Over gregoriaans: groepen van twee noten

In een vorig artikel hebben we gezien, hoe de enkelvoudige noot boven één lettergreep een zeer voornaam, om niet te zeggen het voornaamste melodie-element is in het Gregoriaans, omdat die ene noot alles moet doen om die lettergreep tot zijn recht te doen komen. Nu gaan we zien naar de groepen van twee noten. Er zijn er twee: de podatus en de clivis. Bij de podatus ligt de tweede noot hoger dan de eerste, bij de clivis ligt de tweede noot lager. Bij de podatus staan de twee noten recht boven elkaar, bij de clivis ligt de tweede noot er schuin onder. De overgang van de eerste naar de tweede noot moet in beide gevallen soepel verlopen. Er mag geen breukje tussen ontstaan. Verder leerden we dan nog, dat de eerste noot van deze groepen het ritmisch steunpunt kreeg, en dus ritmisch belangrijker was dan de tweede. Tot zover hebben we het over algemeen bekende zaken.

Jubilate 23, 2 (mei 1990)

Fr. Nico Wesselingh O.S.B.

Anders dan vroeger

Veel studie en ook de verschijningsvorm van de handschrifttekens voor deze twee groepen hebben de laatste jaren duidelijk gemaakt, dat niet de eerste noot de belangrijkste is, maar de tweede. We gaan dat eerst met praktische voorbeelden aantonen, om daarna nog te laten zien hoe dat in de Handschriften al wordt aangegeven. We nemen als praktisch voorbeeld een Communio waarin onze twee notengroepen podatus en clivis veel voorkomen, en wel de Communio ‘Circuibo’, te vinden in uw Graduale op blz. 297. We drukken die hier af, met de Handschrifttekens, omdat dat later van pas komt.twee_noten1

Als u kijkt naar de woorden ‘in tabernaculo’, dat ziet u daar een podatus en een clivis, waarvan de laatste noot een wat andere vorm heeft en ook kleiner is. Die kleinere nootjes betekenen niet dat de noot minder belangrijk is, maar integendeel, dat die noot belangrijker is dan de voorgaande. Belangrijker vanwege de melodie? Niet op zich, want de bewuste noot kan op elke willekeurige plaats staan. Maar wel vanwege de tekst. Want als u ziet wat voor tekst er onder die groepen staat, dan ziet u medeklinkers: de n van ‘in’ en de r van ‘taber’. Je zou het zo kunnen stellen, dat de eerste noot van die beide groepen voor de bijbehorende klinker is bedoeld, en de tweede voor de bijbehorende medeklinker. Dat wisten de oude zangers natuurlijk wel, maar de schrijvers vonden het goed uitspreken zo belangrijk, dat ze daar aparte tekens voor hebben uitgedacht. Voor een deel zijn die in onze boeken overgenomen, maar lang niet allemaal, helaas. Deze notenvorm is dus een soort politieagent, die een aanwijzing geeft over de uitspraak: verwaarloos deze medeklinker(s) niet, wil hij eigenlijk zeggen.

Bovendien speelt ook de volgende lettergreep mee. Die begint dan met een medeklinker. Het heeft dus altijd te maken met een opeenvolging van medeklinkers. In ons voorbeeld is dat: in tabernaculo. Die twee medeklinkers achter elkaar, al of niet tot hetzelfde woord behorend, vragen extra aandacht van de zanger.

Als u deze woorden zingt, merkt u wel: bij ‘in’ gaat de melodie een kwart omlaag. Wii die laatste noot drager van de n zijn en in de ruimte nog goed te horen, dan moet je hem de ruimte geven, meer nog dan de eerste noot. De uitspraak van die medeklinkers vraagt tijd. En daarmee is de tweede belangrijker dan de eerste noot. Bij de groep op ‘taber’ wordt de melodie als het ware opgeheven tot de hoogte van de volgende lettergreep en dan afgesloten met de medeklinker.

Geen lettergrepen

Er speelt ook nog iets anders mee: de teksten in het Gregoriaans zijn geen losse lettergrepen, maar zinnen en woorden. Welnu, de afsluiting van een woord of een lettergreep (eind-articulatie wordt dat genoemd) moet ruimte krijgen, om te voorkomen dat in ons geval wordt gehoord ‘inta’. Bij ‘tabernaculo’ is hetzelfde aan de hand. Het betreft hier echter niet de afsluiting van een woord doch van een lettergreep, maar ook dat is belangrijk. Wie dat goed wil horen, moet deze passages eigenlijk eens voor zichzelf zingen.

En exact onder de passage waarover we het nu hebben vindt u op de volgende regel dezelfde notenvormen op ‘cantabo’ en ‘et psalmum’. Ja, want ook de t gold voor de oude Gregorianisten als heel belangrijk. Zeker als achter die t, zoals in ons geval, nog twee medeklinkers komen. En een eindarticulatie vindt u ook nog op het woord ‘psalmum dica’. We hebben nog niet gezegd hoe dit soort notatie heet. Deze noten heten liquescentes, liquescens in het enkelvoud. De juiste vertaling is: vloeinoot.

Moeilijk of niet zichtbaar

Er zijn in de Handschriften heel wat meer liquescerende noten dan wij in onze boeken zien. Ik wijs er u een aan die in onze boeken niet is weergegeven: de losse noot op ‘im’ van immolabo. Als u naar de tekens boven de notenbalken hebt gekeken bij de twee woorden waar het ons in eerste instantie om ging, dan ziet u onmiddellijk de overeenkomst met de losse noot op ‘im’. Helaas kennen we in onze boeken dat liquescens-teken niet voor losse noten. In het Antphonale Monasticum komt het al vanaf 1932 voor en in het boek waar Solesmes het meest vernieuwend in is geweest wat de notatie betreft, het Liber Hymnarius, staan er velen.

Er zijn ook liquescenten die wel in onze boeken staan, maar nauwelijks zichtbaar. Kijkt u eens naar het eerste woord op de tweede regel: ‘eius’. De twee ruitnootjes van de samengestelde groep, de twee ‘wybertjes’ om het duidelijk te zeggen, zijn kleiner gedrukt dan op de regel daaronder bij het woord ‘dicam’. Je moet er wel zo ongeveer een loep voor hebben om het te kunnen zien, maar ze zijn echt kleiner, en dat is bewust gedaan. Let op: hier staat maar één medeklinker, maar die I of J tussen twee klinkers krijgt dezelfde behandeling.

Alleen de tweede

De eerste noot van een podatus of clivis kan ook belangrijk zijn. Daar hebben de Handschriften dan ook speciale tekens voor, maar de eerste noot kan nooit een liquescens zijn. Dat is voorbehouden aan de afsluitende noot van een groep die tevens het einde van een lettergreep is.

Een podatus of een clivis heeft maar op sommige plaatsen de vorm van een liquescens. Vraag kan dus gesteld worden, of in geval van een ‘gewone’ podatus of clivis ook de tweede noot belangrijker is dan de eerste? Het antwoord hierop moet zijn: ja. En de reden ligt eigenlijk in dezelfde lijn als hierboven vermeld: het heeft heel vaak te maken met woordafsluiting. En ook als er dan geen of weinig medeklinkers staan die om een liquescens vragen, het blijft toch een woord- of lettergreepafsluiting. De tekens van de handschriften geven het trouwens aan. Hier eerst de tekens voor gewone podatus en clivis, en dan de ‘verbrede’ versie. De ronde vorm kun je snel schrijven, de andere vorm vraagt meer tijd. Zo is het verband tussen de geschreven tekens en de uitvoering.twee_noten2

En de uitvoering dan?

Je hoort nu zangers of dirigenten denken: Moet het nu allemaal andersom? Wat vroeger de belangrijkste noot was is dat nu niet meer, en wat vroeger de lichtste noot was is nu de belangrijkste? Daar zit veel waars in. Toch is voorzichtigheid geboden. Je kunt ook overdrijven in de goede richting. Ga voorlopig bijvoorbeeld niet verder dan de zogenaamde eindarticulatie: sluit het woord of de lettergreep af met een duidelijke uitspraak. Zeker als er een liquescens staat. Zonder te overdrijven uiteraard. Het moet allemaal wel natuurlijk blijven. In de andere gevallen zeker niet de eerste benadrukken ten koste van de tweede. Naar mijn gevoel kan het goed helpen, als je de noot die op de afsluiting van de podatus of clivis volgt, in de expressie betrekt. Een goed voorbeeld daarvan is de aanhef van de Communio ‘Ego clamavi’, Grad. Rom. p. 287.twee_noten3

De laatste noot van de podatus op ‘E’ staat op dezelfde hoogte als de eerste van ‘go’. Hetzelfde herhaalt zich met de lettergrepen ‘go cla’. Als je ze zingt en bewust van de ene groep naar de andere gaat, hier dus zonder interval, hef je als het ware de melodie omhoog als voorbereiding op wat komt. Het is als het opheffen van je voet voor je hem op een nieuwe traptrede plaatst. Wie even op de Handschrifttekens let, ziet meteen dat onze notatie niet helemaal juist is. Het Duitse teken voor een podatus is:twee_noten4Het Franse overeenkomende teken is:twee_noten5In de hier afgedrukte communio ziet u dit teken maar één keer: op ‘inclina’. Al de andere keren (6x) geven de Duitserstwee_noten5a:en de Fransen:twee_noten6Dat is het teken voor een podatus waarvan de tweede verlengd is. Vooral uit de Franse schrijfwijze blijkt dit: twee losse noten, waarvan de tweede ‘langer’ is dan de eerste, en dus ook meerwaarde heeft. Bij de Duitsers noteert men een pes quadratus (hoekige podatus). Alle reden dus om meer aandacht aan de tweede dan aan de eerste noot te besteden. Je voelt bij het zingen ook goed aan hoe op het hoogtepunt van de melodie het accent op ‘inclina’ door de podatus prachtig wordt geplaatst. Het mooiste voorbeeld in dit verband is misschien wel de aanhef van de Dagmis van Kerstmis: ‘Puer…’. In onze boeken staat een gewone podatus, maar in de Handschriften een quadratus. Als je de melodie een quint opheft en dan delicaat de tweede lettergreep neerzet, heb je de tweede noot al verbreed.twee_noten7

Verbredingen

Hoe nu te werken met de liggende streepjes op podatus en clivis? Hier moet wel even goed worden opgelet. Vooral de clivis kan ons op het verkeerde been zetten, wanneer namelijk de verbreding alleen op de eerste noot staat aangegeven (Hier bijvoorbeeld op ‘exaudi’). Wie naar het Duitse teken voor de verbrede clivis kijkt, zal inzien dat het streepje eigenlijk niet alleen voor de eerste noot kan gelden. De tweede noot ‘valt er ook onder’. Altijd. Zeker bij het hierboven genoemde woord is het goed de tweede noot meerwaarde te geven: afsluiting van een woord. En wie even naar de tekens aan het begin van onze Communio bekijkt, ziet meteen dat ons Graduale ten onrechte de eerste vier podatussen onverbreed aangeeft, waar de beide handschriftenfamilies ze alle vier met een verbrede tweede noot geeft. Er valt aan ons hooggeëerde Graduale nog wel wat te verbeteren.

Beste vrienden, tot zover dit verhaal. Probeer eens iets met deze gegevens. Jammer dat ik u niet kan voorzingen via Jubilate, hoe ik meen dat deze zaken in de zang het beste tot klinken kopen. In dat opzicht is ons goede blad ook maar beperkt. Misschien dat er nog wel eens een gelegenheid komt om ’wat met geluid te doen’. Voor nu lijkt het me ruim voldoende.

Conclusie

Het is zonder meer opvallend, te zien hoe de schrijvers van de oude handschriften, en ten dele ook onze boeken, alsmaar bezorgd zijn dat we de tekst optimaal tot haar recht laten komen en er zelfs geen medeklinker van verwaarlozen. Niets was hun teveel om in hun melodisch zo onvolmaakt beeld, ritmische aanduidingen te geven als het om de tekst ging. Ik hoop dat u het met me eens is: als je zo over de schouder van zo’n schrijver hebt mogen meekijken en je hebt zijn zorg begrepen, dan kun je toch niet meer gewoon doen alsof er niets aan de hand is? Je kunt dan toch zijn zorg niet opzij schuiven en gewoon je eigen gang weer gaan en de tekst van het Gregoriaans tekort doen? Als u in de toekomst nog eens meekijkt over zijn schouder bij het schrijven, zou hij zich misschien wel eens kunnen omdraaien en zijn hoofd schudden. Spreken zal hij dan wel niet, en als hij het zou doen, zou u hem waarschijnlijk toch niet verstaan. Maar zijn bedoeling lijkt me maar al te duidelijk. Sterkte er mee.