Muziek van Bach, Händel en Scarlatti

Verschenen in Jubilate 18,3 (september 1985)

Flip Veldmans

1985 is uitgeroepen tot het internationaal muziekjaar, immers 300 jaar geleden werden Johann Sebastian Bach, Georg Friedrich Händel en Domenico Scarlatti geboren. In het kader van deze herdenking lijkt het mij zinvol enige eenvoudige orgelwerken van genoemde drie belangrijke componisten onder de loupe te nemen.

De orgelmuziek van Joh. Seb. Bach is waarschijnlijk voldoende bekend, gezien de veelvuldigheid waarmee deze muziek op concertprogramma’s geprogrammeerd wordt en de vele LP’s met integrale uitvoeringen van zijn muziek. Toch wil ik uw aandacht vestigen op twee bundeltjes met eenvoudige stukjes die alleszins de moeite waard zijn om te spelen. Allereerst het boekje ‘Klavierbüchlein für Anna Magdalena Bach’, geschreven in 1725 en opgedragen aan zijn tweede vrouw Anna Magdalena. Een goede uitgave is de Schott-editie nr. 2698. Hieruit een menuet en een musette:

Scan-141229-0001

Scan-141229-0002

Het tweede boekje van J.S. Bach is een uitgave in de serie Incognita Organo deel 3 van Harmonia-Hilversum onder redactie van Ewald Kooiman. Hierin staan een drietal voor het eerst gepubliceerde orgelwerken: de Partita ‘Wenn wir in höchsten Nöten sein’, het koraalvoorspel ‘Nun lobe meine Seele den Herrn’ en de Partita over ‘Herr Christ, der einig’ Gottessohn’. Hieruit de koraalzetting en een gedeelte van variatie 1. uit de eerstgenoemde partita, en het eerste gedeelte van het koraal Nun lobe meine Seele:

Scan-141229-0003

Scan-141229-0004

Scan-141229-0005

Scan-141229-0006

Händel is wat betreft zijn orgelmuziek vooral bekende om zijn concerto’s voor orgel en orkest. Deze muziek is zeer geliefd, en om ze uit te kunnen voeren, maken vele organisten gebruik van een arrangement voor orgel-solo, want niet iedereen heeft de beschikking over een orkest om de muziek op originele wijze te laten klinken. Veel gaat van de compositie verloren als het orkest ontbreekt, naar mijn mening wordt de muziek zó onrecht aangedaan. Veel beter is het orgelmuziek te spelen die Händel voor het solo-instrument bedoeld heeft, zoals de zes fuga’s of de vier voluntaries, resp. serie Tallis to Wesley deel 12 en deel 19, uitgave Hinrichsen. Ter illustratie fuga II uit deel 12 en het begin van de Trumpetvoluntary in C uit deel 19:

Scan-141229-0007

Scan-141229-0008

In Zuid-Europa kende men in de Barok nog niet zozeer specifieke muziek voor een bepaald instrument, de muziek voor toetsinstrumenten werd gespeeld op het instrument wat toevallig voorhanden was, zij het dat de stukken werden aangepast aan het instrument waarop men speelde. Bijv. door het toepassen van de zgn. ‘bebung’ (vibreren met de vinger om invloed op de toon uit te oefenen) op het clavichord, of door het spelen van snelle versieringen en arpeggio’s op het clavecimbel. Dit geldt ook voor de ‘Sonaten und Fugen’ van Domenico Scarlatti (uitgave Bärenreiter nr. 5485). Bij gebruik van niet al te veel registers tegelijk, bijv. 8’ en 4’; 8’ en 2’; 8‘ en 1‘; 8’, 4’ en 2’; 8’, 4’ en 1’; 8’, 4’ en 1 1/3’; alleen 4’; 4’ en 2’ enz. kiinkt deze muziek op het orgel erg leuk. Als voorbeeld een gedeelte uit de sonate K. 255 en een stukje uit de sonate K. 288:

Scan-141229-0009

Aanvulling

In het mei-nummer van Jubilate is gesproken over orgelmuziek ais intermezzo in de liturgie. Omdat niet alle ingestuurde muziekvoorbeelden konden worden afgedrukt volgt nu de volledige lijst met voorbeelden.

  1. Ricercare post il Credo uit ‘Fiori Musicali] van Girolamo Frescobaldi, Italiaans componist (1583–1643), uitgave Peters nr. 4514.
  2. Offerte en fugue et Dialogue uit ‘Livre d’Orgue’ van Guillaume Nivers, Frans componist (1632–1714), uitgave Schola Cantorum, Paris (afgedrukt).
  3. Offertoire sur les grands jeux uit ‘Pieces d’Orgue’, consistantes en deux Messes van Francois Couperin, Frans componist (1668–1733), uitgave l’Oiseau-Lyre, Monaco.
  4. Offertoire sur les grand jeux uit ‘Livre d’Orgue’ van Nicolas de Grigny, Frans componist (1671?–1703), uitgave Kalmus Organ Series nr. 4147 (hier is abusievelijk alleen de tweede pagina afgedrukt).
  5. All’ Offertorio uit ‘Orgel- und Cembalowerke’ deel I van Domenico Zipoli, Italiaans componist (1680–1726), uitgave Willy Muller, Heidelberg.
  6. Simphonie Concertante – Offertoire uit ‘Franse Orgelwerken’ band II van Guillaume Lasceux, Frans componist (1740–1831), uitgave Oresto, Muiden (afgedrukt).
  7. Offertorio uit ‘Musiche Pistoiesi per Organo’ van Giuseppe Gherardeschi, Italiaans componist (1759–1815), uitgave Bärenreiter.
  8. Offertoire uit ‘l’Organiste’ deel II van César Franck, Belgisch-Frans componist (1822–1890), uitgave Enoch, Paris (afgedrukt).
  9. Offertoire uit ‘Ecole d’Orgue’ deel II van Jacques Lemmens, Belgisch componist (1823–1881), uitgave Schott.
  10. Offertoire uit ‘Douze Pieces’ van Theodore Dubois, Frans componist (1837–1924), uitgave Leduc, Paris.

“En zingen U toe vol vreugde”

Verschenen in Jubilate 18,3 (september 1985)

Cees Janssens

Het eucharistisch gebed begint met de prefatie en de daarop aansluitende acclamatie: Heilig, heilig, heilig. Een uitspraak als deze klinkt uiterst vanzelfsprekend. Toch kun je steeds weer constateren dat het in de praktijk van de liturgie niet zo vanzelfsprekend is. Onwillekeurig doet men soms alsof het eucharistisch gebed pas begint ná het ‘Sanctus’. Sommigen menen heel zeker te weten dat het zo is. Een misvatting. Daarom herhalen we onze uitspraak: het eucharistisch gebed begint met de prefatie.

Dat betekent dat de prefatie een onderdeel is van een groter geheel. Een onderdeel met een heel eigen karakter – we komen daarvoor nog te spreken – maar niettemin een onderdeel. Dat houdt ook in dat we niet zinnig over dit onderdeel kunnen spreken, wanneer we niet allereerst aandacht schenken aan het eucharistisch gebed als geheel.

Het geheel en de delen

De Inleiding op het Missaal staat in nr. 55 uitvoerig stil bij de opbouw van het eucharistisch gebed. Kennelijk gaat het om een niet onbelangrijk gegeven. Enig inzicht in deze materie behoort tot de basisuitrusting van ieder die actief is op het gebied van de liturgie.

De tekst wijst niet minder dan acht elementen aan, die samen het ene eucharistische gebed vormen. Achtereenvolgens gaat het om (1) de dankzegging, die vooral in de prefatie tot uitdrukking komt; (2) de acclamatie ‘Heilig, heilig, heilig’; (3) de epiclese oftewel de aanroeping van de kracht Gods over de gaven; (4) het instellingsverhaal en de consecratie; (5) de anamnese oftewel de gedachtenis des Heren; (6) de aanbieding van de offergave; (7) opnieuw een epiclese, maar nu als een aanroeping van de Geest over de gehele kerk; en (8) de slotdoxologie: “Door Hem en met Hem en in Hem zal uw naam geprezen zijn…”.

Op het eerste gezicht een nogal gecompliceerd geheel. In feite valt dat mee, wanneer we proberen de grote lijn in het oog te krijgen. Daartoe doen we er goed aan te letten op de figuur van respectievelijk God de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Op welke wijze zijn zij in dit gebed aanwezig? De Vader wordt geloofd en geprezen omwille van zijn zoon Jezus Christus, wiens gedachtenis wij vieren. Vervolgens wordt de Vader gevraagd ons zijn geest te zenden, omwille van deze zelfde Jezus Christus.

Nog beknopter uitgedrukt, niet in een chemische maar in een liturgische formule: het gaat om de lofprijzing van de Vader, de gedachtenis van de Zoon en de bede om de Heilige Geest.

Sacrificium laudis – een offer van lof

De wortels van net eucharistische gebed reiken tot diep in het Oude Testament. Eucharistie is dan ook de Nieuw Testamentische gestalte van wat in het Oude Testament ‘zèbah tôdá’ heette, ‘sacrificium laudis’ in het latijn, een ‘offer van lof’. De bijbelse vroomheid heeft altijd een bijzondere plaats ingeruimd voor wat genoemd wordt: de zegening van de Naam van God, de lofprijzing van de Eeuwige. Het is de houding van de gelovige mens die God Gód weet en dit besef in woorden tot uitdrukking brengt. Zoals wij dat heel goed kunnen beluisteren in het ‘Gloria’: “Wij loven U, wij prijzen en aanbidden U, wij verheerlijken U en zeggen U dank voor uw grote heerlijkheid”. Wat wij kennen als prefatie en ‘Sanctus’ heeft daar alles mee te maken. Wanneer wij – in het voetspoor van Israël – voor Gods aanschijn treden, dan is het eerste dat wij te doen hebben: God de eer geven die Hem toekomt. Met andere woorden: Hem loven en prijzen, Hem zegenen en bezingen, Hem danken en verheerlijken. Deze zelfde grondtoon valt te beluisteren in de toelichting welke de inleiding op het Missaal geeft bij de prefatie en het ‘Hei|ig’, de twee eerste elementen van het eucharistisch gebed.

Allereerst is er ‘de dankzegging’ (die vooral in de prefatie tot uitdrukking komt), waarin de priester, uit naam van heel het heilig volk, God de Vader verheerlijkt en Hem dank brengt voor het gehele heilswerk of voor een bepaald aspect hiervan, naargelang van de dag, het feest of de tijd” (nr. 55, a).

Vervolgens gaat het over “de acclamatie: heel de gemeenschap, in vereniging met de hemelse machten, zingt of zegt het ‘Heilig, heilig, heilig’. Deze acclamatie die deel uitmaakt van het eucharistisch gebed zelf, geschiedt door heel de gemeenschap samen met de priester” (nr. 55, b).

Je moet wel stokdoof en stekeblind tegelijk zijn om niet in de gaten te hebben dat dit onderdeel van het eucharistisch gebed als geen ander vraagt om een spreken-op-verhoogde-toon, vraagt om zang en muziek, om instemming van allen.

“De lofprijzing Gods: onze eerste roeping” zegt ds. Willem Barnard. Loven en geloven zijn niet slechts taalkundig aan elkaar verwant: het een kan niet zonder het ander. Liturgie – en dus ook de eucharistie – is bij wezen lofprijzing Gods.

Voor een zingende kerk

In de kerken van het Oosten kent men geen ‘stille missen’. Bij elke eucharistie – ‘de Heilige Liturgie’ genoemd – gaat het om een gezongen viering. Hoe bescheiden de mogelijkheden ook zijn, er wordt gezòngen. Het gaat immers om het allereerste wat de kerk te doen heeft: God loven.

Onze westerse – en met name Nederlandse – praktijken steken hier vaak povertjes bij af. Wie komt ze niet tegen: priesters die niet meer weten wat zingen is? Of die zich niet de moeite getroosten een prefatietoon aan te leren?

Wie kent ze niet: kerkgangers die gedoemd zijn te zwijgen, omdat het koor zonodig moet? Of die eenvoudig de kans niet krijgen omdat hun pastor de lofprijzing niet meer van deze tijd acht? Alsof er in de door velen zo vermaledijde liturgische boeken niet terecht van het ‘Heilig’ wordt gezegd: “Deze acclamatie die deel uitmaakt van het eucharistisch gebed zelf, geschiedt door heel de gemeenschap samen met de priester”.

Er is nog meer. Her en der blijft de goegemeente uitgebreid op haar achterste zitten tijdens de prefatie en het ‘Heilig’ (om van het resterende gedeelte van het eucharistisch gebed nog maar te zwijgen). “Daarom, met alle engelen, machten en krachten, met allen die staan voor uw troon, loven en aanbidden wij U en zingen U toe vol vreugde: Heilig, heilig, heilig…” Zolang wij uitgerekend op dit moment het staan en het zingen aan anderen overlaten, is levende liturgie een illusie.

‘Heillg, heillg, heilig…’

Wie weten wil, waar het bij dit alles om gaat, leze Jesaja 6,1 en volgende. “In het sterfjaar van koning Uzzia zag ik de Heer, gezeten op een hoge en verheven troon. De sleep van zijn mantel vulde heel de tempel. Serafs stonden boven Hem opgesteld, elk met zes vleugels (…). Zij riepen elkaar toe: ‘Heilig, heilig, heilig is Jahwe van de legerscharen; al wat de aarde vult is zijn heerlijkheld’. De deurpinnen in de dorpels schudden van het luid geroep…”. Over een acclamatie gesproken!

Iedere keer dat wij samenkomen voor de viering van de eucharistie begint het eucharistisch gebed in deze toonsoort. “Verheft uw hart”, “Brengen wij dank aan de Heer onze God”. Willem Barnard heeft overschot van gelijk, de lofprijzing Gods is onze eerste roeping.

Bewust zingen 3

Verschenen in Jubilate 18,3 (mei 1985)

Zr. Leonie Schoenmakers

Het was gewoon ‘fijn’ om op de kontaktdag van 2 maart te mogen werken met ’n groep mensen die de stemvorming au serieux nemen en vertrouwd zijn met onze rubriek ‘Bewust zingen’, die nu voor de derde maal verschijnt.

Dit keer starten we met een zeer voornaam onderdeel van de stemvorming nl. de resonans.

Resonans komt van resonare en betekent weerklinken. Eigenlijk staat er: re-sonare, opnieuw klinken. De toon die in het strottenhoofd ontstaat, wordt versterkt en verfraaid door het meetrillen van de lucht in de verschillende holten van ons lichaam.

Belangrijk voor de toonvorming zijn vooral de holten die boven de stemlippen liggen zoals: mond – neus -= keelholte, voorhoofdsholte, holten in net hoofd en kaakholten.

De grote opgave voor ’t veredelen van de stem door resonansarbeid betekent, dat alle resonansruimten mee moeten doen. De stem krijgt daardoor draagkracht en haar volle toon. Aan de resonans is het grote voordeel verbonden dat ze gedeeltelijk door het gevoel gecontroleerd kan worden, ’t geen zal blijken bij de nu volgende waarnemingen.

  • Adem in (ruiken), houd de adem even vast en maak daarna met de mond ’n zacht brommend geluid (zoemen). We stellen dit geluid voor door m…

Opm.

  1. Het niet te sterk willen doen, aan neuriën denken.
  2. De kaak even licht heen en weer schudden, om iedere spanning te voorkomen.
  3. Maak de mond van binnen ruim (hoog plafond!) laat de tong rustig op de mondbodem liggen met de punt tegen de ondertanden.
  4. Voel met de vingers (heel licht!) of er trilling is bij de mondhoeken, neusvleugels
  5. Leg de hand op ’t voorhoofd en op verschillende plaatsen op ’t hoofd om te voelen waar een vibratie optreedt.
  6. Als de m goed gezoemd wordt, krijgen we het gevoel dat er niets in de keel gebeurt, maar dat de m in ’t hoofd ontstaat. Dit is de juiste instelling.

Doe nu hetzelfde met de n. Zoem de n op één toon (neem ’n toonhoogte die u gemakkelijk ligt).

Opm.

  1. Tongpunt los tegen de boventandboog of boventanden.
  2. De kaak even licht laten zakken; er mag geen spanning in de tong optreden. Overigens als bij de m. U ziet hoe gedetailleerd het voor u uiteengezet is. Zo belangrijk is het!

Bij het volgende nummer van Jubilate nemen we dit onderwerp weer op.

Uitbreiding: Ademhaling serie 3

  1. Adem in door de neus en houd de adem even vast (niets doen dus). Adem uit op doe op ’n voor u gemakkelijke toonhoogte.
  2. Inademen, vasthouden, uitademen: blaas heel fijntjes ’n veertje weg dat door de kamer zweeft. De adem fijn uitspinnen dan wint u aan adembeheersing.
  3. Kies enkele oefeningen uit serie 1 en 2 en herhaal deze.

Stemoefening aan de hand van een gegeven melodie

Na strenge winterkou, fikse regenbuien en veel bewolkte dagen koos ik voor u een oude fraaie melodie. Hanteer nog ’n keer de werkwijze op pag. 7 van Jubilate, januari ’85.

Scan-141229-0004

Voer de aangegeven werkwijze stipt uit. Sukses met – doe het zelvers – en een flinke dosis ‘Ausdauer’ toegewenst.

Orgelmuziek als intermezzo in de liturgie

Verschenen in Jubilate 18,3 (mei 1985)

Flip Veldmans

Van oudsher is bij de overgang van woorddienst naar eucharistisch gebed orgelspel op zijn plaats, getuige het groot aantal stukken welke hiervoor speciaal gecomponeerd zijn. In de vernieuwde liturgie wordt eveneens als mogelijkheid orgelspel aangegeven naast de offerandezang.

In het lezenswaardige boekje ‘Liturgie vieren op zondag’ staat zelfs dat orgelspel hier veel beter op zijn plaats is dan de offerandezang, wanneer niet een echte processie gehouden wordt met de gaven. Maar hier wordt gesproken over ‘Wat zacht orgelspel’. Deze omschrijving doet niet voldoende recht aan de sfeer en het karakter hetwelk vanuit het orgel tot klinken gebracht kan worden; immers zacht orgelspel kan de suggestie wekken van enige onbestendige en onduidelijke geluiden uit de verte en doen mij teveel denken aan de tijd dat liturgie een gebeuren op zichzelf was waarbij de priester ‘de mis deed’ en de muziek voor ‘opluistering’ zorgde. Die tijd ligt gelukkig achter ons, de liturgische functies zijn niet meer ondergeschikt aan het liturgisch gebeuren, maar maken daadwerkelijk deel uit van die liturgie. Dat geldt niet in de laatste plaats voor het orgelspel.

Het is daarom van het grootste belang kennis te nemen van de orgelliteratuur en met zorg orgelstukken uit te kiezen. In dit verband zou je de vraag kunnen stellen of de organist voldoende moeite doet nieuwe én geschikte orgelmuziek aan te schaffen en te leren spelen. Maakt hij zich er soms niet te gemakkelijk af door ‘maar wat te improviseren’ zonder over echt improvisatorisch talent te beschikken?

Thans volgen een aantal niet te moeilijke orgelstukken uit verschillende stijlperiodes welke een indruk kunnen geven van wat er tijdens de bereiding van de gaven gespeeld zou kunnen worden.

Scan-141229-0001

Scan-141229-0002

Scan-141229-0003

Naast het spelen uit de orgelliteratuur kan instrumentale muziek bijv. een solistisch instrument zoals een blokfluit, dwarsfluit, hobo, viool, trompet, etc. met orgelcontinuo ook voor passende opluistering zorgen. Zorg voor een goede afstemming met het orgel. Om verloop in de stemming te voorkomen moet het solo-instrument bij het afstemmen goed op temperatuur zijn. Zorg eveneens voor een goede klankverhouding tussen het orgel en het solo-instrument. Voor langzame delen uit bijv. een sonate is orgelbegeleiding van een fluit 8’ voldoende, in snelle delen kan eventueel een fluit 4’ bijgetrokken worden.

“Draagt dan uw gaven Hem aan” (Psalm 96,8)

Verschenen in Jubilate 18,2 (mei 1985)

Cees Janssens

“De mis”, aldus de inleiding op het missaal, “bestaat in zekere zin uit twee delen, nl. de dienst van het woord en die van de eucharistie” (nr. 8). Twee delen, in deze volgorde, woord en sacrament. Dat betekent: wanneer de dienst van het woord ten einde is begint de viering van het sacrament, de eucharistie in strikte zin.

We mogen de scheidslijnen hier niet al te fors trekken, want deze twee delen zijn zó nauw met elkaar verbonden “dat ze een daad van eredienst uitmaken” (nr. 8). De algemene voorbede behoort bij de woorddienst waarvan zij het besluit is, zij behoort eveneens tot de dienst van de eucharistie, waarvan zij een allereerste begin vormt. Een begin dat nader gestalte krijgt in het klaarmaken van de gaven: brood en wijn. Gaven en gebeden worden dan ook vaak in één adem genoemd in het gebed over de gaven, waarmee dit onderdeel van de viering wordt besloten. “Heer, laat onze gebeden en offergaven tot U komen” heet het op de zesde zondag van Pasen b.v.

De bereiding van de gaven

“Bij de bereiding van de gaven worden op het altaar brood en wijn met water gebracht, die bestanddelen nl. welke Christus in zijn handen heeft genomen” (nr. 48, ad 1). We hebben hier te doen met een van de kernhandelingen van de eucharistie: het nemen. De opbouw van de eucharistische dienst beantwoordt namelijk aan de woorden en handelingen van Jezus bij het laatste avondmaal. Hij nam net brood, Hij nam de beker, Hij sprak een zegenbede, Hij brak het brood en deelde het uit, en evenzo gaf Hij de beker.

De handeling van het nemen heeft op de eerste plaats een practische betekenis: de elementen die voor de eucharistie nodig zijn moeten worden aangedragen.

Er is echter meer aan de hand. In vroeger tijden brachten de gelovigen zelf het brood en de wijn voor de eucharistie van huis mee. Een veelbetekenend gebaar waarin men het eigen leven om zo te zeggen uit handen gaf, om net door de Heer te laten nemen, te laten omvormen. Geen wonder dat er op deze wijze méér brood en wijn naar het altaar werd gedragen dan voor de viering van het sacrament nodig was. Dat was ook de bedoeling. Dit méér-in-natura werd – hoe kan het anders – bestemd voor de armen, de hulpbehoevenden enz.

Wij kennen deze praktijk niet meer. Wij kennen wel de inzameling van gaven in de vorm van een collecte. Een goede verstaander heeft hier aan een half woord genoeg.

Liturgische vormgeving

Het aanbrengen van de gaven – brood, wijn, water en de opbrengst van de collecte – krijgt vaak maar heel weinig reliëf in onze kerken. In het allerergste geval staat ‘al|es al klaar’ op een hoekje van het altaar en doet de priester aan zelfbediening. Met liturgie heeft zoiets natuurlijk niet veel meer uitstaande. Minstens bij bijzondere gelegenheden, maar graag toch ook wat vaker, zou er een processie met de offergaven mogen zijn. Niet alleen omdat het oog ook wat wil, maar vooral om de betekenis van dit alles al doende voor alle aanwezigen te laten oplichten. Dit onderdeel van de eucharistie is dan ook méér dan zomaar een ‘intermezzo‘.

De algemene inleiding op het missaal zegt: “het verdient aanbeveling dat het brood en de wijn door de gelovigen worden aangeboden”, want ook al brengen zij deze gaven niet zelf van huis mee, “deze wijze van aanbieden behoudt toch zijn waarde en geestelijke betekenis” (nr. 49). De teksten van het huidige ritueel spreken niet zonder reden over brood en wijn als van “de vrucht van de aarde”, “de vrucht van de wijnstok” en “het werk van onze handen”. Liturgie raakt hier aan net dagelijkse leven, en omgekeerd; ons gewone bestaan treedt hier de liturgie binnen. Goede liturgie kan niet zonder deze verbintenis.

Het kan menigeen verbazen dat de tekst vervolgt met: “Ook geld en andere giften die door de gelovigen voor de armen of voor de kerk aangeboden worden of in de kerk verzameld, worden aanvaard”. De priester of de diaken neemt alle gaven in ontvangst. Brood en wijn krijgen een plaats op het altaar, de overige gaven kunnen heel geschikt aan de voet van het altaar worden neergelegd. In één oogopslag kan er dan iets heel wezenlijks duidelijk worden. Liturgische katechese kan soms nog beter in daden dan in woorden worden gegeven.

Graag ook aandacht voor nog iets anders. Nr. 51 van de reeds meermalen geciteerde inleiding spreekt er over. We lezen: “Als de gaven op het altaar geplaatst zijn, kunnen deze, en ook het altaar zelf, bewierookt worden, ten teken dat de aangeboden gaven en het gebed van de kerk als wierook voor Gods aanschijn opstijgen. Ook de priester en het volk kunnen door de diaken of een andere assistent, na de bewieroking van de offergaven en het altaar, bewierookt worden”. Het overkomt mij persoonlijk niet vaak dat ik als lid van het volk ook wordt bewierookt. Wel voel ik mij op dergelijke momenten heel serieus genomen als iemand die ook meeviert en volop betrokken is bij Wat eucharistie bedoelt te zijn. “Laat mijn gebed mogen stijgen als wierook omhoog tot uw aanschijn” (psalm 141,2).

Wordt er ook nog gezongen?

Over het zingen tijdens het klaarmaken van de gaven kunnen we kort zijn. Zang is hier alleen op zijn plaats wanneer er een echte processie wordt gehouden. Het ‘offertorium’ om deze term nog eens te gebruiken, geldt immers als een begeleidingszang van een liturgische handeling. Waar de handeling ontbreekt of tot ’bijna niets’ is gereduceerd valt er niets te begeleiden. Vergelijk de opmerkingen hierover in de inleiding van het missaal onder de nummers 50, 26 en 100. We doen er goed aan de zorg voor een aangepaste muzikale vormgeving op dit moment aan de organist over te laten. Wie als koorleider, dirigent of wat dan ook, geen weerstand kan bieden aan de bekoring om elk ‘gaatje’ in de liturgie te vullen, heeft zijn roeping gemist. Zo iemand had tandarts moeten worden.

Het geloof gezongen

Verschenen in Jubilate 18,1 (januari 1985)

Fr. Nico Wesselingh O.S.B.

Als de redactie van Jubilate vraagt om een artikeltje, zeg je van harte ja. Het is immers een goed blad, met een leuke redactie. Meestal is het schrijven dan ook niet zo moeilijk. Maar dit keer heb ik er moeite mee. Het moest over de geloofsbelijdenis gaan. Over de gezongen geloofsbelijdenis wel te verstaan. Ik heb het zien aankomen. We zijn immers vooraan de Eucharistie begonnen: met de intredezang. En zo telkens een stap verder. En nu zijn we dan zo ver. Eigenlijk had ik ‘nee’ moeten zeggen, dit keer. Maar met Cees Janssens zit ik nu eenmaal op de liturgisch-muzikale tandem, en dan kun je niet zomaar afstappen. Dus toch maar! Wat is het probleem? Heel eenvoudig: zolang de geloofsbelijdenis in het Latijn was, sprak het vanzelf dat het Credo gezongen werd. Op feestdagen vaak meerstemmig door het koor, en anders Gregoriaans met het volk. Geen vuiltje aan de lucht. Maar een Nederlandse geloofsbelijdenis wil niet zo goed lukken. Niet omdat de tekst niet eerbiedwaardig is. Dat is ze wel. En oud ook. Zeer oud. Maar het is net alsof dogmatische teksten niet zo gemakkelijk meer over je lippen komen. Dat heeft niets met rechtgelovigheid te maken. Eerder met een minder dogmatische instelling. Vooral in onze landstaal staan dogmatische begrippen vaak veraf van ons gewone taalgebruik. ‘Deum de Deo, lumen de Lumine, Deum vero de Deo vero’ kiinkt in mijn oren heel anders dan: ‘God uit God, licht uit Licht, ware God uit de ware God’. Die spraak staat van je verwijderd. En velen weten niet of nauwelijks, wat ze zich bij deze woorden moeten voorstellen. De Schrift spreekt zo niet over God. De Psalmen nog minder.

Persoonlijk?

Bovenstaande durf je nauwelijks hardop te zeggen. Het kan worden opgevat als een tekort in je geloofsbeleving. En sommigen denken misschien: Die monniken ook al? Maar voordat u nu met uw bestraffende vinger in mijn richting gaat wijzen, wijs ik u op enkele zaken die mijn persoonlijke houding wat lijken te rechtvaardigen.

  1. De Geloofsbelijdenis wordt in de liturgie na Vaticanum II veel minder vaak voorgeschreven. Eigenlijk alleen nog maar op zondagen en hoogfeesten. Verder mag je het onder bepaalde omstandigheden nog wel zingen, ook al is het niet voorgeschreven. De indruk lijkt gewettigd, dat de liturgie-hervormers hebben aangevoeld, dat de geloofsbelijdenis niet te frequent moet worden gebruikt. Alleen wordt nergens uit de doeken gedaan, voor zover mij bekend, wat de onderliggende gedachte is.
  2. De inleiding op het Missaal heeft voor de Geloofsbelijdenis maar één zin nodig, terwijl voor andere onderdelen vaak heel minitieus te werk wordt gegaan. Er staat alleen: Het Credo (of: De Geloofsbelijdenis) wordt op de gebruikelijke wijze door allen of om beurten gezongen.
  3. In het Graduale staan vanouds ongeveer twintig melodieën voor net Gloria. Voor het Credo zijn er tot aan ongeveer de zestiende eeuw maar twee melodieën geweest. Credo III en Credo IV zijn van late datum. Zou dat niet komen omdat de tekst van het Gloria in excelsis veel meer om een melodie vraagt dan het Credo? En is het niet zo dat in vele meerstemmige Missen het Credo niet stond getoonzet? Om diezelfde reden?
  4. Wie kijkt in onze nieuwe landelijke bundel Gezangen voor Liturgie (hebt u de aankondigingen in dit nummer al gezien voor de Presentatiemiddagen?) ziet in de afdeling Vaste gezangen vijfmaal het Eer aan God getoonzet (231–235) en tweemaal de Geloofsbelijdenis (271–272). Zou dat niet in dezelfde lijn liggen als hierboven omschreven?

Wat nu?

Maar, zult u denken, wat doe je dan in de praktijk? De Geloofsbelijdenis gewoon zeggen? Dat kan natuurlijk, maar het effect is niet bepaald grandioos. Gewoonlijk klinkt dat weinig als een belijdenis, als iets waaraan je behoefte hebt om het eens uit te zeggen. Nee, dan toch maar zingen. En misschien is de praktijk best acceptabel, dat men, ook b.v. in een vooral Nederlandse viering, gewoon een Gregoriaanse Credo zingt. In elk geval heeft dat het voordeel, dat het grootste deel van de kerkgangers die melodieën nog kent, en ze ook graag zingt. Zo kan de Geloofsbelijdenis een moment worden van dialoog tussen voorzang en nazang, en een werkelijk actieve deelname van alle aanwezigen.

Het geloof gezongen. Maar naast het zingen van het geloof bestaat er ook het handelen vanuit het geloof. De Offerritus, kort na de Geloofsbelijdenis, vormt niet ten onrechte de kern van de Eucharistie. Praten over het geloof kan belangrijk en interessant zijn, handelen vanuit het geloof is altijd belangrijker. En als beide tesamen in een dienst kunnen gebeuren, zijn we waar we wezen moeten.

Credo in unum Deum

Verschenen in Jubilate 18,1 (januari 1985)

Cees Janssens

De geloofsbelijdenis in de zondagse viering

De aanwezigheid van een aparte geloofsbelijdenis in de eucharistische samenkomst op zondag is allerminst vanzelfsprekend. Liturgisten wijzen er op dat het Eucharistisch Gebed eigenlijk deze functie vervult. Belijdenis van ons gemeenschappelijk geloof in God als Vader, Zoon en Heilige Geest.

Ja, die liturgisten. Ik denk dat ze wel gelijk hebben. Maar ook een klein beetje ongelijk. Ik wil best aannemen dat het Credo een plaats heeft gekregen in de misliturgie, toen het Eucharistisch Gebed zijn rol niet goed meer vervulde. Wanneer ik wat om mij heen kijk – en luister… – krijg ik niet de indruk dat het Eucharistisch Gebed in onze kerken zijn rol zo verschrikkelijk goed vervult. Reden genoeg om het Credo niet al te snel negatief te benaderen.

Verschillende vormen

We komen net Credo in onze liturgie in drie verschillende vormen tegen. Eerst en vooral in de vorm van een dialoog, in de Paaswake bijvoorbeeld. Verder in de korte, maar katechetisch georiënteerde vorm van de ‘Geloofsbelijdenis van de Apostelen’, ook bekend als ‘De Twaalf Artikelen’. Tenslotte in een meer theologische gedaante als ‘conciliaire geloofsbelijdenis’. Het Credo zodat we dat doorgaans zingen. Deze tekst – de langste van de drie – draagt de bijna niet uit te spreken benaming ‘Symbolum Nicaenum-Constantinopolitanum’. Zelfs een niet geoefend oor kan hier de plaatsnamen Nicea en Constantinopel in horen, plaatsen waar concilies zich met deze tekst hebben bezig gehouden.

Deze lange tekst is mij het liefst, al vele jaren. Voor ik me ooit aan één bladzijde theologie had gewaagd, werd ik geboeid door dat vreemde ‘God uit God, licht uit licht, ware God uit de ware God, geboren niet geschapen’. Als kind lag dat voor mij op een lijn met enkele verzen uit psalm 114(113): ‘Wat is net toch zee, dat u vluchten doet? Jordaan, waarom wijkt ge terug? Gij bergen, wat springt ge als rammen op, gij heuvels als lammeren?‘ Deze onbegrepen maar o zo boeiende woorden wist ik steeds weer te vinden in het allereerste kerkboek dat ik het mijne mocht noemen. Pedagogisch zal dit kerkboek geen hoge ogen nebben gegooid – wat moet een kind met de psalmen van de zondagsvespers? – maar voor mij heeft het de deur geopend naar een wereld die mij tot op vandaag in zijn ban houdt.

Verschillende mogelijkheden

De bezwaren die worden ingebracht tegen de geloofsbelijdenis zelf en tegen de plaats ervan in de liturgie zijn mij bekend. Ik acht ze grotendeels ook steekhoudend. Wie de woorddienst en de algemene voorbede het volle pond probeert te geven, voelt zich door deze lange, zware tekst eerder gehinderd dan geholpen.

Het gaat toch om het geloof? Het geloofsantwoord dat in ons wordt gewekt door de verkondiging’? Dat hoeft toch niet vast te zitten aan zo’n moeilijke en moeizame belijdenis? Zij die dit zeggen hebben het gelijk aan hun zijde. De algemene inleiding op het Missaal valt hen bij inzoverre ook daar de belijdenis wordt gezien als middel tot een doel, dat niet met dit middel samenvalt. Pas wanneer we deze tekst helemaal horen komt er toch nog iets anders aan de orde. ‘Het symbolum of de geloofsbelijdenis in de eucharistie heeft ten doel het volk met het woord van God, waarnaar het in de lezingen en de homilie geluisterd heeft, te laten instemmen, het te beamen en de “regula fidei” in herinnering te brengen voordat het de eucharistie gaat vieren’ (nr. 43). Met excuses voor dat onvertaald gelaten ‘regula fidei’. De goede verstaander hoort wel dat hier iets anders in het geding is, dan ’de geloofswaarheden’ waarvan de officiële Nederlandse vertaling spreekt.

Af en toe kan ook een andere tekst op een heel zinnige manier de functie van ‘geloofsbelijdenis’ vervullen. Een goed evangelielied b.v. Maar dan wel: een goéd evangelielied. En uiteraard zingen we zo’n lied dan ook staande. Er zijn minstens drie redenen die ons op dit moment het zitten verbieden: het evangelie waarop wij antwoord geven, de belijdenis van ons geloof die wij er in tot uitdrukking brengen en het opstandingskarakter van de zondagsviering als zodanig.

Een goed woordje voor de geloofsbelijdenis

Slechts wie niet beseft wat er op het spel staat, kan min of meer gedachteloos de geloofsbelijdenis opzij schuiven. Eigenlijk kan het dus niet. Houdt deze stellingname een ‘eten van twee walletjes’ in’? Wie mij hiervan wenst te betichten, hij ga zijn gang. Maar net leven en ook de liturgie staan het ons nu eenmaal niet toe alle voorkomende problemen af te doen met een simpel ja of nee. Een goed woordje voor de geloofsbelijdenis kan geen kwaad. Dat goede woordje wil ik best inbrengen, en ik wil er nog bij zeggen waarom. Het is vanwege die reeds genoemde ‘regu|a fidei’. De onvergetelijke Han Fortmann heeft ooit gezegd: ‘Bij sommige experimenten zou men inderdaad wel van Judea naar de bergen willen vluchten’. Voor niet zo bijbelvaste lezers: zie Mt. 24,26. De situatie die Fortmann op het oog heeft zouden we moeten voorkomen. Vandaar die regula fidei. Met het kompas in de hand wordt de kans op verdwalen niet uitgesloten maar wel minder groot.

Het credo zingen?

Menigeen acht de tekst van de geloofsbelijdenis te prozaïsch om te worden gezongen. Vandaar dat men pleit voor reciteren, een zondagse naam voor ‘opzeggen’. Ik ben het daar niet helemaal mee eens. Het Credo is allesbehalve prozaïsch. De belijdenis van het geloof is ook een hymnisch gebeuren. Ieder die ooit aan de Confessiones, de Belijdenissen van Augustinus heeft geroken, zal dit beamen. Ook het Credo verdient het te worden gezongen. Willem Barnard zegt: ‘Het is ongelofelijk, dat wij geloven. En daarom zingen wij’. Daarom zingen wij: psalmen, hymnen en liederen. En als net even kan oók onze geloofsbelijdenis.

Het spelen van uitgeschreven begeleidingen

Verschenen in Jubilate 18,1 (januari 1985)

Flip Veldmans

We gaan onmiddellijk de proef op de som nemen. Probeert u eens zelf een begeleiding te maken bij lied 539 uit de bundel Gezangen voor Liturgie:

Scan-141222-0001
Aan het einde van dit artikel staan de begeleidingen afgedrukt zoals die te vinden zijn in het Liedboek voor de Kerken. Eerst de zetting van Ralph Vaughan Williams uit 1906 uit de (groene) koor- en orgeluitgave, daarna de begeleiding gemaakt door Piet Post uit de (bruine) uitgave met eenvoudiger zettingen. Zonder afbreuk te willen doen aan uw kunnen op het gebied van het begeleiden kunnen we stellen dat de zettingen uit het Liedboek te prefereren zijn boven het spelen van een eigen begeleiding. Tussen melodie en harmonisatie is een eenheid bereikt die niet gemakkelijk is te evenaren. De begeleiding is als het ware ‘meegecomponeerd’. Wanneer je deze begeleiding goed kunt spelen heb je geen behoefte om zelf iets in elkaar te knutselen.

Een ander voorbeeld. Lofzang Eer aan God in den hoge uit de Willibrordusmis van Bernard Bartelink:

Scan-141222-0002
Meermalen komt het voor dat de organist uit de koorpartituur of gewoon uit de liedbundel moet spelen omdat de orgelpartituur niet is aangeschaft. Bij de vijf maten rust probeert de organist zelf maar iets te verzinnen of slaat de vijf maten over omdat hij er geen raad mee weet. Dit kan natuurlijk niet! Er staat nl.:

Scan-141222-0003

Het getuigt van weinig respect voor de compositie om je niet aan de partituur te houden. Nog een voorbeeld. Psalm 119 I:

Scan-141222-0004

Partituur (cantatorium 405)

Scan-141222-0005

of het schitterende lied van Floris van der Putt (nr. 477 uit Gezangen voor Liturgie):

Scan-141222-0006

Hoe kun je ooit zonder dit eenvoudige voorspel van drie maten de sfeer treffen die bij dit lied hoort? Ik hoor nogal eens het verwijt dat zo weinig orgelbegeleidingen zijn uitgegeven. Ik denk dat dit reuze meevalt. Alleen moet je de moeite nemen op zoek te gaan naar de vindplaats. Een goede hulp hierbij geeft de verantwoording op de pagina’s 616–624 van de bundel Gezangen voor Liturgie. Erg praktisch is ook het overzicht van de Werkgroep voor Liturgie van de Abdij van Berne te Heeswijk. Ieder jaar geven zij een overzicht uit met vindplaatsen voor begeleidingen en meerstemmige zettingen van de gezangen die in hun zondagsboekjes worden afgedrukt. De koorinformatie van Gooi & Sticht mag bekend worden verondersteld.

Scan-141222-0007

Het aanschaffen van complete partituren is geen goedkope zaak. Wanneer dit gebeurt door het kerkbestuur en beschikbaar is voor alle organisten kan men heel wat jaren profijt hebben van deze partituren. Meest ideaal is zoals bij het Liedboek der Kerken één begeleidingsboek bijv. bij de nieuwe bundel Gezangen voor Liturgie. Er zijn reeds plannen in deze richting waarbij eerst de orgelbegeleidingen zullen verschijnen van die gezangen waar nog geen begeleiding voorhanden is. In ieder geval hoop ik duidelijk gemaakt te hebben dat het spelen van uitgeschreven orgelbegeleidingen de voorkeur verdient boven het zelf fabriceren van een begeleiding wil je tenminste als organist de ‘juiste toon’ treffen en niet ‘uit de toon’ vallen.

Scan-141222-0008

Bewust zingen 2

Verschenen in Jubilate 18,1 (januari 1985)

Zr. Leonie Schoenmakers

Eerlijk gezegd ben ik wat nieuwsgierig, niet zozeer naar degenen die gestart zijn met oefenen, maar naar het aantal zangers dat dagelijks nog bezig is. Toch ga ik lustig verder, al zou het maar voor ‘één rechtvaardige’ zijn.

Ik zoek even het laatste nummer van ‘Jubilate’ op, want vanaf pag. 22 gaan we samen verder.

Ontspanningsoefeningen.

Die houden we in ere want ze zijn voor een zanger kostbaar. Let wel: we breiden de zaak uit.

  • Starten met de oefeningen uit dit artikel.
  • De onderkaak als door eigen zwaarte laten vallen (denk dat aan de kin een gewicht hangt).
  • ’t Hoofd naar voren laten vallen, de mond valt ontspannen open. (Stel u voor: ’n oud moedertje in haar leunstoel, dat over haar boek, al knikkebollend in slaap gevallen is. Een prachtig beeld van ontspanning.)
  • Maak nu deze kaakvaloefeningen voor de spiegel.
  • Beweeg de onderkaak slapjes zijw. heen en weer, tanden van elkaar. Dit afwisselen met ’t stilhouden v/d kaak.
  • Herhaal de nieuwe serie 5x.

Ademhaling

Hebt u tijdens de ademoefeningen ervaren dat ’t inademen door de neus een groot volume lucht oplevert en tegelijkertijd de buikwand naar voren komt? (dit is een secundaire werking, daarover ‘n volgende keer meer.)

Tip: bij ‘t inademen door de neus is ’t niet voldoende de neusvleugels te verwijden, maar de Iucht wordt door de neus naar binnen gezogen. Als u hierop let, wordt de werking veel intensiever.

  • Begin met de ademoefeningen te herhalen. Houding staande, duimen in de oksels van de armen, vingers gestrekt langs de ribben.
    1. Lucht inzuigen d.d. mond (lippen in oe-stand) uit d.d. neus.
    2. Inademen als bij 1. Uitademen = rustig uitblazen – geronde lippen.
    3. Inademen als bij 1. maar in gedachte ‘te||en’ (aantal optekenen) – uitzuchten.
    4. Inademen d.d. neus. Uitademen fijntjes tegen uw hand blazen, inwendig tellen (aantal optekenen).

U merkt hoe meer u de adem kunt beheersen, des te langer kunt u toe met de adem. Dat is voor een zanger belangrijk!

  • Herhaal de nieuwe serie 5x.

    Stemoefeningen aan de hand van een gegeven melodie.

Omdat we in het kerkelijk jaar op Kerstmis aanstevenen, koos ik voor u de prachtige vijftiende eeuwse melodie:

Bewust_zingen-2

Er is een roos ontsprongen, genoteerd in de alla breve maat, waar de halve noot als teleenheid geldt. Ik ga er vanuit dat u de melodie kent.

  • De melodie ritmisch zingen op doe. Lippen sterk ronden voor de oe. Let op: d lichtjes aantikken. Z0 ontstaat het legato of gebonden zingen. De ene doe niet loslaten, voordat de volgende begint.
  • De melodie resoneren op de verbinding ng. Zing b.v. ’t woord zang, houd de neusklank aan en neurie de hele melodie zo. Nog ’ns maar dan beginnen op bes’
  • Leg daarbij 2 vingers losjes tegen de neus en u voelt duidelijk de neusresonans.
  • Let op: niet duwen met de adem.
  • Alleen dáár ademen in ’t lied waar ’t mag!
  • U moet terwijl u bezig bent, steeds met uw oor op uw stemgeluid liggen!
  • Fluister nu de tekst van ’t lied in ’t juiste ritme (doe dit voor de spiegel en bekijk uw mondstand).
  • Zing nu de melodie op tekst op de juiste toonhoogte.

Hierbij laat ik ’t voor dit keer. Werk ze.

Bewust zingen

Dit artikel verscheen in Jubilate 17,3 (september 1984)

Zr. Leonie Schoenmakers

Onder dit kopje opent ons tijdschrift Jubilate een nieuwe rubriek. U raadt het al: ’t gaat over stemvorming. Op de kontaktdag 1981 werd er een werkwinkel geopend voor stemvorming, die druk bezocht werd. Lezers van de nieuwe rubriek, die vanaf 1981 de werkwinkel bezochten, zullen hier en daar bekende materie tegen komen. Beschouw het dan als repetitie-materiaal zwart op wit, waar sommigen van u mij om vroegen.

Ik stel me voor dat er twee categorieën van belangstellenden zullen zijn: De ene categorie leest. De andere leest en gaat oefenen. ’t Is vooral voor deze laatste dat ik zal schrijven. Inleidende begrippen en practische oefeningen zullen steeds hand in hand gaan.

Alles wat er gedaan wordt om ’n spreek- of zangstem tot ontwikkeling te brengen en daardoor het uitdrukkingsvermogen te vermeerderen, noemt men stemvorming. De studie van de stemvorming houdt zich bezig met drie elementen:

a. De ademhaling, het motorisch element, waarbij vooral de uitademing de aandacht heeft.
b. Bestudering van de stembandtrillingen, het vibrerend element.
c. De ontwikkeling van de resonans, het meeklinken van de lucht in de verschillende holten.

Als we straks voor ons zelf wat oefeningen gaan doen, laten we dan voorop stellen dat we krampachtigheid moeten uitbannen. Begin daarom elke oefentijd met u te ontspannen, om dit onder het oefenen steeds weer bij te stellen, opdat elke remming of nog zo geringe spierstijfheid uitgeschakeld kan worden.

Ontspanningsoefeningen

Neem een ontspannen houding aan (Eén standbeen, één speelbeen. Kan gewisseld worden.) De elasticiteit van de zanger begint bij de voetzolen!

  • De benen om beurten uitschudden (herhalen).
  • Leer uw hoofd op de juiste manier te dragen. Stel u voor: het hoofd zou los op de ruggegraat bevestigd zijn, zo los, dat het door de wind heen en weer bewogen wordt. Blijf even met deze bewegingen bezig.
  • Let wel: Het hoofd heeft bij het zingen een lichte neiging naar voren, zoals men iemand begint te groeten op straat.

Ademhaling

De ademhaling is een wezenlijke functie van de mens, want ademen is synoniem met ‘leven’. Goed ademen is synoniem met ‘goed zingen’.

Het gaat er nu maar om, de gewone levensadem, die voor uitbreiding vatbaar is, tot een grote ontwikkeling te brengen; want tenslotte is zingen een versterkte, verruimde ademhaling waarvan de uitademing sonoor is.

Belangrijk is, dat we de goede manier te pakken krijgen.

  • Adem in door de neus: ‘geur genieten’. Uit op fff… Door deze rustige manier van inademen komt men tot de lage of buikademhaling. Herhaal deze oefening 5 x.
  • De buikspieren wat leniger maken door de actie: buikwand in buikwand uit. Herhaal deze oefening en voer het tempo op.
  • Koppel nu de adembeweging hieraan vast. inademen (door de neus). Buikwand gaat naar voren. Uitademen (op zzz…). Buikwand in oorspronkelijke stand.

Stemklachten vinden heel dikwijls hun oorzaak in een foutieve of onvoldoende ademfunctie. N.B. Doe alle aangegeven oefeningen minstens éénmaal per dag en probeer het geleerde toe te passen in het dagelijks stemgebruik. Veel sukses.