‘Amen’ en andere acclamaties in de liturgie

We zeggen of zingen het zo vaak: ‘Amen’. Wat betekent dat woord eigenlijk? De ‘Dikke van Dale’ schrijft:

  1. (oorspr.) dat is zo, dat zij zo, zeker
  2. (thans) slotwoord van gebeden, preken …<Hebr. Amen
    (waarlijk, zeker).

‘Amen op iets zeggen’ betekent: ‘ermee instemmen’, ‘erin toestemmen’ en is, volgens van Dale, ontleend aan Deuteronomium 27,15–26, waar het volk twaalfmaal de formule uitsprak.

Het woord komt voor in de drie grote godsdiensten: Jodendom, Christendom en Islam. Op de doxologieën in de synagogale eredienst antwoordt het volk met ‘amen’. In de christelijke liturgie werd het woord onvertaald overgenomen. Het volk reageert met ‘amen’ op het eind van de canon die door de bisschop luid werd voorgedragen, zo lezen we bij Justinus rond het jaar 150. En de H. Hiëronymus verhaalt, omstreeks het jaar 400, hoe het amen door de Romeinse basiliek dreunt als een hemelse donderslag!

Het is onze cultuur niet zo’n gewoonte om als kerkvolk massaal ‘amen’ uit te roepen. Er is meestal slechts sprake van wat onduidelijk gemompel en – in navolging van de gewoonte in veel protestantse kerken – is het vaak de voorganger zelf die het gebed ‘beaamt’. Een gezongen amen zou beter zijn, maar dat werkt alleen goed na een gezongen gebed, of minstens een gezongen slotformule, al is het slechts op één toon:

Met name het Eucharistisch Gebed vraagt om een overtuigende instemming van alle aanwezigen. Als de priester de doxologie ‘Door Hem en met Hem’ zingt, zal het volk zeker niet achterblijven bij het amen. Het koor kan daar nog als ‘coda’ een feestelijke toonzetting van een meervoudig amen aan toevoegen. In het Freiburger Chorbuch zijn daarvan een aantal fraaie voorbeelden te vinden. Maar ook onze Haarlemse kerkmusicus Jan Valkestijn heeft ooit een ‘Amen’ geschreven dat meerstemmig eindigt.

 

Op de website van Doorgeven, het tijdschrift van de NSGV Haarlem-Amsterdam, leest u in de rubriek In taal en teken meer over de achtergronden van het Amen en de mogelijkheden om deze acclamatie te zingen.

Met toestemming overgenomen uit Doorgeven Nieuwsbrief nr. 2, juli 2012.

Stemvorming: ademhaling

Het beheersen van de kunst van het correct ademhalen is essentieel voor de gezondheid en welzijn. Kijken we naar hoe een baby ademt, dan zien we het middenrif rijzen en dalen. Volwassenen neigen ertoe om vanuit de borstkas adem te halen. Wanneer men op de juiste wijze ademhaalt wordt de longcapaciteit vergroot. Hierdoor komt er meer zuurstof in het bloed en dit zuivert de inwendige organen en maakt ze sterker.Lees verder

Stemvorming: resonans

Wat is eigenlijk resonans? Dit is de toon, het geluid dat klinkt. Komt tot stand doordat een kleine hoeveelheid lucht de stembanden passeert en deze in trilling brengt.

Cathrien Biekens

Jubilate 32, 2 (mei 1999)

De resonantieholten zijn klankgeleiders, geluidgeleidende holtes die mee trillen, zoals mond, neus, keel, voorhoofdsholte en de borstholte. Ook de botten die poreus zijn kunnen meetrillen.

Voor een goede resonans is een goede houding en ademsteum van belang. Het lichaam is het instrument en moet de klank voortbrengen en ondersteunen. Als je een theedoek in een gitaar stopt, dan zal deze minder goed gaan klinken. Als we onderuit gezakt op een stoel proberen te zingen heeft dat hetzelfde effect. Om de holtes boven de stembanden optimaal te laten functioneren is het nodig met een vriendelijk enigszins verwonderde blik te zingen. Zou je fronsen of booskijken, dan krijg je weer het theedoek-effect.

Oefening 1 Het zingen van een glissando (glijden) over een oktaaf van boven naar beneden op het woord ‘zing’. Denk hierbij aan een sirene. Denk stijgend terwijl de tonen dalen zodat je niet inzakt, alles open blijft tot klinken, luister aandachtig! Terwijl je deze oefening doet, merk je op, dat je zingt op ng, de keel is hierdoor afgesloten! Als je de rug van je hand dicht tegen je mond houdt, kun je voelen dat er geen lucht vrijkomt. Als je halverwege de oefening je neus dichtknijpt houdt de klank op. Het zingen gebeurt dus niet alleen door de mond maar ook door de neus. Zou men de klank alleen door de mond naar buiten duwen, dan krijgen de resonansholtes geen kans tot trillen. Dus niet vooruitzingen, maar achteruitzingen, eerst op zoek naar de resonansholtes!

Oefening 2 Glissando zoals bij 1, op joe (zie vb.), de keel is nu open, let erop dat de sensatie van zing aanwezig blijft. Adem controleren! Oefening 3 a: toonladder op joe, het principe van I en 2 handhaven.

Oefening 3a Toonladder op joe, het principe van 1 en 2 handhaven.

Oefening 3 b Op iedere toon: nimme namme nomme, lange aaneengeregen klinkers De n en m, zeer licht, zonder nadruk te geven op de nieuwe toon.

Oefening 4 Bim Bam Bom, drieklank naar beneden. De mond gaat hier minimaal en zeer kort open. De lippen zijn ontspannen. Laat ieder toon lang klinken.

Oefening 5 Fu – i – u – i uut. Het is belangrijk de klinkers te denken en voor te horen, zodat de mond vanzelf de vorm van de klinkers gaat aannemen, nooit bekken trekken!

Oefening 6 Fu – e – i – o – uut. Wees voorzichtig met de e en o. Deze klinkers resoneren minder goed dan u en i. Volg de lijn en ruimte van u en i, zodat e en o dezelfde resonansruimte krijgen (5 en 6 kunnen ook in dalende tertsbeweging gezongen worden).

Voorbereiding van een lied

  1. De tekst hardop, zeer verwonderd met lange aaneengebonden klinkers lezen. Ook de lettergrepen en woorden met elkaar verbinden.
  2. Zing de tekst vervolgens op een en dezelfde toon ietsje boven spreekhoogte in het juiste ritme. Zorg voor lange klinkers, niet de nadruk op medeklinkers leggen.
  3. Zing het lied op ti – di – di, ook hier zoals in de tekst waar nodig de klinkers verbinden. Tijdens 1, 2 en 3 goed waarnemen, hoe, waar en wat er klinkt!
  4. Zing het lied op tekst met de wetenschap van bovenstaande oefeningen. Luister aandachtig!

Conclusie

Goede resonans is minder vermoeiend voor de stem, een goede techniek zorgt ervoor dat het volume vanzelf groter wordt, zonder druk op de stem uit te oefenen, ruimte = volume! Een goede resonans zorgt voor een mooie toon!

Het eucharistisch gebed: deelname van de gelovigen

Traditie

Vanouds werd het stil, als de priester de prefatie had gezongen en het sanctus had geklonken. Men knielde onder het eucharistisch gebed en werd extra eerbiedig voor het moment dat Christus’ komen in de viering realiteit werd. Voor sommigen wekt het nu de indruk dat die stilte en attentie voor wat aan het altaar gebeurt de aandacht wat doet verslappen, de levendigheid van de viering wat doet inzakken. Vanuit die gedachte is men ertoe gekomen om sommige gedeelten van het eucharistisch gebed met alle aanwezigen samen te zeggen.

fr. Nico Wesselingh o.s.b.

Jubilate 31, 3 (september 1998)

We weten dat dat eigenlijk niet de bedoeling is. Het hogepriesterlijk gebed komt aan de priester toe, volgens de liturgische richtlijnen. Dat brengt een soort dilemma mee. Is er dan werkelijk geen enkele deelname aan dit gebed door de gelovigen? Kunnen we daar een redelijke oplossing voor vinden?

Acclamaties

Om te beginnen moeten we die momenten in het eucharistisch gebed die juist speciaal voor de gelovigen zijn bestemd niet verwaarlozen. Dat zijn met name het heilig en de acclamatie na de consecratie. Ja, ook het heilig is een onderdeel van het eucharistisch gebed. Want ook de prefatie behoort daartoe. Deze twee, het heilig en de acclamatie na de consecratie zouden altijd gezongen moeten worden. De zang heft hier de deelname op tot een klankrijk en kleurrijk element. In de hoeveelheid gesproken woorden door de priester (wie zingt zo nu en dan het eucharistisch gebed, geheel of ten dele?) geven deze gezongen woorden een apart cachet.

Voor velen is dat niet genoeg, en men wil de hier en daar gegroeide praktijk van het meezeggen van een gedeelte van het eucharistisch gebed niet loslaten. Jammer, want er zijn andere, betere mogelijkheden.

Interjecties

In plaats van een gedeelte van de tekst die voor de priester is bestemd door de gelovigen te laten zeggen, kan men de tekst onderbreken door een gezongen acclamatie. En die acclamatie een aantal keren herhalen. Cantor of koor kan die acclamatie (de eerste keer) voorzingen, en de gemeenschap herhaalt dat. Als u denkt dat hiermede iets nieuws wordt ingevoerd, dan vergist u zich. Kijk eens in GvL onder de nummers 735 tot 737. Daar staan drie eucharistische gebeden voor kinderen, door Rome goedgekeurd, met acclamaties. En de meeste van die acclamaties zijn getoonzet. Onmiddellijk bruikbaar. En sommigen zijn goed geschikt voor volwassenen. Een goede acclamatie hoeft niet strijdig te zijn met het karakter van het eucharistisch gebed. Integendeel. Als op de goede plaatsten de priester het gebed onderbreekt (goed die plaatsen kiezen, en goed afspreken met de celebrerende priester) zou men dit inspirerende tussenvoegsels, interjecties kunnen noemen. Men tast hiermee niet het eucharistisch gebed aan, men voegt er iets zinnigs aan toe.

Welke?

Zijn alle acclamaties voor dit doel bruikbaar? Volgens mij niet. Er moet gekeken worden naar de tekst vooral. Eucharistie betekent: dank brengen, Gods goedheid voor ons bezingen. Daar moet de tekst bij aansluiten. Bidden om barmhartigheid en vergeving lijkt me daar niet juist. De teksten moeten iets jubelends hebben. Zo zou b.v. een halleluja-keervers goed kunnen dienen. Vooral in de paastijd. Wie in GvL kijkt onder nummers 240 tot 260 vindt er ruime keus. (Op deze plaats alleen het refrein, niet het vers zingen). Maar onze onvolprezen GvL geeft nog vele andere, naar ik vermoed nog te weinig gebruikte mogelijkheden.

Tussen 301 a en 310 e (in de nieuwe uitgave van 1996) staan maar liefst vijftien acclamaties voor onder het eucharistisch gebed vermeld. Daar moet dan wel een onderscheid gemaakt worden, want sommigen zijn bedoeld als acclamatie na de consecratie (Als wij dan eten… etc.). En die zouden eigenlijk voor dat moment bewaard moeten worden. Maar daarnaast zijn er goed bruikbare. Bij voorbeeld: 301a, 307 en 310a.

En wie daarmee nog niet zijn keuze kan maken, zij gewezen op de acclamaties die staan onder de nummers 391 tot 400 b, met name 391 en 393.

En wie het onderste uit de onvolprezen (nieuwe) GVL wil halen, kan ook nog terecht bij de Psalmen. Heel geschikt zijn de beide keerverzen bij Psalm 8: Heer onze Heer… Of de drie keerverzen bij Psalm 23: De Heer is mijn herder. Ook Psalm 50 geeft een goede mogelijkheid: Dankbaarheid zij uw offer aan God… En tussen Psalm 145 en 150 is nog het een en ander te vinden.

De conclusie zal eenvoudig zijn: niemand moet nog menen dat er geen mogelijkheden zijn voor acclamaties tijdens het eucharistisch gebed. Doorbreek het alsmaar spreken met een levendige tekst en melodie. Het zal de hele viering ten goede komen. Misschien een raad: begin met een of enkele acclamaties. Laat de mensen eraan wennen. Na verloop van tijd kan men het aantal uitbreiden, en voor de sterke tijden eigen acclamaties nemen.

Lofzingen: de Paastijd

Ook nu neem ik de nieuwe GvL bundel weer ter hand, waarbij opvalt dat er in de nieuwe bundel voor de paastijd meer dan 50%, voor hemelvaart 25% en voor pinksteren zelfs meer dan 65% aan liederen zijn toegevoegd.

Rinie van der Leer-Stamer

Jubilate 31, 2 (mei 1998)

Een aanwinst voor de Paastijd is o.a. het loflied ‘Ere zij God de Zoon’, Gezang 602, een strofisch lied, dat wil zeggen: opeenvolgende coupletten.

Gezang 602 is deels proclamerend, deels verhalend. Het lied is zeer geschikt om het volk mee te laten zingen en de uitbundige aanhef nodigt daar ook beslist toe uit.

Als een trompetsignaal klinken de eerste regels, waarin do, mi, so en la de proclamerende sfeer meteen treffen. De volgende twee regels zijn verhalend, hetgeen ook in de melodie merkbaar is.

De volgende twee regels zijn elkaars evenbeeld, behalve dat de tweede ervan een toon hoger staat. Nog steeds jubelt het lied en wijst ons naar de slotregels, die van boven neerdalen naar de uiteindelijke slotnoot (Die slotnoot is niet terug te vinden aan het eind van de voorgaande regels, zodat je na elke regel wel door méet zingen!)

De melodie heeft een echt Engels karakter, en gezien de naam van de componist, G.J. Elvey (1816–1893), is dat dan ook niet verwonderlijk.

De inhoud van het lied heeft in alle drie coupletten eenzelfde opbouw: proclamerend en verhalend in de eerste helft van het couplet en een conclusie/belofte in de tweede helft.

Een loflied rond hemelvaart is gezang 521: ‘Ten hemel opgevaren’, waarbij de paasklank in het ‘halleluja’ aan het eind van iedere regel nog duidelijk aanwezig is.

Korte, tweeregelige strofen, waarvan de (17e eeuwse) melodie in de eerste regel stijgt: een prachtige symboliek voor een hemelvaartslied! Een lied om in wisselzang te zingen, bijvoorbeeld tussen koor en volk, of ook nog mogelijk: afwisselend mannen en vrouwen. Zelfs een kinderkoor kan hier die functie mede vervullen!

In de nieuwe GvL bundel is Gezang 628 als Pinksterlied toegevoegd, een lied met zeven coupletten. Het lied is in de bundel opgenomen met twee verschillende melodieën. 628a geeft de melodie van Joh. Seb. Bach weer, die in de protestantse kerken sinds het begin van deze eeuw gezongen wordt, en aldaar een geliefde melodie is geworden. Oorspronkelijk is het een als sololied bedoelde melodie, maar de ervaring heeft echter geleerd, dat het geen beletsel hoeft te zijn om dit met het volk te zingen. Een koor én een goede begeleiding(!) zijn daarbij natuurlijk een onontbeerlijke steun.

Naar alle waarschijnlijkheid heeft de theoloog Valentin Ernst Löscher (1673–1749), die de tekst van dit lied gemaakt heeft, gedacht aan de melodie van ‘Nun danket alle Gott’ (GvL 415) of ‘Gross ist, o grosser Gott’ (Liedboek voor de Kerken, gezang 287).

De melodie van gezang 628b (van de IWVL) sluit daarom goed aan op de oorspronkelijke bedoeling van de dichter. De toonsoort lijkt het karakter van C majeur te hebben, met een enkele modulatie naar G, maar m.i. heeft de melodie een mixolydisch karakter, waarbij de G de centrale noot is.

Belangrijk voor de begeleider van dit lied is om dan geen fis, maar een f te gebruiken in het overgangsakkoord naar het slotakkoord (G) van regel 3 en 8.

De oneven regels dienen steeds te worden doorgezongen naar de even regels (dit geldt eveneens voor melodie 628a).

Andere gezangen als antwoord na de Eerste Lezing

Vorige keer zijn we geëindigd met u te zeggen dat er, vooral in de sterke tijden ook nog andere mogelijkheden zijn als antwoord no de eerste Lezing. Daar gaan we het dus nu over hebben.

fr. N. Wesselingh o.s.b.

Jubilate 30, 3 (september 1997)

Advent

Een van de meest geliefde gezangen uit de Gregoriaanse traditie is het Rorate. Hoewel het een laat gezang is, pas enkele eeuwen oud, is de melodie goed modaal, en de tekst is een wonderbaarlijke combinatie van allerlei teksten uit Jesaia. In het keervers worden de hemelen en de wolken opgeroepen om de heiland naar beneden te laten komen in dauw en regen. In de verzen wordt God zelf aangesproken. Onze schuld wordt erkend, en God wordt gesmeekt ons te komen verlossen. Aan het eind komt het antwoord van God: Consolamini… Troost toch, mijn volk… spoedig zal uw heil komen. Prachtige opbouw met hoop en verwachting.

De vorm is responsoriaal, zoals ook de Antwoordpsalmen die het Lectionarium opgeeft; Keervers voor allen en verzen voor de voorzang. Ik heb wel eens liederen op deze plaats in de Advent gehoord die minder toepasselijk zijn.

Kersttijd

De traditie kent een aantal gezangen voor de kersttijd die niet in het Graduale staan, maar wel goed bruikbaar zijn. Ik noem er u enkele, te vinden in het Liber Cantualis: Ecce nomen Emmanuel (p. 84).

Minder bekend, maar zeer geschikt is de beurtzang: Puer natus in Bethlehem (p. 91). Melodie ook van latere tijd, maar goed bruikbaar. Helemaal syllabisch, dus per lettergreep één noot. Het keervers: In cordis jubilo Christum natum adoremus cum novo cantico (Laten wij van harte Christus, die geboren is, aanbidden met een nieuw lied), is eigenlijk een juweeltje voor volkszang. Uit de 14 strofen kan uiteraard een keuze worden gemaakt. Wel de eerste 5 altijd zingen, want die geven het geboorteverhaal.

Veertigdagentijd

Naast het Attende Domine (p. 71, GvL 844) voor de hele veertigdagentijd, waarvan de melodie wel vragen oproept, staan er in het Liber Cantualis nog enkele gezangen voor de Goede Week: Gloria laus et honor (p. 85) voor Palmzondag, Ubi caritas (p. 108) voor Witte Donderdag en Ecce Lignum Crucis (p. 84) voor Goede Vrijdag. In het Gloria laus en in het Ubi caritas is een rol te vinden voor volkszang.

Pasen

Waarom zou je in de Paasweek niet het Victimae Paschali laudes (p. 62, GvL 845) na de eerste lezing zingen? Vroeger zaten Sequenties vast aan het Alleluia. Nu zijn ze er eigenlijk van losgemaakt. Het voorgaande Alleluia heeft meestal melodisch geen enkele verwantschap meer met de Sequentie.

Week voor Pinksteren

Het accent van de viering lag vroeger op de beide Pinksterdagen en de rest van het octaaf. Nu richt de aandacht van de liturgie zich vooral op de negen dagen tussen Hemelvaart en Pinksteren, toen de leerlingen in de bovenzaal bijeen waren om de Geest af te smeken. In diezelfde dagen is er geen beter gezang denkbaar dan het Veni sancte Spiritus (p. 63, GvL 846) of het misschien meer bekende Veni Creator (GvL 847).

Sacramentsdag

Dit feest geeft ons allerlei kansen om sommige van de vroegere lofgezangen nog eens te hernemen. Jesu dulcis memoria (p. 87) of Pange lingua (p. 100, GvL 838) in hun verschillende melodieën.

Mariafeesten

Ook hier liggen verschillende mogelijkheden. Bij voorbeeld de hymne Ave maris stella (p. 74) of enkele verzen uit het Magnificat, met een eenvoudige antifoon. De traditionele Maria-antifonen (Salve Regina, Ave regina caelorum etc.) lijken door hun vorm minder geschikt als antwoord op de lezing.

Conclusie

Onze zoektocht naar geschikte Gregoriaanse gezangen die op de plaats van de Antwoordpsalm zouden kunnen worden gezongen, heeft, dunkt me, nogal wat opgeleverd. Het spreekt vanzelf dat veel van deze gezangen, misschien wel alle, ook op andere momenten in de liturgie goede diensten zouden kunnen bewijzen. Met name kan ik me voorstellen, dat in niet-eucharistische vieringen een aantal van deze gezangen kunnen helpen om een eigen karakter aan die diensten te verlenen. je moet wel even zoeken en misschien wat creatief zijn, maar het loont de moeite om het te proberen. Succes ermee.

Stemvorming: Psalm 96 (GvL)

Refrein

Deze psalm is een loflied dus zo mag het ook klinken. Vol van klank en heel vitaal. Hoe kunnen we dat realiseren. Antwoord: veel lucht en een goede ademsteun. In de praktijk gaan we als volgt te werk. Het refrein bestaat uit 4 regels. Alleen aan het eind van elke regel halen we adem. Laat de adem goed stromen. Geef niet teveel druk op de eerste drie halve noten, daardoor verliezen we namelijk veel lucht. Blijf de lucht verdelen over heel de zin. Door de ademstroom niet te onderbreken kunnen we een mooi legato zingen.

Cécile Creusen

Jubilate 30, 2 (mei 1997)

In de 2de regel staat het woordje ‘aan’. Zet de tweede noot op dit woord niet opnieuw aan in de keel anders ontstaat ‘aa-haan‘. Laat hier dus de adem doorstromen. Hetzelfde geldt voor ‘les’ van het woord ‘alles’ in de 4de regel.

De inzet van ‘zingt’ in de 3de regel moet met voldoende ademsteun uit de onderbuik ondersteund worden. Met voldoende ademsteun en een open mondstand zal de toon op goede hoogte zijn. Tijdens de dalende lijn die daarop volgt mag de ademsteun niet verslappen anders detoneren we voordat we beneden zijn.

Couplet I

In de coupletten zou ik attent willen maken op wat vervelende sprongen zoals bijvoorbeeld in de 2de regel in ‘aarde alom’ van ‘de’ naar ‘al’ zit een toonafstand van een kwart die ruim moet worden genomen, als tijdens de sprong de mond klaarstaat voor de ruime ‘a’ dan zal dat verder geen probleem zijn. In regel 3, op de woorden ‘zingt de Heer’ waar de toegevoegde verhogingen zijn, is het weer belangrijk dat we weer genoeg ‘ademsteun’ (spanning), in onze onderbuik hebben om die zuiver te nemen. Als de eerste twee maten genoeg steun hebben dan trekken we dat door tot en met ‘naam’. Dan halen we opnieuw adem en zetten we de ‘d" ‘ in en nemen de dalende lijn. Houdt de ademsteun weer vast zodat we zuiver een octaaf kunnen dalen.

Couplet 2

De ademsteun blijft natuurlijk gelden voor de hele psalm en alles wat wij nog in ons verder leven zullen zingen. In dit couplet zit nog een addertje onder het gras. Namelijk het woord ‘buigt‘ in regel 4. Laat het niet te ver naar beneden buigen zodat we te laag uitkomen. Ook hier kan de adem ons helpen.

Couplet 3

De moeilijkheid hier zit in de 3de regel. 4 repeterende ‘c" ‘. Adem voor het woord ‘Vader’, eind 2de regel, zing dan door tot en met ‘heilige Geest’. Ontspan tijdens de volgende ademhaling volledig de onderbuik zodat we weer een goede ademsteun kunnen opbouwen voor de inzet van de volgende ‘c" ’ op het woord ‘tot’ en zing dan door tot ‘amen’. Ik hoop dat ik weer enige oefenstof heb verschaft. Veel succes.

Lofzingen

Wij kunnen Gods lof op meerdere manieren bezingen dan alleen met het Gloria. In de bundel ‘Gezangen voor Liturgie’ (GvL) staan heel wat lofliederen, strofische, maar ook met refreinen voor het volk. Wist u dat er in deze bundel zeker minimaal een twintigtal lofpsalmen te vinden zijn?

Lees verder

Zang bij de communie

Als medewerkers aan de verschillende liturgische vieringen is het wel noodzakelijk om enige kennis te hebben van de opbouw van de viering waaraan we bijvoorbeeld als koor, dirigent of organist onze medewerking verlenen. In de categorie ‘Zang in de liturgie’ brengen wij de verschillende momenten onder de aandacht die door een koor gezongen kunnen worden. In deze aflevering ‘de communiegang’.

We bekijken de Algemene Inleiding op het Altaarmissaal, een onmisbare leidraad, en in artikel 56 worden regels gesteld en suggesties gedaan betreffende de communieritus. Naast het Gebed des Heren en de Litanie bij de breking van het Brood (Lam Gods) worden er twee momenten genoemd waarop gezongen kan worden.

Allereerst de zang die het ‘ter communie gaan’ van de aanwezigen begeleidt: “Terwijl het heilig Sacrament door de priester en de gelovigen genuttigd wordt, zingt met het gezang bij de communie, dat tot doel heeft(…) te getuigen van de innerlijke vreugde en het ontvangen van het Lichaam van Christus nog meer tot iets gemeenschappelijks te maken.”

Naast deze begeleidingszang onder de communie is er ook nog een zelfstandig gezang mogelijk na de communie: “Als de communie uitgereikt is, bidden de priester en de gelovigen eventueel enige tijd in stilte. Ook kan heel de gemeenschap, als men hieraan de voorkeur geeft, een lofzang, een psalm of aan ander loflied zingen.”

Zowel onder als na de communie kan er dus gezongen worden. De keuze zal een zorgvuldige, weloverwogen keuze zijn. Het gaat hier in de viering om een hoogtepunt.

Een kijkje in het verleden

Van de gezangen bij de communie heeft de zang tijdens het communiceren de oudste papieren. Van de drie traditionele processiegezangen uit de Romeinse ritus: introïtus, offertorium en communio, is deze laatste het oudst. Kennelijk heeft men altijd al aangevoeld dat een plechtig moment om een begeleidende zang vraagt. Met zekerheid is het gebruik van deze zang terug te voeren op de vierde eeuw. Ze heeft dan nog de zuiver responsoriale vorm. Een voorzanger draagt de psalmverzen voor en de aanwezigen nemen aan de zang deel door een steeds terugkerend refrein. Twee psalmen blijken, gezien de getuigen uit het verleden, op deze plaats in de viering erg geliefd te zijn. En koos graag voor psalm 34 en wel met name om vers 9a: ‘Ervaart het, ziet: mild is de Heer’ (zie GvL 34).

Ook psalm 145 blijkt hier populair te zijn geweest en wel om het vijftiende vers. Het gaat in deze psalm om de kern van de eucharistie: ‘Aller ogen wachten: op U die het voedsel geeft, altijd weder’ (zie GvL 145 I).

Aanvankelijk namen de communicanten zelf deel aan de communiezang, van lieverlee neemt het koor deze zang over. De melodieën worden rijker en de teksten uitgebreider. In verschillende tradities laat men de psalm vallen en worden eigen gecomponeerde hymnen gezongen. De Romeinse Liturgie houdt echter de psalm vast tot hij in de elfde eeuw in onbruik raakt. Van de omvangrijke communiezang blijft alleen de antifoon over, die in de dertiende eeuw de naam ‘communio’ krijgt.

De communio verliest wat de tekst betreft ook aan karakter als communiezang. Zelden nog is de thematiek eucharistisch gekleurd. De tekst sluit van dan af meer aan bij het evangelie van de dag of bij het feest dat wordt gevierd. Op de Zondagen na Pinksteren (dus de ordening van voor Vaticanum II) worden eenvoudige verzen uit de psalmen 9 tot en met 118 gekozen.

De liturgievernieuwing van Vaticanum II heeft heel duidelijk de communiezang willen herstellen. De eerste aanzet daartoe was al gegeven in 1958 (instructie ‘musica sacra et sacra liturgia): “De antifoon bij de Communio moet als regel gezongen worden terwijl de celebrant het Allerheiligste Sacrament nuttigt. Indien echter de gelovigen te communie gaan, wordt het zingen van dezelfde antifoon ingezet…”

De praktijk van nu

Er is geen onderdeel in de viering dat zoveel ruimte laat en zoveel variatie biedt als de communiegang. De Inleiding op het Altaarmissaal: “Men kan of de tekst uit het Romeins graduale gebruiken (met of zonder de psalm) of de tekst uit het graduale simplex, of een ander passend gezang. Het wordt door het koor alleen gezongen, ofwel door het koor dan voorzanger samen met het volk”. Men kan dus Latijn of Nederlands zingen, een psalm of een passend gezang.

Wanneer men kiest voor de antifoon uit het Graduale Romanum zal de deelname van allen aan de zang niet mogelijk zijn. Wanneer men daar wel op uit is, kan men beter een eenvoudige communiezang kiezen uit het Graduale simplex of uit het Liber cantualis (uitgave Solesmes 1978) met volkszang gregoriaans.

Ook in een viering met Nederlandse gezangen zal een deelname van allen slechts mogelijk zijn wanneer de communicerenden instemmen met een eenvoudig en/of bekend refrein. We mogen echter niet uit het oog verliezen dat er mensen zijn die zingend ter communie gaan storend en niet passend ervaren. De voor de hand liggende praktijk is dan, dat er tijdens het uitreiken van de communie iets wordt gezongen door het koor alleen of dat de organist (of een andere instrumentalist) een stemmig muzikaal intermezzo verzorgt. Het bekende lied van het brood (GvL 457) met zijn orgelversetten is in deze uniek. De tijd tijdens de communiegang biedt het koor dus de gelegenheid, om iets in het Latijn (of een andere vreemde taal) te zingen. Bij de keuze moet zorgvuldig te werk worden gegaan want er zal rekening gehouden moeten worden met de thematiek van de viering en/of de liturgische tijd. Het is niet verantwoord slechts af te gaan op wat het koor graag zingt, met als voorwendsel dat mensen toch geen Latijn verstaan.

Na de communie

Of er na de communie gezongen wordt hangt natuurlijk nauw samen met wat er onder de communie is gebeurd. Heeft heel de vierende gemeenschap (voorzangers, koor, orgel en volk) aan de zang onder de communie-uitreiking deelgenomen, dan zal er aan het zingen na de communie weinig behoefte meer zijn.

De Inleiding op het Altaarmissaal spreekt van een ‘lofzang, een psalm of een ander lied’. De praktijk leert dat er andere keuzes gemaakt kunnen worden wanneer het gezang na de communie, qua thematiek refereert aan de communie die ontvangen is. Een duidelijk voorbeeld is bijvoorbeeld het lied ‘Nu het brood gebroken is’ van Henk Jongerius en Jan Raas.

Koorkring Zeeuws-Vlaanderen