Het evangelielied

Binnen het geheel van de Schrift nemen de vier evangelies een bevoorrechte plaats in. Dat heeft tot gevolg dat ook in de viering van de liturgie de evangelielezing als een hoogtepunt geldt. Met name in meer feestelijke vieringen is dat duidelijk. Rond de voorlezing van het evangelie worden alle zintuigen gemobiliseerd, worden alle registers opengetrokken. Het rechtstaan van de gelovigen is hier niet minder welsprekend dan het gebruik van kaarsen en wierook. Het evangelieboek wordt aangedragen onder het zingen van het Alleluia, en in vele kerken wordt dit na beëindiging van de lezing omhoog geheven en klinkt er een acclamatie. Het geheel vormt een typisch katholieke manier van omgaan met het Boek en het daarin vervatte woord van de Heer.

Lees verder

Gedachten bij een lied: Abide with me – Blijf mij nabij

Soms zweven we in onze kerken muzikaal tussen kunst en kitsch. Dat kan komen vanwege de keuze van ons repertoire, het kan ook zijn dat we in de uitvoering onze gevoelens te veel laten spreken.

Theo Klaus

Jubilate 27, 2 (mei 1994)

Moeten we ons gevoel er dan buiten laten? Natuurli]k niet, muziek zonder gevoel is geen muziek. Maar te veel gevoel is niet goed, zelfs meer, te veel gevoel is niet acceptabel, is onecht, en dat mogen we eikaar niet aandoen. Geen valse sentimenten, niet over de schreef gaan.

Waarom deze inleiding, dit praatje over sentimenteel? Vanwege de gedachten die rond bepaalde liederen bij mij opkomen. Er zijn nu eenmaal liederen die het gevaar in zich hebben om tot kitsch te verworden. Een voorbeeld daarvan is het veel gezongen, maar o zo gevaarlijke lied ‘Abide with me’, ‘Blijf mij nabij’.
Het is de kunst om daar geen kitsch van te maken.

Ontstaan

In Ednam, Schotland, wordt in 1793 Henri Francis Lyte geboren. Hij studeert medicijnen en theologie. Naast zijn werk als parochiegeestelijke maakt hi] zich nog op een andere manier verdienstelijk voor de Anglikaanse eredienst, hij schrijft namelijk geestelijke gedichten. Ze zijn van een dergelijk goed gehalte; dat ze bekroond worden.

Ziekte maakt aan zijn werk in de vissersgemeente van Lower Brixham een te vroeg einde. De tuberculose had toegeslagen, een voor die ti]d ongeneeslijke ziekte. In september 1847 houdt hi] zijn laatste dienst. Hij wist dat de dood niet meer veraf was. Na de dienst zet hij zich achter zijn bureau, de tekst vloeit als een lange ademstroom vol vertrouwen en geloof uit zijn pen. Hij schrijft zijn laatste gedicht, het bekend gebleven Abide with me.

Na deze afscheidsdag vertrok Lyte naar Zuid-Frankrijk om verlichting re zoeken van zijn kwaal in een mild klimaat. Hij was echter ongeneeslijk ziek en stierf zoals zoveel negentiende-eeuwers. In Nice is zijn graf, dat als sterfdag aangeeft: 20 november 1847. (W. Barnard in Compendium bij het Liedboek).

Tekst

We kennen de omstandigheden waarin de tekst is ontstaan. We kijken naar de tekst en merken dat we (niet verwonderlijk) te maken hebben met een avondlied, dat niet alleen spreekt over dc avond van dc dag, maar ook over de avond van het leven.

  1. Abide with me; fast falls the eventide;
    The darkness deepens; Lord, with me abide
    When other helpers fail, and comforts flee,
    Help of the helpless. O abide with me.
  2. Swift to its close ebbs out life’s little day,
    Earth’s joys grow dim, its glories pass away;
    Change and decay in all around I see;
    O Thou, Who changest not, abide with me.
  3. I need Thy presence every passing hour:
    What but Thy grace can foil the tempter‘s power?
    Who like Thyself my guide and stay can be?
    Through cloud and sunshine, Lord, abide with me
  4. I fear no foe with Thee at hand to bless;
    Ills have no weight, and tears no bitterness;
    Where is death’s sting? where, Grave, thy victory?
    I triumph still, if Thou abide with me.
  5. Hold Thou Thy Cross before my closing eyes;
    Shine through the gloom, and point me to the skies;
    Heav‘n’s morning breaks, and earth’s vain shadows flee;
    In life, in death, o Lord, abide with me.

In parochiebundels en in het Liedboek voor de Kerken komen we verschillende herdichtingen tegen. De tekst, die we in onze parochiekerken nogal eens aantreffen is van de hand van W. Stroux, een andere, de tekst uit hct Liedboek, is het werk van drie tekstdichters, nl. van W. Barnard, Ad den Besten en W. van der Molen.

  1. Blijf mij nabij, wanneer de avond is,
    wanneer het Licht vergaat in duisternis.
    Wanneer geen mens mijn hulpeloosheid ziet,
    bid ik tot U, o Heer, verlaat mij niet.
  2. Reik mij uw hand en spreek uw reddend woord,
    wijs mij de weg en leid mij veilig voort.
    Blijf mij nabij in vreugde en verdriet.
    Ik heb U lief, o Heer, verlaat mij niet.
  3. Wanneer uw licht mij voorgaat in de nacht
    wanneer ik hoor dat U mij thuis verwacht,
    dan weet ik, Heer, dat U mijn zwakheid ziet,
    dan zeg ik dank, want U verlaat mij niet.
  4. Blijf mij nabij. wanneer het duister daalt.
    De nacht valt in, waarin geen licht meer straalt.
    Andere helpers, Heer, ontvallen mij.
    Der hulpelozen hulp, wees mij nabij.
  1. Wees bij mij, nu de dag ten einde spoedt.
    Alles verdoft, wat glans bezat en gloed.
    Alles vervalt in ‘t wisselend getij,
    maar Gij die eeuwig zijt, blijf mij nabij.
  2. U heb ik nodig, uw genade is
    mijn enig licht in nacht en duisternis.
    Wie anders zal mijn leidsman zijn dan Gij!
    In nacht en ontij, Heer, blijf mij nabij.
  3. Ik vrees geen kwaad, want bij mij is de Heer.
    Tranen en leed zijn nu niet bitter meer.
    Waar is de prikkel, dood, Wat dreigt ge mij?
    Ik triomfeer, mij is de Heer nabij.
  4. Houd, Heer, uw kruis hoog voor mijn brekend oog,
    licht in het duister, wijs mij de weg omhoog.
    Uw dag breekt aan, de schaduw gaat voorbij.
    In dood en leven, Heer, wees Gij nabij.

Na het lezen van de teksten zal het u niet bevreemden dat dit gezang in menige uitvaartdienst wordt aangetroffen.

Ik weet, dat de meningen hierover sterk uiteenlopen. Het is dan ook niet alleen maar als aardigheid bedoeld, dat ik in mijn inleiding de woorden kunst en kitsch heb gebruikt. Een ding is echter zeker: naar welke kant de weegschaal doorslaat zal zeker ook afhangen van de manier, waarop u de tekst en de melodie zingt. Uw uitvoering bepaalt in grote mate of we met kitsch of met kunst te maken hebben. Over de uitvoering straks meer.

Melodie

In de vorige eeuw verscheen in Engeland het officiële liedboek voor de Anglicaanse Kerk. Dit boekwerk ‘Hymns Ancient and Modern’ was van de hand van de in Londen geboren componist William Henry Monk (1823-I899).

Tijdens zijn leven was hi] organist en koorleider van het bekende King’s College en later organist aan de St. Matthew’s. In 1882 behaalde hij het doctoraat in de muziek aan de universiteit van Durham. Zijn muzikale leven werd voor een groot gedeelte gevuld met de dagelijkse verzorging van de liturgische diensten. Het meest in het oog springend daarbij was zijn talent om op een bijzondere wijze de gemeentezang te stimuleren en in stand te houden. Die deelname van de hele gemeente was zo bijzonder, dat zijn Kerk wijd en zijd bekend raakte als ‘hymn loving church’.

Zijn vele composities waren vaak geschreven met het oog op de bevordering van de volkszang. Vandaar ook zijn bovengenoemde uitgave, die aanvankelijk onder de naam ‘Monk’s Book’ verscheen. Een van de composities daarin is, u raadt het al, Abide with me.Melodie Abide with me

Bekijken we de melodie, dan zien we dat de omvang beperkt is tot zes tonen: lopend van es naar c. Deze beperkte omvang geeft iedereen de kans om de melodie mee te zingen. Deze beperking van het aantal noten (noch hoog, noch laag) geeft bovendien aan de melodie een zekere bescheidenheid, een zekere ingetogenheid.

Dit gevoel, deze indruk van ingetogenheid, bescheidenheid, kleinheid wordt onderlijnd door hetgeen door de vrouw van Monk na zijn dood is verteld over het ontstaan van dc compositie. Hij schreef de melodie zonder enige aarzeling neer “ergens buiten, in een tijd van grote zorg, nadat we enige tijd samen hadden gekeken naar de schoonheid van de ondergaande zon”.

Duidelijk gegrepen door de schroom voor het mysterieuze, voor het overweldigende. Zowel de grootsheid van het heelal, als ook het ovewveldigende van de dood maken ons klein, bescheiden, ingetogen.

Uitvoering

We weten nu in welke omstandigheden de tekst is ontstaan. We kennen ook het tijdstip waarop de melodie is neergeschreven. Tijdens de laatste momenten van het leven, tijdens de laatste stralen van de zon.

We kennen de sfeer waarin het geheel is gevat. Als we de melodie gaan uitvoeren, moeten we deze kennis laten meewegen. Dit gezang heeft duidelijk geen behoefte aan uitschieters, maar veel eer aan een meditatieve benadering.

Met deze wetenschap in zijn achterhoofd en de nodige muzikaliteit in zijn bagage heeft de dirigent zich voor de repetitie reeds een beeld gevormd hoe hij dit gezang wil laten klinken. Nu dc uitvoerenden nog op dezelfde lijn krijgen.

Wat is het dan fijn, dat we in een tijd leven waarin het mogelijk is om met een recorder opnamen te maken. Doe dat eens, wanneer u dit lied aan het zingen bent.

Zo, de opname is gemaakt, gaat u nu eens zo kritisch mogelijk naar u zelf luisteren. Misschien schrikt u al van de eerste klank. Inderdaad, daar zit al een eerste hindernis. Klinkt ‘Blijf’ wel zoals u dat graag zou horen? En zo luistert u maar door. Zijn we goed verstaanbaar? Nee he, niet zo duidelijk gearticuleerd.

Wat lelijk klonk dat bij ‘wanneer’. Merkt u, hoe moeilijk het is om zo’n zogenaamd eenvoudig lied goed te zingen. Merkt u, hoe moeilijk het is om niet af te glijden naar lelijke accenten, zoals bij ‘duisternis, hoe moeilijk het is om bv. ‘hulpeloosheid’ goed gearticuleerd en toch heel natuurlijk te laten klinken. Merkt u, hoe lastig het is om gezamenlijk dezelfde articulatie te maken en om niet na elk-brokje-melodie adem te halen.

Zoals u weet uit vorige artikeltjes van mij, bestaat ook hier de melodie uit twee grote zinnen, die u schematisch zo kunt neerschrijven:

regel 1 = A regel 2 = B samen zin 1
regel 3 = A‘ regel 4 = C samen zin 2

U zingt natuurlijk iedere regel in één adem. Laat alles mooi doorstromen.

Maar, let daarbij wel op valse accenten, op lelijke glijers van de ene naar de andere noot/lettergreep. Zorg voor een goede ademsteun.

Ontdekt u nu via zo’n bandopname hoe moeilijk het is om de melodie heel eerlijk te zingen, om een melodie verfijnd te houden, om er geen sentimentele kitsch van te maken?

Wat is zo’n recorder onbarmhartig! Misschien heft u nooit geweten wat er allemaal mis kan gaan. Maar het is wel een goed hulpmiddel om te weten te komen, wat u aan uw koorklank, aan uw uitspraak c.d. kunt verbeteren.

Nu begrijpt u waarschijnlijk de opmerkingen van uw dirigent beter.

Toespijs

Meestal zult u dit lied eenstemmig zingen. Mocht u echter voor een bijzondere gelegenheid naar een meerstemmige zetting zoeken, dan geef ik u twee mogelijkheden. Jan Vermulst heeft een zetting gemaakt voor vierstemmig gemengd koor. In de toonzaal van het Diocesaan Pastoraal Centrum ligt deze partituur ter inzage. Daarnaast is er een driestemmige zetting, te vinden in de kooruitgave bij ‘Honderdnegentien Gezangen’. Deze driestemmige zetting is van Jan Pasveer.

Gezang 87.

Voor de organist nog dit. De organist van de H. Hartkerk in Etten-Leur, Gerard Scherff, heeft een orgelwerk getiteld ‘Blijf mij nabij’ geschreven.

Orgelmuziek van Willem Vogel

Op de Kontaktdag van 5 maart jl. hebben we kennis kunnen maken met Willem Vogel. Voor velen een belevenis te vernemen vanuit welke achtergrond en geloofsbeleving Vogel in de kerkmuziek functioneert als musicus en als componist. In aansluiting hierop wil ik u laten kennismaken met ‘Versetten voor de Advent- en Kersttijd’ voor orgel en andere toetsinstrumenten van Willem Vogel, uitgegeven bij Bureau voor Ned. Kerkmuziek, Cath. van Clevepark 27, 1181 AR Amstelveen, tel. 020 – 643 15 07. Prijs ƒ 17,50.Lees verder

Stemvorming: de vocalen uu, oo, e

In de voorafgaande afleveringen van Jubilate ben ik uitgebreid ingegaan op de vocalen a-ee-oe zoals ze voorkomen in het woord ‘Halleluja en de vocalen ie-i. In deze aflevering zal ik de voorafgaande vocalen completeren met de vocalen uu, oo en e. Eerst zal ik deze vocalen één voor één belichten.Lees verder

Gedachten bij een lied: Aus tiefer Not

In het jaar 1524 schreef Maarten Luther een gezang, waarvan de tekst is gebaseerd op psalm 130, bij ons ook bekend onder de naam ‘De Profundis’.

Jubilate 27, 1 (januari 1994)

Theo Klaus

Het gezang van Maarten Luther begint met de bekend gebleven regels:

Aus tieffer not schrey ich zu dir, herr Gott erhör mein ruffen.

Behalve de tekst mag vooral de 470 jaar oude melodie zich nog steeds in een redelijk grote belangstelling verheugen. Jarenlang (bijna) uitsluitend in gebruik binnen de reformatorische eredienst, is deze melodie vanaf het moment, dat wij, katholieken, de landstaal in onze liturgische vieringen hebben ingevoerd, ook bij ons in ruime kring in gebruik gekomen.

In de uitgave ‘Met Psalmen op weg naar Pasen’. waarover u in dit nummer op meerdere manieren geïnformeerd wordt, zult u deze melodie ook aantreffen, een reden temeer om er eens wat extra aandacht aan te schenken.

De tekst

Maarten Luther wilde het grote erfgoed van de Kerk toegankelijker maken voor de gelovigen en heeft daarom veel van wat hem dierbaar was in de eigen landstaal, het Duits, herschreven. Zo liet hij zich o.a. nogal eens inspireren door de teksten van de psalmen, in ons geval door de tekst van psalm 130.

Wanneer men de teksten van Maarten Luther bekijkt, zal men ervaren dat het vaak geen letterlijke herdichtingen van de psalmen zijn. Dat letterlijke herdichten komen we wel tegen bij de dichteressen Ida Gerhardt en Marie van der Zeyde (zie GvL pag. 190 en 191).

Maarten Luther geeft de sfeer en de inhoud van de psalmtekst weer. Hij blijft zo dicht mogelijk bij de tekst, maar kan het toch niet laten om, als een godzoekend mens, tussen de regels door zijn eigen levensvragen te stellen en er zijn antwoorden in te verwerken.

Vandaar dan ook dat Maarten Luther vijf lange coupletten nodig heeft tegen Ida Gerhardt en Marie van der Zeyde slechts drie beknopte strofen.

Als voorbeeld geef ink u van beide herdichtingen de eerste strofe:

Aus tieffer not schrey ich zu dir,
herr Gott erhör mein ruffen,
Dein gnedig oren ker zu mir,
und meyner bit sye offen.
Den so du wilt das sehen an,
was sund und unrecht ist gethan,
wer kan Herr fur dyr bleiben.

Uit afgronden roep ik tot U, Heer;
Hoor mij, Heer, ik blijf vragen.
O, mocht uw oor het verstaan
Hoe ik schrei om erbarmen.

Teksten bevredigen soms niet meer, ze zijn te zeer tijdgebonden. Daarentegen kunnen melodieën van gezangen nog springlevend en zeer geliefd zijn. Het is dan een zegen, wanneer er dichters zijn, die ons voorzien van nieuwe teksten op de zo graag gezongen en goede melodieën.

Opnieuw bruikbaar maken van melodieën is de bedoeling van dichters als Jan Wit, Muus Jacobse, Martinus Nijhof, Willem Barnard, Huub Oosterhuis, Thom Naastepad en Jan Willem Schulte Nordholt.

Komen we nu tot de tekst, zoals we die sinds enige tientallen jaren in onze liedbundels vinden. Het is de nieuwe tekst van dichter-dominee Jan Wit.

De aanleiding tot het schrijven van deze tekst kan ik niet beter weergeven dan door aan te halen hetgeen de dichter er zelf over heeft opgeschreven in het Compendium bij het Liedboek voor de Kerken.

In 1952 aanvaardde ik de opdracht om een lustrumspel te schrijven voor de VCJC. Het werd het spel Niemandsland, over de geschiedenis van de twaalf verkenners uit Numeri 13:1 tot 14:38. Op het moment dat in dit spel de beslissing gevallen is en de Israëlieten de lange tocht van veertig jaar door de woestijn aanvaarden, laat ik bij het afbreken van de tabernakel deze berijming van Psalm 130 op de melodie van Luthers ‘Aus tiefer Not’ zingen. Het lied is geen vertaling van Luther, maar een eigen vrije berijming met gebruikmaking van de aloude melodie. Strofe 1 is een weergave van Psalm 130: 1–4; strofe 2 van vers 5 en 6 en strofe 3 van de verzen 7 en 8. In de laatste strofe zijn de reminiscenties aan de context van het spel Niemandsland nog het beste te bespeuren, bijvoorbeeld in de regel “Hij leidt ons door de woestenij”. Ook een regel als “Al kiest gij’ ook ten kwade” verwijst naar de situatie van het volk, dat ondanks zijn verkeerde keuze met God verder mag gaan. Psalm 130 is ongetwijfeld een individueel smeekgebed dat in het tweede gedeelte overgaat in een lied van vertrouwen en aan het slot het gehele volk tot vertrouwen, hoop en verwachting uitnodigt. De teneur van dit De profundis is de vergevende genade Gods voor de mens die door de ‘welgebaande wegen’ te versmaden in de diepte, de afgrond is gekomen. Maar ook deze ervaring behoort tot het leren kennen van de lengte en breedte, hoogte en diepte waarvan Paulus later zal spreken.

  1. Uit angst en nood stijgt mijn gebed
    O Heer, wil naar mij horen!
    Wanneer Gij op ons falen let,
    zijn wij, O God, verloren.
    Maar in uw eindeloos geduld
    delgt Gij de menselijke schuld
    en zegent die U vrezen.
  2. Ik hoop op God de Heer en wacht
    het woord dat Hij zal spreken.
    Al loopt het naar de middernacht,
    ik volg zijn heilig teken.
    Mijn hart is in de donkerheid
    een wachter die het licht verbreidt,
    een wachter op de morgen.
  3. Hoop, Israël, op God de Heer
    die rijk is aan genade.
    Want Hij verlaat u nimmermeer,
    al kiest gij ook ten kwade.
    Hij leidt u door de woestenij
    en maakt gans Israël eens vrij
    van ongerechtigheden.

De melodie

Maarten Luther is. zoals ik reeds in de inleiding vertelde naast de maker van de tekst ook de maker van de melodie. Deze melodie heeft in Duitsland en spoedig daarna in heel Europa een ruime bekendheid gekregen. Reden voor deze bekendheid is, naast de kwaliteit die de melodie ongetwijfeld heeft, zeker ook gelegen in het feit dat de goede vriend van Luther, musicus Johann Walther, het lied, vrij kort na het ontstaan, in zijn ‘Geystliche Gesangk Buchleyn’ heeft opgenomen.

Als we de melodie met enige aandacht doorzingen, valt ons zeker op dat er enkele herhalingen in voorkomen en dat de melodie bestaat uit een oneven aantal regels. nl. zeven. We bekijken de melodie nog eens en merken op dat: regel 1 en regel 3 evenals regel 2 en regel 4 elkaars gelijken zijn. Evenwel met deze bemerking, dat de eindnoot van regel 2 verschilt van de eindnoot van regel 4; bij regel 2 zien we een hele noot, bij regel 4 een halve noot. Wees daar accuraat mee. Regel 5 en 6 brengen ons de nodige, of noodzakelijke, afwisseling. We zien wel eenzelfde hoeveelheid halve en kwart noten, nl. 6 halve noten en 3 kwartnoten, maar nu komt er naast de melodische afwisseling ook nog een ritmische variant om de hoek kijken.

De slotregel, regel no. 7, is een reminiscentie aan regel no. 2.

Nu heb ik u wel gewezen op de verdeling in zeven regels, maar u weet met uw muzikale intuïtie, dat we altijd te maken hebben met grotere eenheden. met zinnen. De bovenstaande melodie kunnen we verdelen in een drietal zinnen. Regel 1 (voorzin) en regel 2 (nazin) vormen samen zin 1. Hetzelfde geldt voor de regels 3 en 4, zij maken samen zin no. 2. Regel 5, 6 en 7 zijn samen de derde eenheid, waarbij je zou kunnen spreken van tweemaal een aanloopzin. De componist kan als het ware zijn muzikale gedachten niet in één voorzin gezegd krijgen. Hij wil zich nog een tweede maal melodisch uitspreken.

Regel 7, met een lichte knipoog naar regel 2, zorgt voor de rustige afsluiting.

Nb. De 7-regelige vorm, de zg. Bar-vorm, werd in de tijd van de Meistersinger veel gebruikt.

Ritmisch bestaat deze melodie uit de hele noot, de halve noot en sporadisch wordt de kwart noot en de kwart rust in de compositie verwerkt. De hele noot komt slechts driemaal voor: tweemaal aan het begin van een zin en eenmaal aan het einde van een zin. Om volledig te zijn: u treft aan het einde van het lied nog een brevis aan.

Door het gebruik van de halve noten is de melodie grotendeels rustig van opbouw, van ritmische structuur. Dat de kwart noot en de kwart rust even om de hoek komen kijken, doet aan de rust van de eerste twee zinnen niets af.

Pas in regel 5 en 6, de voorzinnen van 3, komt er door de afwisseling van halve en kwart noten enige ritmische onrust. Maar… de compositie blijft toch zijn rustig karakter behouden.

Dat wil echter niet zeggen, dat we mogen gaan zeuren. Houdt ook bij melodieën, die er vanwege het notenbeeld langzaam uitzien, nooit een lijzig, zeurderig tempo aan. Rustig is nl. nooit hetzelfde als saai, als traag, als futloos.

Geef alle noten hun exacte waarden. dat geldt ook voor de rusten. De melodie is phrygisch, waardoor Maarten Luther aanschuift bij de gregoriaanse kerkmodi. Niet verwonderlijk, het gregoriaans moet hem zeer vertrouwd zijn geweest.

Nog een tip. Leest u de tekst eens hardop samen door. Dat lijkt gekker dan het is. U leert teksten goed en duidelijk uitspreken en daarna laat de melodie de tekst nog beter tot leven komen.

Bewerkingen

Toen ik voor u naar voorbeelden van bewerkingen aan het zoeken was, kwam ik o.a. een zetting van Orlando di Lasso tegen. Ook deze grote polyfonist (1532?–1594, we herdenken zijn vierhonderdste sterfdag) heeft zich laten inspireren door de melodie van Luther. Een teken dat de compositie vrij snel verspreid is geraakt en de moeite waard werd gevonden.

In het Koraalboek – 102 Gezangen staat de bekende vierstemmige zetting van Michaël Praetorius (1571–162l). Deze Michaël Praetorius was een buitengewoon vruchtbaar componist, die voor de Duitse Evangelische Kerkmuziek grote verdiensten heeft gehad. Het Koraalboek is een uitgave van Boekencentrum te Zoetermeer.

Ook Joh. Seb. Bach heeft een vierstemmige zetting gemaakt op ’Aus tiefer Not’.

In de serie Zang en Tegenzang vindt u bewerkingen van Dr. Nico de Goede
T 86 Orgelbegeleiding
T 93 S-A of T -B + orgel
T 105 S-A-T + orgel
T 87 S-A-T-B a cappella
De uitgave Zang en Tegenzang kunt u inzien op het DPC te Breda.

Via het blad Continuo, 6e jrg. no. 4, 1992, hebben we kennis kunnen maken met een fraaie begeleiding van de hand van Paul van der Woude. Deze begeleiding staat eveneens in de partituuruitgave ‘Met Psalmen op weg naar Pasen’.

Hij liet deze begeleiding voorafgaan door de hiervoor afgedrukte Inleiding. Dank zij de goede zorgen van Flip Veldmans kan ik er voor de organisten nog de volgende literatuur aan toevoegen:

J.S. Bach, band 6, uitgave Peters 245 A
nr. 13 Pro organo Pleno (met dubbelpedaal)
nr. l4 Manualiter

J.K.F. Fischer. in ‘Orgelspiel im Kirchenjahr’ 62 leichte Choralvorspiele. uitgave Schott 4336
Piet Kee, in 4 manuaalstukken, uitgave Donemus, Amsterdam
Joh. Pachelbel, in 80 Choralvorspiele (H. Keller), uitgave Peters 4448
M. Reger, in 30 kleine Choralvorspiele opus 135 A, uitgave Peters 3980
S. Scheidt, in ‘Orgelspiel im Kirchenjahr’, uitgave Schott 4336
F.W. Zachau, in 80 Choralvorspiele, uitgave Peters 4448.

Het koor en de vieringen van woord en gebed

Op de kontaktdag liturgie en kerkmuziek van een paar maanden geleden sprak ik een aantal ‘koormensen’ uit ons bisdom. Het ging onder andere over de rol van het koor bij andere vieringen dan de eucharistie. Een informatierondje gaf snel een beeld van de ontwikkelingen in de praktijk. Er zijn bijna geen koren meer die helemaal geen ervaring hebben met andersoortige liturgische vieringen.

Jubilate 26, 3 (september 1993)

Gerard Broekhuijsen

Nu maakt het echter wel verschil over welke situatie we spreken. De medewerking van een koor aan een boetedienst is geen enkel punt. Zo ook zingt men graag bij bijzondere gelegenheden als een dankdienst op oudjaarsavond of op de dodenherdenking van 4 mei. Maar een viering van woord en gebed die in de plaats komt van de zondagse eucharistieviering blijkt hier en daar problemen op te roepen. ‘Er zijn in ons koor een paar mensen die weg blijven als we dan moeten zingen. We spreken ze daar niet op aan. We laten het maar zo.’ Het is niet duidelijk wat de bezwaren van deze mensen precies zijn. Gaan ze ergens anders heen om de eucharistie te kunnen vieren? Blijven ze gewoon thuis omdat de kerk niet kan bieden waar ze op zondag om vragen? Of ergeren ze zich aan vieringen van woord en gebed waarin zomaar gewone gelovigen voorgaan, die niet het gezag en de deskundigheid hebben van de ambtsdragers?

Aan de manier waarop mensen erover praten, voel je dat het toch wat ergernis oproept. Je hoort bij een koor en dan heb je er maar te zijn op alle momenten dat dat koor zijn liturgische taak vervult. Aan de andere kant wil men de gevoeligheden van mensen respecteren. Als iemand zich nou werkelijk niet kan verenigen met de huidige ontwikkelingen, moet je dan eisen dat die persoon zich forceert? Hebben we allemaal niet wat moeite gehad met het feit dat op zondag af en toe de eucharistieviering moest vervallen? Moet je dan geen geduld hebben met degenen die er wat langer over doen om zich te verzoenen met de andere vormen? Het klinkt zo gemakkelijk: we kunnen toch samenkomen ook al is het vieren van de eucharistie niet mogelijk. De godsdienstige beleving van veel mensen is juist helemaal geworteld in dc eucharistie en vindt te weinig voedingsbodem in andere liturgische vormen.

Geen incidenten

De tijd is voorbij dat een viering van woord en gebed als een plotselinge noodoplossing voor de zaterdagavond of de zondag kon voorkomen. De verhalen zijn bekend over de priester die opeens uitviel en hoe de lector in overleg met de dirigent ervoor zorgde dat de verzamelde gelovigen niet naar huis hoefden worden gestuurd. In parochies waar mensen hun taak in de eucharistie al langer vervulden en waar men met elkaar overlegde over de liturgie, leverde het opvangen van een noodsituatie weinig problemen op. Heel anders lag het daar waar de priester alles tot in detail regelde en waar hij op zekere dag zijn vertrek aankondigde. Geen wonder dat daar de mensen in paniek raakten en zich afvroegen: hoe moet het verder met ons?

De liturgische vieringen worden steeds meer op regionaal niveau geregeld. Het vieren van de eucharistie op zondag is een groot goed voor de plaatselijke geloofsgemeenschap. De onderlinge solidariteit van de parochies laat niet toe dat de ene parochie wel heeft waar andere van verstoken blijft. Het tekort aan gewijde voorgangers tracht men zo eerlijk mogelijk te delen. Er wordt een schema gemaakt waarop eucharistievieringen en andere vieringen voor de kerken in de regio worden aangegeven. Nu zij structureel in het programma zijn opgenomen, kunnen ze ook tijdig worden voorbereid.

De rol van het koor

De aanwezigheid van het koor geeft meer kleur aan de liturgie. Dat geldt zeker voor de koren die in een goed samenspel met het volk de viering tot een gebeurtenis weten te maken. Vieringen van woord en gebed vormen daarop geen uitzondering. De werkgroep die een dergelijke viering moet voorbereiden is opgelucht als zij zich verzekerd weet van de medewerking van het koor. Het zou eigenlijk zo moeten zijn dat iemand namens het koor van het begin af aan betrokken is bij de voorbereiding van dc viering. Die persoon kan het groeiproces helemaal meemaken en vandaaruit de gezangen kiezen.

Wanneer het om een viering van woord en gebed op zaterdagavond of zondag gaat, zal men meestal de lezingen van het lectionarium willen aanhouden. Ook al kunnen we geen eucharistie vieren, de programmatische bezinning op de heilige Schrift gaat gewoon door. Zo wordt er geen breuk gemaakt in de liturgische periode waarin we ons bevinden. Zelfs de reeks zondagen door het jaar vertoont een onderlinge samenhang door de voortgaande lezing uit een van de evangeliën.

Het eigene

Er zijn gezangen die afgestemd zijn op de Schriftlezingen. De antwoordpsalm na de eerste lezing heeft een inhoudelijke band ermee. Dat betekent dat er een groot aantal van dergelijke psalmen zijn. Uit één psalm zijn vaak meerdere beurtzangen gedestilleerd die als antwoordpsalm kunnen fungeren. Je ziet dat bijvoorbeeld aan het Abdijboek, dc uitgave van de monniken waarin je de elementen voor een Nederlands gezongen koorgebed aantreft: de afdeling psalmen is dik, de afdeling beurtzangen is tweemaal zo dik.

Zelfs het ijverigste koor is niet in staat om alle antwoordpsalmen die het lectionarium ons aanbiedt op het repertoire te hebben. Ze zijn niet eens allemaal beschikbaar. En als ze dat wel zouden zijn, werd het volk horendol door al die verschillende gezangen waarop steeds weer eigen refreinen passen, die het volk moet zingen. Gelukkig is het ook mogelijk om de antwoordpsalm meer te koppelen aan de liturgische periode. Het boekje ‘Zet de zang in‘, uitgegeven door de NSGV, bevat veertien voorbeelden waarmee men het jaar rond kan gaan. Het is verstandig om langs de geleidelijke weg te bouwen aan inhoudelijke samenhang tussen het woord uit de Schrift en de gezongen reactie daarop.

Bij een viering van woord en gebed zou het koor van het begin af aan ‘de toon kunnen zetten’. Ik bedoel daarmee dat de opening niet de suggestie wekt dat het hier om een eucharistieviering gaat. Dat krijg je toch al gauw door openingslied, Heer ontferm U over ons en Eer aan God. Probeer bewust dat patroon te doorbreken.

Gregoriaans en orgelmuziek

Door de eeuwen heen heeft het gregoriaans voor veel inspiratie gezorgd bij componisten van orgelmuziek. De oorsprong is terug te vinden in het feit dat de eerste zelfstandige orgelstukken ter afwisseling met het koor gespeeld werden; de z.g. alternatim-praktijk Bij het alternatimspel omspeelde de organist de gregoriaanse melodieën, terwijl een zanger de bijbehorende tekst hardop uit sprak of zong.

Jubilate 26, 3 (september 1993)

Flip Veldmans

Een prachtig voorbeeld hiervan is de Ricercare con obligo di cantare la Quinta parte senza toccarla (ricercare, waarbij men de 5e stem kan zingen zonder haar te spelen) in ‘Fiori Musicali‘ van Girolamo Frescobaldi (1583–1643):

Uitgave bijv. Peters 45l4 of Bärenreiter 2205. Een tekst hiervoor is niet gegeven maar zou kunnen zijn:

In deze bundel vindt u eveneens verschillende orgelstukken die aansluiten bij de 11e gregoriaanse mis (Orbis factor) en de 4e mis (Cunctipotens Genitor Deus). Met name voor gebeds- en/of (advents-)vesperdiensten is het te overwegen deze alternerende vorm van koor en orgel in ere te herstellen!

Ook bij Sweelinck zien we invloeden van het gregoriaans, bijv. in het variatiewerk: Christe qui lux est et dies (uitgave: Vereniging voor Nederlandse Muziekgeschiedenis Amsterdam, Opera Omnia Vol. I, band 2). De oorspronkelijke gregoriaanse versie heb ik nergens kunnen vinden, wie kan me hieraan helpen?

Ook bij Bach zien we duidelijk de weerslag van de gregoriaanse invloeden in de Reformatorische melodieën, zie bijv. zijn grote en kleine Orgelmis. Aangezien deze stukken alleen voor de zeer geoefende spelers geschikt zijn; de manualiterstukken zijn overigens iets gemakkelijker, maak ik een grote stap naar de vorige eeuw. In ‘Petites Fleurs Musicales‘ opus 66 van Charles Tournemire (1870–1939) uitgave bijv. Universal l7465, vinden we prachtige eenvoudige stukjes die schitterend aansluiten bij het gregoriaans. Tournemire heeft deze stukjes in de eerste plaats bedoeld voor het harmonium, een in die tijd zeer populair instrument, vele bekende componisten hebben hiervoor geschreven, zoals César Franck, Louis Vierne, Marcel Dupré. Toch zijn deze stukjes voor orgel ook uitermate geschikt. In de huidige liturgie wordt weleens geklaagd over het ontbreken van mystieke sfeer, deze stukjes (mits goed gespeeld, met de juiste registratie) roepen deze sfeer gegarandeerd op:

Fijne muziek vindt u ook in ‘Le Tombeau de Titelouze’ opus 38 van Marcel Dupré geschreven als eerbetoon aan Jean Titelouze (1563–1633), uitgave Bornemann, Paris Hieruit het Creator alme siderum:

Tenslotte zoeken we het wat dichter bij huis. De bekende Belgische organist en componist Flor Peeters heeft een cyclus geschreven van 30 koraalpreludes over gregoriaanse hymnes opus 76, verschenen in 3 deelties bij Peters resp. 6088, 6089 en 6090. Ter illustratie een regeltic uit het Adoro te devote uit band 2, opgedragen aan zijn vriend Albert de Klerk. De melodie moet met uitkomende stem worden gespeeld. Als suggestie geeft Flor Peeters voor de solostem het cornetregister, voor dc begeleiding fluit 8‘ en prestant 4‘, en op het pedaal een zachte 16‘ en 8’:

Nu we het toch over Albert de Klerk hebben, wist u dat er een schitterend vriendenboek over hem is uitgegeven ter gelegenheid van zijn 75e verjaardag, getiteld Klerke-Werk. Daar vindt u o.a. een prachtig verhaal van Nico Wesselingh over de contacten van de familie Wesselingh met Albert de Klerk met name in de oorlog. Het boek, wat alleszins de moeite waard is te lezen, is verkrijgbaar via de boekhandel, ISBN nr.: 90–304–0686–0. Aansluitend hierop mijn laatste muziekvoorbeeld over het Ave Maris Stella van Albert de Klerk, uitgegeven in deel 2 van de serie Cantantibus Organis, uitgave Wed. Van Rossum, Utrecht, en afkomstig uit ’Octo Fantasiae super themata gregoriana‘. Of het nog verkrijgbaar is weet ik niet, informeer bij de uitgeverij Herman Zengerink te Utrecht, tel. 030–930685.

Ik ben me bewust van een slechts zeer summiere kennismaking met orgelstukken over gregoriaanse melodieën, denk bijv. aan de diverse Magnificats, Ave Maria, orgelmissen, Pange lingua, en niet te vergeten het Te Deum. Moge bovenstaand artikel een uitnodiging zijn aan de echte liefhebber, om mede door middel van orgelstukken het gregoriaans levendig te houden.

De halleluia-acclamatie

Bij veel vieringen in onze kerken is deze acclamatie vóór het evangelie nog minder dan een ondergeschoven kind: zij wordt vaak gewoon weggelaten! Dat is toch wel heel jammer, want men laat dan de gelegenheid voor een waardevol liturgisch moment aan zich voorbijgaan, een moment waarop voor de deelnemers aan de viering zowel iets te zien, te horen, te ruiken als te doen valt. Zo’n uitgelezen kans voor een echt actieve deelname aan een viering zou je toch altijd moeten benutten.

Lees verder