De orgelbegeleiding van dit lied is te vinden in ‘Liturgische gezangen’ deel 2, nr. 92 uitgave Gooi & Sticht. Omdat deze zesdelige partituuruitgave genoegzaam bekend mag worden geacht hoef ik op deze plaats daar niet verder over uit te wijden. Laten we maar eens kijken hoe we zelf tot een eenvoudige, maar bruikbare begeleiding kunnen komen.
Jubilate 21, 3 (september 1988)
Flip Veldmans
Allereerst bestuderen we de toonsoort. Organisten nemen nogal eens klakkeloos de voorgeschotelde toonsoort over. Vaak blijkt een toontje lager of iets hoger veel prettiger om te zingen. Heel globaal kunnen we de omvang van een lied het beste nemen tussen c’ en d”. Samenzang is er niet alleen voor de bassen of de sopranen onder ons kerkvolk, maar lukt pas als iedereen de kans krijgt mee te doen.
Dit lied heeft als toonsoort de toonladder van G grote terts. De laagste toon is d’ en de hoogste toon c”; in dit geval kunnen we dus G groot aanhouden.
Dan komt het moeilijkste punt van het harmoniseren: het ‘aanvoelen’ van de tonale funkties. Dit klinkt misschien wat moeilijk; ik wil hiermee zeggen dat niet elk akkoord op elke willekeurige plaats gebruikt kan worden.
Wanneer we ons beperken tot grondakkoorden dan zijn er in principe drie mogelijkheden, bijv. bij de tonen g en d:
We kunnen dus niet zomaar een akkoord ergens plaatsen, maar moeten kijken naar de samenhang van de akkoorden onderling, de spanning of ontspanning die akkoorden kunnen oproepen, het vermijden van bepaalde parallellen, kortom ze plaatsen in de funktie die de toonsoort met zich meebrengt.
De hoofdfunkties zijn: tonika, subdominant en dominant. Tonika is beginpunt, eindpunt, rustpunt, ontspanning. Dominant roept spanning op, gaat naar iets toe, is zeker geen rustpunt, wil vaak gaan naar een ontspanning, naar een oplossing. Subdominant kan beschouwd worden als een opstap, een tussenhalte of overbrugging tussen tonika en dominant. In het notenvoorbeeld is akkoord g de tonika in de toonsoort G, akkoord c heeft subdominantfunktie. De toon d kan dominant (D) of tonikafunktie (G) hebben.
Het voert te ver om hier al te diep op deze materie in te gaan, daarvoor zoudt u eens een begeleidings-cursus moeten volgen, de Gregoriusvereniging wil u graag hierbij helpen. Een ding is zeker, zomaar een akkoordje pakken wat het beste uitkomt is er zeker niet bij, met overleg en beraad moeten we tot een goede keuze zien te komen.
We gaan regel 1 en 2 nu nader bekijken, boven de noten zetten we de tonale funkties:
X) G6 is de eerste omkering van het G-akkoord, de grondtoon g komt nu niet in de bas maar de terts b. Het e-akkoord op deze plaats vermijden i.v.m. parallellen.
Een belangrijke regel in de harmonieleer is het in tegenbeweging laten gaan van de bas ten opzichte van de sopraan. Voorbeeld:
Ziet u de tegenbeweging van de bas? D2 is de 3e omkering van het dominant-septimeakkoord, de septime komt in de bas. D6/4 is de 2e omkering van de dominant-drieklank D, de kwint komt in de bas.
Thans hebben we al twee mogelijkheden voor de beginregels van dit lied. Er zijn meer mogelijkheden. Dat is ook het interessante om hiermee bezig te zijn, aldoende ontdek je steeds meer mogelijkheden en ben je in staat bijv. variatie aan te brengen in de coupletten, Maar dit vergt natuurlijk wel veel studie.
Eén ding is zeker, bereid een melodie altijd voor, niet alleen wat betreft de keuze van de akkoorden, maar ook bijv. de registratie. Geef zorg aan het voorspel, speel dit in precies hetzelfde tempo als het lied en neem hiervoor een andere registratie. Maak op het einde van het voorspel geen groot ritenuto, maar laat als het ware het voorspel doorlopen over de halve rust heen naar de opmaat van het lied, hierdoor ontstaat een eenheid tussen voorspel en lied.