis. Want, onder contrafact verstaan we namelijk de vorm waarbij we op een reeds bestaande melodie een nieuwe tekst proberen te plaatsen. Het is een manier van werken, die al vele eeuwen oud is en waarvan we ook in onze hedendaagse bundels weer vele voorbeelden tegen komen. Zo nam ook Thom Naastepad een reeds bestaande melodie, namelijk van Nikolaus Herman (1500–1561).

De inhoud van de tekst staat bol van de rijkdom van Pasen: van het mysterie, van het nieuwe leven. Het donkere is heengegaan, de lente met zijn onvermoede kracht breekt door. Alles wordt als nieuw en vol verwondering dicht Thom Naastepad dan ook: ‘de bomen zingen in de tuin‘, en ‘de mond moet open voor een lied‘, ‘de nacht is weggevlucht’ en ‘de vogels juichen in de lucht‘, ‘de lente lost de winter af‘ en ‘de boze woorden zijn verstomd‘, ’geen vlammend zwaard verspert de weg’, ‘de windsels liggen in de hoek‘, ‘wij willen zingen dat Hij leeft’.

De melodie van ons lied kent enige verschillende versies. Je moet dus een keuze maken. Waarom kiest de Nederlandse St. Gregoriusvereniging in 1984 in haar bundel Gezangen voor Liturgie (no. 506) niet voor de eerder afgedrukte versie maar voor

nu-moet-gij-allen-vrolijk-zijn

Ik twijfel niet aan de goede redenen die men er voor gehad zal hebben. Men is ook in goed gezelschap, het Liedboek der kerken gebruikt eveneens deze laatste versie. Maar toch… mijn voorkeur zou uitgegaan zijn en gaat nog steeds uit naar de iets meer aangeklede versie. En wel, omdat Thorn Naastepad voor deze versie heeft gekozen, omdat de uitgave Zang en Tegenzang die versie ook aanhoudt. (Zang en Tegenzang is een uitgave van A. Bank ,in samenwerking met de Nederlandse St. Gregoriusvereniging), omdat zeer veel plaatselijke en regionale bundels er voor gekozen hebben. maar vooral, omdat ik vind dat de tekst in de eerst vermelde versie beter tot zijn recht komt. Juist dat goed tot zijn recht komen van een tekst vind ik van doorslaggevende aard. Maar vergelijkt u zelf maar.

Hegel 1 vro (2 noten in plaats van 1 lange)
Regel 3 zwijgt (2 noten in plaats van 1 lange)

Misschien iets vrolijker, iets feestelijker. Toegegeven, slechts een heel klein verschil. Maar dan, de accentuering in regel 2 in (2 noten in plaats van 1 noot). Daardoor géén gevaar voor lelijke, valse woordaccenten. Kijkt u ook maar eens naar de volgende coupletten.

Daar treffen we aan: a-dem, voer-de, woord ver-, uw ge-, hoor-zaamd, win-ter. Om op genoemde plaatsen goede en geen verwrongen nederlandse woordaccenten te maken, lukt naar mijn overtuiging alleen slechts door de eerste lettergreep steeds 2 noten te geven.

De melodie is geschreven in de dorische toonsoort. Meteen al in het begin wordt er kleur bekend: de sprong van tonica naar dominant. Het lied lijkt een dansend, wiegend ritme te hebben. Overdrijf daarbij niet, maar ontdek het grotere geheel, ervaar de melodie, voel hoe sterk zijn stuwing is. Zorg er voor, (zoals steeds zou moeten) dat u de melodie heel goed kent. Zing zo een melodie eerst eens een paar maal achtereen zonder tekst en ervaar dan die prachtige start op de driemaal herhaalde grondtoon, de sprong naar de dominant, de breed uitwaaierende hoge o. Maar genoeg, ik blijf te lang aan het woord. Tot slot nog even dit. In de uitgave Zang en Tegenzang vindt u: een orgelvoorspel, een orgeltussenspel en een orgelbegeleiding. Voorts een 2-st. zetting voor gelijke en voor ongelijke stemmen, een 3-st. zetting en een 4-st. zetting. (nummers 160 t/m 165). Mogelijkheden te over om de coupletten te variëren. Gemeenschap, koor en organist kunnen ieder op hun eigen manier deelnemen aan het feest. Succes en beleef veel vreugde aan deze melodie.

Uit de orgelhoek: Jezus die langs het water liep

De orgelbegeleiding van dit lied is te vinden in de twaalfdelige serie orgelbegeleidingen bij de Belgische zangbundel ‘Zingt Jubilate’ onder nr. 562, uitgave van De Garve in Brugge. Zouden wij ooit in Nederland tot een integrale begeleidingsbundel komen bijvoorbeeld te gebruiken voor Gezangen voor Liturgie? (Zijn onze zuiderburen ons toch maar mooi voor!)

Jubilate 22, 3 (september 1989)

Flip Veldmans

Eveneens is een begeleiding te vinden in het Liedboek voor de Kerken. Als voorbeeld de schitterende zetting uit de groene bundel (nr. 47) van Frits Mehrtens die ook de melodie gemaakt heeft. Over de bruine en de blauwe uitgave van het Liedboek heb ik in vorige afleveringen reeds het een en ander gezegd.jezus_die_langs_het_water-orgelbegeleidingjezus_die_langs_het_water-orgelbegeleiding2

Zie in de eerste vier maten de monotone gang van de bas, ongetwijfeld symboliserend het ‘lopen’ in couplet 1, het ‘komen’ in couplet 2 of het ‘gaan’ in couplet 3. In het tweede systeem is er een tegenbeweging tussen de sopraan en de alt, prachtig die dissonant op de 3e tel van maat 5 en later nogeens op de 3e tel van maat 7 maar nu met een e in de bas. Ook de bas is hier belangrijk; trapsgewijs in kwintsprongen naar beneden. In het derde systeem vallen twee dingen op: De sext-akkoorden lopen in parallellen naar beneden, en de tegenstelling tussen de bas in maat 9 en 10 (neergaande lijn) en maat 11 en 12 (stijgende lijn).

Tenslotte keert de monotone gang van de bas in het laatste systeem weer terug. Vier regels beginnen steeds met een achtste noot, Frits Mehrtens heeft dit opgevangen door de beweging van de kwartnoten door te laten lopen, het ritme van de melodie wordt zodoende versterkt. Ook loopt de bas na ieder couplet gewoon door, dit geldt natuurlijk alleen voor de eerste twee coupletten, de eenheid van tekst en het doorlopend ritmische stramien worden hiermee benadrukt.

Zoals U uit bovenstaande analyse van deze polyfone begeleiding kunt opmaken hebben we hier niet te maken met een begeleiding zoals we die normaal gesproken vanuit de kennis van de harmonieleer maken, maar met een vervolg waar de melodie eigenlijk om vraagt. In de begeleiding wordt de melodie overgenomen waarbij het specifieke karakter wordt versterkt en uitgediept. Een ideale situatie. Deze begeleiding kun je met recht een compositie noemen, reden temeer mijn stokpaardje weer eens te berijden, nl. gewoon gebruik maken van zo’n prachtige zetting en niet proberen zelf iets (beters) te verzinnen.

Als registratie voldoet het beste Prestant 8’ en Octaaf 4’, of Gedekt 8’ en Prestant 4’, in ieder geval moet de begeleiding de melodie duidelijk ondersteunen en mag met recht gehoord worden.

Over gregoriaans: groepen van twee noten

In een vorig artikel hebben we gezien, hoe de enkelvoudige noot boven één lettergreep een zeer voornaam, om niet te zeggen het voornaamste melodie-element is in het Gregoriaans, omdat die ene noot alles moet doen om die lettergreep tot zijn recht te doen komen. Nu gaan we zien naar de groepen van twee noten. Er zijn er twee: de podatus en de clivis. Bij de podatus ligt de tweede noot hoger dan de eerste, bij de clivis ligt de tweede noot lager. Bij de podatus staan de twee noten recht boven elkaar, bij de clivis ligt de tweede noot er schuin onder. De overgang van de eerste naar de tweede noot moet in beide gevallen soepel verlopen. Er mag geen breukje tussen ontstaan. Verder leerden we dan nog, dat de eerste noot van deze groepen het ritmisch steunpunt kreeg, en dus ritmisch belangrijker was dan de tweede. Tot zover hebben we het over algemeen bekende zaken.

Jubilate 23, 2 (mei 1990)

Fr. Nico Wesselingh O.S.B.

Anders dan vroeger

Veel studie en ook de verschijningsvorm van de handschrifttekens voor deze twee groepen hebben de laatste jaren duidelijk gemaakt, dat niet de eerste noot de belangrijkste is, maar de tweede. We gaan dat eerst met praktische voorbeelden aantonen, om daarna nog te laten zien hoe dat in de Handschriften al wordt aangegeven. We nemen als praktisch voorbeeld een Communio waarin onze twee notengroepen podatus en clivis veel voorkomen, en wel de Communio ‘Circuibo’, te vinden in uw Graduale op blz. 297. We drukken die hier af, met de Handschrifttekens, omdat dat later van pas komt.twee_noten1

Als u kijkt naar de woorden ‘in tabernaculo’, dat ziet u daar een podatus en een clivis, waarvan de laatste noot een wat andere vorm heeft en ook kleiner is. Die kleinere nootjes betekenen niet dat de noot minder belangrijk is, maar integendeel, dat die noot belangrijker is dan de voorgaande. Belangrijker vanwege de melodie? Niet op zich, want de bewuste noot kan op elke willekeurige plaats staan. Maar wel vanwege de tekst. Want als u ziet wat voor tekst er onder die groepen staat, dan ziet u medeklinkers: de n van ‘in’ en de r van ‘taber’. Je zou het zo kunnen stellen, dat de eerste noot van die beide groepen voor de bijbehorende klinker is bedoeld, en de tweede voor de bijbehorende medeklinker. Dat wisten de oude zangers natuurlijk wel, maar de schrijvers vonden het goed uitspreken zo belangrijk, dat ze daar aparte tekens voor hebben uitgedacht. Voor een deel zijn die in onze boeken overgenomen, maar lang niet allemaal, helaas. Deze notenvorm is dus een soort politieagent, die een aanwijzing geeft over de uitspraak: verwaarloos deze medeklinker(s) niet, wil hij eigenlijk zeggen.

Bovendien speelt ook de volgende lettergreep mee. Die begint dan met een medeklinker. Het heeft dus altijd te maken met een opeenvolging van medeklinkers. In ons voorbeeld is dat: in tabernaculo. Die twee medeklinkers achter elkaar, al of niet tot hetzelfde woord behorend, vragen extra aandacht van de zanger.

Als u deze woorden zingt, merkt u wel: bij ‘in’ gaat de melodie een kwart omlaag. Wii die laatste noot drager van de n zijn en in de ruimte nog goed te horen, dan moet je hem de ruimte geven, meer nog dan de eerste noot. De uitspraak van die medeklinkers vraagt tijd. En daarmee is de tweede belangrijker dan de eerste noot. Bij de groep op ‘taber’ wordt de melodie als het ware opgeheven tot de hoogte van de volgende lettergreep en dan afgesloten met de medeklinker.

Geen lettergrepen

Er speelt ook nog iets anders mee: de teksten in het Gregoriaans zijn geen losse lettergrepen, maar zinnen en woorden. Welnu, de afsluiting van een woord of een lettergreep (eind-articulatie wordt dat genoemd) moet ruimte krijgen, om te voorkomen dat in ons geval wordt gehoord ‘inta’. Bij ‘tabernaculo’ is hetzelfde aan de hand. Het betreft hier echter niet de afsluiting van een woord doch van een lettergreep, maar ook dat is belangrijk. Wie dat goed wil horen, moet deze passages eigenlijk eens voor zichzelf zingen.

En exact onder de passage waarover we het nu hebben vindt u op de volgende regel dezelfde notenvormen op ‘cantabo’ en ‘et psalmum’. Ja, want ook de t gold voor de oude Gregorianisten als heel belangrijk. Zeker als achter die t, zoals in ons geval, nog twee medeklinkers komen. En een eindarticulatie vindt u ook nog op het woord ‘psalmum dica’. We hebben nog niet gezegd hoe dit soort notatie heet. Deze noten heten liquescentes, liquescens in het enkelvoud. De juiste vertaling is: vloeinoot.

Moeilijk of niet zichtbaar

Er zijn in de Handschriften heel wat meer liquescerende noten dan wij in onze boeken zien. Ik wijs er u een aan die in onze boeken niet is weergegeven: de losse noot op ‘im’ van immolabo. Als u naar de tekens boven de notenbalken hebt gekeken bij de twee woorden waar het ons in eerste instantie om ging, dan ziet u onmiddellijk de overeenkomst met de losse noot op ‘im’. Helaas kennen we in onze boeken dat liquescens-teken niet voor losse noten. In het Antphonale Monasticum komt het al vanaf 1932 voor en in het boek waar Solesmes het meest vernieuwend in is geweest wat de notatie betreft, het Liber Hymnarius, staan er velen.

Er zijn ook liquescenten die wel in onze boeken staan, maar nauwelijks zichtbaar. Kijkt u eens naar het eerste woord op de tweede regel: ‘eius’. De twee ruitnootjes van de samengestelde groep, de twee ‘wybertjes’ om het duidelijk te zeggen, zijn kleiner gedrukt dan op de regel daaronder bij het woord ‘dicam’. Je moet er wel zo ongeveer een loep voor hebben om het te kunnen zien, maar ze zijn echt kleiner, en dat is bewust gedaan. Let op: hier staat maar één medeklinker, maar die I of J tussen twee klinkers krijgt dezelfde behandeling.

Alleen de tweede

De eerste noot van een podatus of clivis kan ook belangrijk zijn. Daar hebben de Handschriften dan ook speciale tekens voor, maar de eerste noot kan nooit een liquescens zijn. Dat is voorbehouden aan de afsluitende noot van een groep die tevens het einde van een lettergreep is.

Een podatus of een clivis heeft maar op sommige plaatsen de vorm van een liquescens. Vraag kan dus gesteld worden, of in geval van een ‘gewone’ podatus of clivis ook de tweede noot belangrijker is dan de eerste? Het antwoord hierop moet zijn: ja. En de reden ligt eigenlijk in dezelfde lijn als hierboven vermeld: het heeft heel vaak te maken met woordafsluiting. En ook als er dan geen of weinig medeklinkers staan die om een liquescens vragen, het blijft toch een woord- of lettergreepafsluiting. De tekens van de handschriften geven het trouwens aan. Hier eerst de tekens voor gewone podatus en clivis, en dan de ‘verbrede’ versie. De ronde vorm kun je snel schrijven, de andere vorm vraagt meer tijd. Zo is het verband tussen de geschreven tekens en de uitvoering.twee_noten2

En de uitvoering dan?

Je hoort nu zangers of dirigenten denken: Moet het nu allemaal andersom? Wat vroeger de belangrijkste noot was is dat nu niet meer, en wat vroeger de lichtste noot was is nu de belangrijkste? Daar zit veel waars in. Toch is voorzichtigheid geboden. Je kunt ook overdrijven in de goede richting. Ga voorlopig bijvoorbeeld niet verder dan de zogenaamde eindarticulatie: sluit het woord of de lettergreep af met een duidelijke uitspraak. Zeker als er een liquescens staat. Zonder te overdrijven uiteraard. Het moet allemaal wel natuurlijk blijven. In de andere gevallen zeker niet de eerste benadrukken ten koste van de tweede. Naar mijn gevoel kan het goed helpen, als je de noot die op de afsluiting van de podatus of clivis volgt, in de expressie betrekt. Een goed voorbeeld daarvan is de aanhef van de Communio ‘Ego clamavi’, Grad. Rom. p. 287.twee_noten3

De laatste noot van de podatus op ‘E’ staat op dezelfde hoogte als de eerste van ‘go’. Hetzelfde herhaalt zich met de lettergrepen ‘go cla’. Als je ze zingt en bewust van de ene groep naar de andere gaat, hier dus zonder interval, hef je als het ware de melodie omhoog als voorbereiding op wat komt. Het is als het opheffen van je voet voor je hem op een nieuwe traptrede plaatst. Wie even op de Handschrifttekens let, ziet meteen dat onze notatie niet helemaal juist is. Het Duitse teken voor een podatus is:twee_noten4Het Franse overeenkomende teken is:twee_noten5In de hier afgedrukte communio ziet u dit teken maar één keer: op ‘inclina’. Al de andere keren (6x) geven de Duitserstwee_noten5a:en de Fransen:twee_noten6Dat is het teken voor een podatus waarvan de tweede verlengd is. Vooral uit de Franse schrijfwijze blijkt dit: twee losse noten, waarvan de tweede ‘langer’ is dan de eerste, en dus ook meerwaarde heeft. Bij de Duitsers noteert men een pes quadratus (hoekige podatus). Alle reden dus om meer aandacht aan de tweede dan aan de eerste noot te besteden. Je voelt bij het zingen ook goed aan hoe op het hoogtepunt van de melodie het accent op ‘inclina’ door de podatus prachtig wordt geplaatst. Het mooiste voorbeeld in dit verband is misschien wel de aanhef van de Dagmis van Kerstmis: ‘Puer…’. In onze boeken staat een gewone podatus, maar in de Handschriften een quadratus. Als je de melodie een quint opheft en dan delicaat de tweede lettergreep neerzet, heb je de tweede noot al verbreed.twee_noten7

Verbredingen

Hoe nu te werken met de liggende streepjes op podatus en clivis? Hier moet wel even goed worden opgelet. Vooral de clivis kan ons op het verkeerde been zetten, wanneer namelijk de verbreding alleen op de eerste noot staat aangegeven (Hier bijvoorbeeld op ‘exaudi’). Wie naar het Duitse teken voor de verbrede clivis kijkt, zal inzien dat het streepje eigenlijk niet alleen voor de eerste noot kan gelden. De tweede noot ‘valt er ook onder’. Altijd. Zeker bij het hierboven genoemde woord is het goed de tweede noot meerwaarde te geven: afsluiting van een woord. En wie even naar de tekens aan het begin van onze Communio bekijkt, ziet meteen dat ons Graduale ten onrechte de eerste vier podatussen onverbreed aangeeft, waar de beide handschriftenfamilies ze alle vier met een verbrede tweede noot geeft. Er valt aan ons hooggeëerde Graduale nog wel wat te verbeteren.

Beste vrienden, tot zover dit verhaal. Probeer eens iets met deze gegevens. Jammer dat ik u niet kan voorzingen via Jubilate, hoe ik meen dat deze zaken in de zang het beste tot klinken kopen. In dat opzicht is ons goede blad ook maar beperkt. Misschien dat er nog wel eens een gelegenheid komt om ’wat met geluid te doen’. Voor nu lijkt het me ruim voldoende.

Conclusie

Het is zonder meer opvallend, te zien hoe de schrijvers van de oude handschriften, en ten dele ook onze boeken, alsmaar bezorgd zijn dat we de tekst optimaal tot haar recht laten komen en er zelfs geen medeklinker van verwaarlozen. Niets was hun teveel om in hun melodisch zo onvolmaakt beeld, ritmische aanduidingen te geven als het om de tekst ging. Ik hoop dat u het met me eens is: als je zo over de schouder van zo’n schrijver hebt mogen meekijken en je hebt zijn zorg begrepen, dan kun je toch niet meer gewoon doen alsof er niets aan de hand is? Je kunt dan toch zijn zorg niet opzij schuiven en gewoon je eigen gang weer gaan en de tekst van het Gregoriaans tekort doen? Als u in de toekomst nog eens meekijkt over zijn schouder bij het schrijven, zou hij zich misschien wel eens kunnen omdraaien en zijn hoofd schudden. Spreken zal hij dan wel niet, en als hij het zou doen, zou u hem waarschijnlijk toch niet verstaan. Maar zijn bedoeling lijkt me maar al te duidelijk. Sterkte er mee.

De enkelvoudige noot in het Gregoriaans: simpel, maar belangrijk

Wie een Gregoriaans stuk gaat zingen dat hem nog onbekend is, zal om te beginnen willen zien of er veel noten staan. Hoe meer noten, hoe moeilijker, is de gedachtengang. Wanneer er dan veel notengroepen op de balken staan, wanneer, zoals een zanger het eens noemde, “het er uitziet als duur krentenbrood”, dan hebben we te maken met een moeilijk stuk, en zal er driftig gerepeteerd moeten worden. Heeft daarentegen elke lettergreep maar één of een paar noten, dan denken we er gemakkelijk mee klaar te komen.

Jubilate 22, 2 (mei 1989)

Fr. N. Wesselingh O.S.B.

Misvatting

Dat is een pure vergissing. Weliswaar zal het aantal te zingen noten bij een syllabisch (= een noot per lettergreep) gezang minder zijn, en is de melodie gemakkelijker te overzien, maar daarmee ziet men over het hoofd dat de tekst en de melodie bij zo’n gezang zeer nauwe banden heeft. En die banden moeten te hóren zijn.

De enkelvoudige noot is het eenvoudigste, maar tevens het belangrijkste melodie-element in het Gregoriaans.

Waarom belangrijk?

Bij grote groepen noten (= melismen) op een lettergreep, speelt de melodie de hoofdrol. De melodie kleurt de lettergreep, door er lang mee bezig te zijn, uit te wijden. De volgende lettergreep komt dan als het ware uit de melodie voort. Maar als er slechts één noot boven de lettergreep staat, dan wordt het verband tussen deze lettergreep en de vorige en de volgende lettergreep belangrijker. De melodie doet als het ware een stapje terug omwille van de tekst. Die ene noot moet dan alles doen. We zien dat vooral bij psalmodie. Neem maar het vers van de eerste de beste Introitus. De losse noten hebben allemaal dezelfde vorm, maar de woorden eronder vormen tesamen een zin, die weer te onderscheiden is in twee halfzinnen, in frasen, in woorden en in lettergrepen. En dat moet dan allemaal duidelijk gemaakt worden met die enkelvoudige noten. Ze moeten dus zeer genuanceerd worden gezongen, omwille van de tekst.

Lettergreep en lettergreep

Laten we dat eens van nabij gaan zien, beginnend met het kleinste element: de lettergreep. Een lettergreep is een samenstel van klinkers en medeklinkers. Tot zover zijn ze allemaal hetzelfde. Maar er is een onderling verband tussen die lettergrepen. Dat verband betreft niet alleen het gegeven dat vaak meerdere lettergrepen één woord vormen en dus bij elkaar horen, maar ook dat binnen dat ene woord er beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen zijn.

Laten we voor het gemak, en ook om het concreet te houden, hieronder een kleine antifoon afdrukken: de intrede-antifoon van 2 februari, vroeger O.L.Vr.Lichtmis, en tegenwoordig Opdracht van de Heer in de Tempel genoemd. U vindt deze antifoon ook in uw Graduale Romanum, op blz. 539.

enkelvoudige_noot

Accenten en Nevenacenten

De ziel van het woord is het accent. Wilt u die in een compositie in het Graduale achterhalen, dan kijkt u gewoon de woorden aan. in elk drie-lettergrepig woord staat boven de accent-klinker een accent-teken. Alle twee-|ettergrepige woorden hebben zo’n teken niet. Hoeft ook niet, want deze woorden hebben altijd hun accent op de eerste lettergreep. Eénlettergrepige woorden hebben geen accent.

Lange woorden hebben de behoefte om nog verder te worden ingedeeld. Ze moeten nevenaccenten krijgen. Een soort aanloopjes naar het accent toe. Dat is niet moeilijk om te doen. Eenvoudig vanaf het accent telkens twee lettergrepen naar voren, en u hebt de juiste plaats gevonden. Zo wordt het woord beatitúdinem met hulpaccent geschreven: beátitúdinem. Generationem wordt: géneratiónem. Vaak merk je bij het zingen, dat de melodie mede op die nevenaccenten is gebouwd. Het is goed in de gaten te houden, dat eenlettergrepige woorden geen accent hebben en dus vaak (niet altijd) minder belangrijk zijn. Vooral woorden die andere woorden regeren (ad Deum, a Domino, ex integro) zullen melodisch op minder belangrijke plaatsen staan.

Welke middelen?

Hoe ziet de melodie nu kans om die accentlettergrepen er wat uit lichten? Daar zij globaal vier middelen voor:

  1. De melodie gaat op het accent omhoog.
  2. De syllabische gang wordt onderbroken: er komt een groepje noten.
  3. De acccentnoot wordt licht verbreed
  4. De zanger geeft wat extra waarde aan die lettergreep, zingt hem intensiever en werkt met de medeklinker(s) die aan het accent voorafgaan.

We gaan dat nu even bezien in de antifoon die hierboven is afgedrukt Dóminus: podatus. Virtúte: melodie omhoog. Véniet: melodie omhoog. lllúmiet: melodie omhoog. Oculos: melodie omhoog. Servórum: groepje. Suórum: melodie gaat niet omhoog, geen groepje, zingen met intensiteit en beetje verbreden.

Woordafsluiting

Nu we toch met de antifoon Ecce Domincus noster bezig zijn, wijs ik u op een ander element dat de nodige aandacht krijgt in de composities en dat wij maar al te veel verwaarlozen: de laatste lettergreep van veel woorden. Kijk even naar het woord Dóminus in de antifoon. De tweede en derde lettergreep hebben geen accent. De enkele noot op elk van deze lettergrepen staat even hoog als de andere. Toch is de tweede veel belangrijker dan de eerste: hij sluit het woord af.

Noster: hoort bij Dominus (onze Heer). Vandaar dat de s van Dominus wel duidelijk wordt uitgesproken maar de klinker niet wordt verbreed. Bij elkaar zien te houden wat bij elkaar hoort. Accent van nóster intensiveren, opgooien. De afsluiting van dit woord heeft in onze boeken, en ook in de handschriften, een verbreding: woordafsluiting en tevens afsluiting van een frase. Regel in het Gregoriaans is: als er enkele noten achter elkaar staan, dan krijgt de noot die het woord afsluit meer waarde dan de anderen en mag lichtelijk worden verbreed. Moet dat niet gebeuren, dus wijkt men van de regel af, dan geven de handschriften dat aan. Let op: achter de woorden ‘illuminet’ en ‘oculos’ ziet u in de handschriften de letters st staan.

Dat betekent: statim (= doorgaan). Uitzondering op de regel. Ziet u de kleine horizontale nootjes op: illuminet oculos. Dat kan ook duiden op woordafsluiting. Servorum sluit af met weer zo’n horizontaal streepje. Suorum maakt er een groepje van. Een woord afsluiten doe je vooral met de medeklinkers (hier: t, s en m).

Praktijk

Misschien vindt u dat meer priegelwerk. Is het misschien ook wel, maar wie wat langer met het Gregoriaans bezig is zal ontdekken, dat dit toch basisgegevens zijn die als een soort rode draad door alle composities lopen. En het zou onrecht zijn tegenover het Gregoriaans om dat maar te blijven verwaarlozen. En vergeet niet: dit uitpluizen heeft alleen maar zin als je de details en de onderdelen weer netjes bij elkaar zet en er dan weer een antifoon van maakt. Het liefst door hem te zingen. Ook een Rolls Royce mag prachtige onderdelen hebben: als je hem uit elkaar hebt gehaald wordt het pas weer een auto als hij weer is gemonteerd.

Wat jammer dat ik via papier deze antifoon niet kan laten klinken. Moet u zelf doen. Daarbij, ook voor werken met een koor, de volgende raadgevingen om de genoemde zaken in praktijk te brengen:

  1. Vertaling van de tekst spreken, met de betekenis van elk belangrijk woord.
  2. De Latijnse tekst een aantal keren spreken, zodat de zangers met de klanken en met de woorden vertrouwd raken. ook de zangers de tekst laten spreken.
  3. Laten zien en laten horen hoe de zin verdeeld wordt in grotere en kleinere elementen. Zodoende hebben de zangers de antifoon al enkele malen gehoord en wordt het instuderen gemakkelijker.
  4. En vooral: niet overdrijven. De onderdelen mogen belangrijker zijn; de melodische lijn van het geheel mag niet verstopt raken onder details.

Volgende keer iets over groepjes van twee noten.

Uit de orgelhoek: Magnificat-bewerkingen

Wanneer we de geschiedenis van de orgelmuziek nagaan, zien we dat oorspronkelijk het orgel als tegenhanger van het koor funktioneerde. Pas later ontstaat een samengaan van beide elementen, het orgel als begeleidingsinstrument van het koor. Deze z.g. alternatim-praktijk is lange tijd en in vele landen toegepast, gezien het grote aantal composities welke hiervoor zijn gemaakt.

Jubilate 22, 2 (mei 1989)

Flip Veldmans

In deze aflevering zullen we een aantal Magnificat-versetten bekijken. In de mei- en oktobermaand en rond Mariafeesten zeer geschikt om in de liturgie te gebruiken.
Er zijn verschillende uitvoeringsmogelijkheden: je kunt ze als zelfstandige orgelstukken bijv. in een eucharistieviering tijdens de offerande of de communie spelen, ook in vesper- of gebedsdiensten kan deze muziek uitstekend dienst doen. Wanneer je de authentieke opzet wil benaderen, zou je de versetten afwisselend met het koor moeten spelen. Het is niet per se noodzakelijk steeds om en om een vers uit te voeren. Het is ook mogelijk dat het koor enkele versen achter elkaar zingt of dat de organist meerdere versetten speelt, je hebt de vrijheid zelf een indeling te maken. Ook uitvoering afwisselend met een cantor of enkele cantores kan heel mooi zijn. Als eerste voorbeeld koos ik de eerste twee versetten van het Magnificat in de 8e psalmtoon van de Italiaanse componist Giovanni Battiste Fasolo, verschenen in zijn ‘Annua|e’ te Venetie in 1645, uitgave Schott 1674, serie Liber Organi deel IV:

Magnificat1

Deze versetten kunnen manualiter worden gespeeld. Ook in Spanje werd deze vorm veelvuldig toegepast. Zie het begin van het Magnificat in de 4e toon van Antonio de Cabezon (1510–1566):Magnificat2

Ook de leerlingen van Jan Pieterszoon Sweelinck houden zich met de alternatim-praktijk bezig, zie bijv. Samuel Scheidt (1587–1654) in zijn ‘Tabulatura Nova’, uitgave Breitkopf, het 2e vers van het Magnificat in de eerste toon:Magnificat3

Frankrijk is bij uitstek het land waar veel aandacht aan de Magnificats werd geschonken, bijv. door Jean Titelouze (1563–1633), uitgave Kalmus 4140Magnificat4Magnificat5

De toevoegingen in het notenbeeld, f, Ped., klavierwisselingen, etc zijn zeker niet oorspronkelijk en moeten niet letterlijk worden opgevat.

Ook Jean Frangois Dandrieu (1682–1738), die als clavecinist en organist aan de Koninklijke Kapel te Parijs werkzaam was, heeft een zestal Magnificats in zijn ‘Premier Livre de Pièces d’Orgue’ neergelegd, uitgave Schott 1880:Magnificat6

Zeker niet onvermeld mogen blijven de Magnificatfugen van Johann Pachelbel (1653–1706), 95 fuga’s in alle acht psalmtonen zijn uitgegeven in twee delen door Bärenreiter 6445 en 6446 ik koos nr. 92 in de 83e toon:Magnificat7

Bovenstaande zestal voorbeelden geven slechts een globaal inzicht op de rijke schat aan composities. Genoemde uitgaven zijn zeker niet de enige uitgave van de stukken. In de diverse catalogi van muziekuitgeverijen is het nodige verder te vinden.

Het Danklied van Maria

Van oudsher kent de katholieke koortraditie de gewoonte elke avond de vesperdienst af te sluiten met het Magnificat, het danklied van Maria. Maria reflekteert hierin op Gods grote wonderwerken aan haar verricht, zij mediteert over wat haar zomaar overkomen is en ze doet dat in een uitbundig danklied dat weinig oorspronkelijks heeft, maar veeleer een aaneenreiging is van psalm- en andere teksten uit het oude testament die spreken van bevrijding en uitredding.

Jubilate 22, 2 (mei 1989)

br. Willibrord van Rijnsoever

Voor wie goed leest is dit danklied één schreeuw om verlossing en bevrijding, een strijdlied voor allen die hunkeren naar bevrijding en redding uit onderdrukking en machteloosheid. Het is het lied van de ‘anawim’, de mensen die ‘niks voorstellen’, die geen macht, geen geld, geen aanzien hebben, de naamlozen, zoals we die ook steeds meer tegenkomen in onze welvaartsmaatschappij.

Het is daarom niet verwonderlijk dat dit lied het lijflied begint te worden van allen die opkomen voor het recht van de armen en kleinen, de ontrechten in zovele landen waar onderdrukking en uitbuiting hoogtij vieren. De boeren in Zuid Amerika, de zwarten in Zuid Afrika geeft het hoop dat het ongelooflijke toch gaat gebeuren, dat uiteindelijk de machtigen van hun troon gestoten worden, dat bezitters, zij die rijk zitten te zijn, naar huis gaan met lege handen. Voor veel vrouwen is deze hymne een bemoediging en een uitdaging om door te gaan en voor hun rechtmatige rechten op te blijven komen; een lied van het kaliber van Hanna, Debora, Judith en Esther, allemaal vrouwen die door God werden uitgekozen voor een uitzonderlijke opdracht binnen hun volk; een lied dat laat zien hoe groot God is. God is mijn redder. De kleinen en geringen, de armen en ontrechten worden door God niet vergeten: “op mijn klein leven heeft Hij neergezien, op mij, niets dan zijn dienstmaagd”. Dit danklied van Maria laat duidelijk aanvoelen dat we in verwachting, in hoop leven en dat we nu, op dit eigen moment, mogen zingen van Gods grootheid.

“Nú weet mijn hart, hoe groot Hij is, de Heer.” Wat eens aan lsraël gebeurde, wat op een bepaald moment in de heilsgeschiedenis Maria mocht ervaren, dat wordt geaktualiseerd naar ons toe, nú, naar jou, naar mij doet Hij “ongelooflijke dingen, wanneer je eerbiedig naar Hem opziet”.

Dat is de kracht van het Magnificat en dat is ook de reden, waarom elke avond dit bevrijdingslied weerklinkt in zoveel koren van monniken en monialen, in zoveel basisgemeenschappen overal op de wereld. De eeuwen door hebben dichters en musici dit vertaald en verklankt in oneindig veel variaties en toonaarden. We kennen het prachtige Magnificat van J.S. Bach, de magnificatliederen uit de Reformatie en ook in onze nederlandstalige liturgie hebben musici en dichters zich gewaagd aan een muzikale vertolking van dit prachtige bevrijdingslied.

In de ‘Gezangen voor Liturgie’ staan twee versies van het Danklied van Maria. Nr. 154 geeft het bekende Danklied van Maria van H. Oosterhuis en muzikaal getoonzet door de bekende Vlaamse musicus Ignace de Sutter z.g. Het is antifonaal getoonzet met een versierde psalmodie. Persoonlijk vind ik het wel jammer dat de accentuatie op ‘gelukkig príjzen’ staat (vers 3) en op ‘trouw gebléven” (vers 9), want in het nederlands valt het accent eigenlijk op gelúkkig en op tróuw.

Dat het Danklied van Maria ook als beurtzang of communiezang kan gezongen worden laat de frisse en akklamatorische compositie zien van Vogel in nr. 155. Hij maakte deze communiezang in het kader van een mis voor Maria Ten Hemel Opneming die opgenomen werd in het ‘Wisse|ende Gezangen’-projekt. U merkt dat hier een andere vertaling gebruikt is enwel die van Maria van der Zeyde die zij maakte voor onze werkgroep de IWVL (intermonasteriële werkgroep voor liturgie). We vonden namelijk dat de stijl van hun psalmen ook een aangepaste tekst nodig had en kozen daarom voor deze nieuwe vertaling die ook zeer goed voldoet, al is elke vertaling altijd een beetje verraad aan de grondtekst. In een mooie muzikale boog zet Vogel de verzen helder en doorzichtig neer, zoals we dat van W. Vogel gewend zijn. Het refrein dat duidelijk naar God tendeert is een prachtig voorbeeld van een tekst als een klaroenstoot die een klare, akklamatorische toonzetting krijgt.

Br. Alex Werbrouck maakte een beurtzang op de tekst van Oosterhuis. Hij maakte er een doorgekomponeerde psalmodie van met een refrein dat de compositie in de sfeer brengt van het feest van 8 december: Maria Onbevlekt Ontvangen.danklied maria 1

Ook Herman Strategier maakt een Mis voor 15 augustus voor onze kommuniteit en als communiezang nam hij ook de tekst van het Danklied van Maria van Marie van der Zeyde. Hij gebruikte als refrein het hele eerste vers en heel plechtig laat hij ‘God is mijn Redder’ klinken en de vreugde jubelen om de grootheid van God.danklied maria 2

In het koorgebed wordt het Danklied van Maria altijd met een antifoon gezongen die varieert met het kerkelijk jaar. Door de antifoon krijgt het Danklied dan telkens een andere kleur en licht het anders op in de advent of in de veertigdagentijd. In het Abdijboek hebben we naast een aantal antifonen, ontleend aan de tekst van het Danklied zelf, een grote serie antifonen die een variëteit geven aan het elke avond gezongen Danklied van Maria. Ik wil eindigen met de integrale weergave van de nieuwe vertaling van Marie van der Zeyde die stilaan ingang begint te krijgen in onze kloosters en die ook door musici van naam als ritmisch sterk en goed zingbaar wordt ervaren. Ook bij deze tekst geldt wat Herman Strategier eens zei van de psalmen van Ida Gerhardt en Marie van der Zeyde. voor ik één noot gekomponeerd heb, zit er al muziek in de tekst en dat is een groot kompliment voor een tekst die je dagelijks moet kunnen blijven zingen.danklied maria 3