In 1964 verscheen er bij uitgeverij Paul Brand in Hilversum een boekje met de titel ‘Op de dorsvloer’. Als we naar het jaartal kijken, weten we, dat we in het prille begin van onze liturgievernieuwing zitten. De auteur ervan, kapelaan Thom Naastepad, wil ons laten meedenken over de manier waarop we de landstaal zinvol kunnen inbouwen in onze liturgische diensten. Het is de neerslag van zijn zogenaamde Leerhuis, de tweewekelijkse avonddiensten in de Rotterdamse Laurenskathedraal, waarin hij poogde liturgische teksten en gezangen tot een eenheid te smeden.
Jubilate 23, 1 (januari 1990)
Th. Klaus
Zijn overtuiging daarbij was, dat er geen echte vernieuwing te verwachten is, als we niet eerst een gedegen liturgische feeling hebben verworven. Of, met zijn eigen woorden: “Die vernieuwing is een zaak van stug en veeleisend oefenen, en dat oefenen dient te geschieden in diensten van andere aard: leerdiensten, getijden, zangstonden en gebedsdiensten. Niet buiten de Eucharistie om, maar daar omheen”. En even verderop: “Er moeten rondom de Eucharistie vormen van eredienst zijn, waar geoefend en beproefd wordt, waar de kerk meer leerhuis is dan bruiloftsmaal’. (pagina 11)
Het lied, waar ik deze keer wat gedachten over op papier zet, is het Lied van het ledige graf, verschenen in bovengenoemde uitgave ‘Op de dorsvloer’.
Dit lied van Thom Naastepad is een mooi voorbeeld van een contrafact, een vorm die de laatste decennia weer veelvuldig in onze liturgie in gebruik is gekomen. Wellicht hebben velen onder u, zonder het zelf te weten, zich wel eens aan deze vorm gewaagd, bijvoorbeeld bij gelegenheid van een of andere feestelijke gebeurtenis. Want, onder contrafact verstaan we namelijk de vorm waarbij we op een reeds bestaande melodie een nieuwe tekst proberen te plaatsen. Het is een manier van werken, die al vele eeuwen oud is en waarvan we ook in onze hedendaagse bundels weer vele voorbeelden tegen komen. Zo nam ook Thom Naastepad een reeds bestaande melodie, namelijk van Nikolaus Herman (1500–1561).
De inhoud van de tekst staat bol van de rijkdom van Pasen: van het mysterie, van het nieuwe leven. Het donkere is heengegaan, de lente met zijn onvermoede kracht breekt door. Alles wordt als nieuw en vol verwondering dicht Thom Naastepad dan ook: ‘de bomen zingen in de tuin‘, en ‘de mond moet open voor een lied‘, ‘de nacht is weggevlucht’ en ‘de vogels juichen in de lucht‘, ‘de lente lost de winter af‘ en ‘de boze woorden zijn verstomd‘, ’geen vlammend zwaard verspert de weg’, ‘de windsels liggen in de hoek‘, ‘wij willen zingen dat Hij leeft’.
De melodie van ons lied kent enige verschillende versies. Je moet dus een keuze maken. Waarom kiest de Nederlandse St. Gregoriusvereniging in 1984 in haar bundel Gezangen voor Liturgie (no. 506) niet voor de eerder afgedrukte versie maar voor
Ik twijfel niet aan de goede redenen die men er voor gehad zal hebben. Men is ook in goed gezelschap, het Liedboek der kerken gebruikt eveneens deze laatste versie. Maar toch… mijn voorkeur zou uitgegaan zijn en gaat nog steeds uit naar de iets meer aangeklede versie. En wel, omdat Thorn Naastepad voor deze versie heeft gekozen, omdat de uitgave Zang en Tegenzang die versie ook aanhoudt. (Zang en Tegenzang is een uitgave van A. Bank ,in samenwerking met de Nederlandse St. Gregoriusvereniging), omdat zeer veel plaatselijke en regionale bundels er voor gekozen hebben. maar vooral, omdat ik vind dat de tekst in de eerst vermelde versie beter tot zijn recht komt. Juist dat goed tot zijn recht komen van een tekst vind ik van doorslaggevende aard. Maar vergelijkt u zelf maar.
Hegel 1 vro (2 noten in plaats van 1 lange)
Regel 3 zwijgt (2 noten in plaats van 1 lange)
Misschien iets vrolijker, iets feestelijker. Toegegeven, slechts een heel klein verschil. Maar dan, de accentuering in regel 2 in (2 noten in plaats van 1 noot). Daardoor géén gevaar voor lelijke, valse woordaccenten. Kijkt u ook maar eens naar de volgende coupletten.
Daar treffen we aan: a-dem, voer-de, woord ver-, uw ge-, hoor-zaamd, win-ter. Om op genoemde plaatsen goede en geen verwrongen nederlandse woordaccenten te maken, lukt naar mijn overtuiging alleen slechts door de eerste lettergreep steeds 2 noten te geven.
De melodie is geschreven in de dorische toonsoort. Meteen al in het begin wordt er kleur bekend: de sprong van tonica naar dominant. Het lied lijkt een dansend, wiegend ritme te hebben. Overdrijf daarbij niet, maar ontdek het grotere geheel, ervaar de melodie, voel hoe sterk zijn stuwing is. Zorg er voor, (zoals steeds zou moeten) dat u de melodie heel goed kent. Zing zo een melodie eerst eens een paar maal achtereen zonder tekst en ervaar dan die prachtige start op de driemaal herhaalde grondtoon, de sprong naar de dominant, de breed uitwaaierende hoge o. Maar genoeg, ik blijf te lang aan het woord. Tot slot nog even dit. In de uitgave Zang en Tegenzang vindt u: een orgelvoorspel, een orgeltussenspel en een orgelbegeleiding. Voorts een 2-st. zetting voor gelijke en voor ongelijke stemmen, een 3-st. zetting en een 4-st. zetting. (nummers 160 t/m 165). Mogelijkheden te over om de coupletten te variëren. Gemeenschap, koor en organist kunnen ieder op hun eigen manier deelnemen aan het feest. Succes en beleef veel vreugde aan deze melodie.