Als medewerkers aan de verschillende liturgische vieringen is het wel noodzakelijk om enige kennis te hebben van de opbouw van de viering waaraan we bijvoorbeeld als koor, dirigent of organist onze medewerking verlenen. In de categorie ‘Zang in de liturgie’ brengen wij de verschillende momenten onder de aandacht die door een koor gezongen kunnen worden. In deze aflevering ‘de communiegang’.
We bekijken de Algemene Inleiding op het Altaarmissaal, een onmisbare leidraad, en in artikel 56 worden regels gesteld en suggesties gedaan betreffende de communieritus. Naast het Gebed des Heren en de Litanie bij de breking van het Brood (Lam Gods) worden er twee momenten genoemd waarop gezongen kan worden.
Allereerst de zang die het ‘ter communie gaan’ van de aanwezigen begeleidt: “Terwijl het heilig Sacrament door de priester en de gelovigen genuttigd wordt, zingt met het gezang bij de communie, dat tot doel heeft(…) te getuigen van de innerlijke vreugde en het ontvangen van het Lichaam van Christus nog meer tot iets gemeenschappelijks te maken.”
Naast deze begeleidingszang onder de communie is er ook nog een zelfstandig gezang mogelijk na de communie: “Als de communie uitgereikt is, bidden de priester en de gelovigen eventueel enige tijd in stilte. Ook kan heel de gemeenschap, als men hieraan de voorkeur geeft, een lofzang, een psalm of aan ander loflied zingen.”
Zowel onder als na de communie kan er dus gezongen worden. De keuze zal een zorgvuldige, weloverwogen keuze zijn. Het gaat hier in de viering om een hoogtepunt.
Een kijkje in het verleden
Van de gezangen bij de communie heeft de zang tijdens het communiceren de oudste papieren. Van de drie traditionele processiegezangen uit de Romeinse ritus: introïtus, offertorium en communio, is deze laatste het oudst. Kennelijk heeft men altijd al aangevoeld dat een plechtig moment om een begeleidende zang vraagt. Met zekerheid is het gebruik van deze zang terug te voeren op de vierde eeuw. Ze heeft dan nog de zuiver responsoriale vorm. Een voorzanger draagt de psalmverzen voor en de aanwezigen nemen aan de zang deel door een steeds terugkerend refrein. Twee psalmen blijken, gezien de getuigen uit het verleden, op deze plaats in de viering erg geliefd te zijn. En koos graag voor psalm 34 en wel met name om vers 9a: ‘Ervaart het, ziet: mild is de Heer’ (zie GvL 34).
Ook psalm 145 blijkt hier populair te zijn geweest en wel om het vijftiende vers. Het gaat in deze psalm om de kern van de eucharistie: ‘Aller ogen wachten: op U die het voedsel geeft, altijd weder’ (zie GvL 145 I).
Aanvankelijk namen de communicanten zelf deel aan de communiezang, van lieverlee neemt het koor deze zang over. De melodieën worden rijker en de teksten uitgebreider. In verschillende tradities laat men de psalm vallen en worden eigen gecomponeerde hymnen gezongen. De Romeinse Liturgie houdt echter de psalm vast tot hij in de elfde eeuw in onbruik raakt. Van de omvangrijke communiezang blijft alleen de antifoon over, die in de dertiende eeuw de naam ‘communio’ krijgt.
De communio verliest wat de tekst betreft ook aan karakter als communiezang. Zelden nog is de thematiek eucharistisch gekleurd. De tekst sluit van dan af meer aan bij het evangelie van de dag of bij het feest dat wordt gevierd. Op de Zondagen na Pinksteren (dus de ordening van voor Vaticanum II) worden eenvoudige verzen uit de psalmen 9 tot en met 118 gekozen.
De liturgievernieuwing van Vaticanum II heeft heel duidelijk de communiezang willen herstellen. De eerste aanzet daartoe was al gegeven in 1958 (instructie ‘musica sacra et sacra liturgia): “De antifoon bij de Communio moet als regel gezongen worden terwijl de celebrant het Allerheiligste Sacrament nuttigt. Indien echter de gelovigen te communie gaan, wordt het zingen van dezelfde antifoon ingezet…”
De praktijk van nu
Er is geen onderdeel in de viering dat zoveel ruimte laat en zoveel variatie biedt als de communiegang. De Inleiding op het Altaarmissaal: “Men kan of de tekst uit het Romeins graduale gebruiken (met of zonder de psalm) of de tekst uit het graduale simplex, of een ander passend gezang. Het wordt door het koor alleen gezongen, ofwel door het koor dan voorzanger samen met het volk”. Men kan dus Latijn of Nederlands zingen, een psalm of een passend gezang.
Wanneer men kiest voor de antifoon uit het Graduale Romanum zal de deelname van allen aan de zang niet mogelijk zijn. Wanneer men daar wel op uit is, kan men beter een eenvoudige communiezang kiezen uit het Graduale simplex of uit het Liber cantualis (uitgave Solesmes 1978) met volkszang gregoriaans.
Ook in een viering met Nederlandse gezangen zal een deelname van allen slechts mogelijk zijn wanneer de communicerenden instemmen met een eenvoudig en/of bekend refrein. We mogen echter niet uit het oog verliezen dat er mensen zijn die zingend ter communie gaan storend en niet passend ervaren. De voor de hand liggende praktijk is dan, dat er tijdens het uitreiken van de communie iets wordt gezongen door het koor alleen of dat de organist (of een andere instrumentalist) een stemmig muzikaal intermezzo verzorgt. Het bekende lied van het brood (GvL 457) met zijn orgelversetten is in deze uniek. De tijd tijdens de communiegang biedt het koor dus de gelegenheid, om iets in het Latijn (of een andere vreemde taal) te zingen. Bij de keuze moet zorgvuldig te werk worden gegaan want er zal rekening gehouden moeten worden met de thematiek van de viering en/of de liturgische tijd. Het is niet verantwoord slechts af te gaan op wat het koor graag zingt, met als voorwendsel dat mensen toch geen Latijn verstaan.
Na de communie
Of er na de communie gezongen wordt hangt natuurlijk nauw samen met wat er onder de communie is gebeurd. Heeft heel de vierende gemeenschap (voorzangers, koor, orgel en volk) aan de zang onder de communie-uitreiking deelgenomen, dan zal er aan het zingen na de communie weinig behoefte meer zijn.
De Inleiding op het Altaarmissaal spreekt van een ‘lofzang, een psalm of een ander lied’. De praktijk leert dat er andere keuzes gemaakt kunnen worden wanneer het gezang na de communie, qua thematiek refereert aan de communie die ontvangen is. Een duidelijk voorbeeld is bijvoorbeeld het lied ‘Nu het brood gebroken is’ van Henk Jongerius en Jan Raas.
Koorkring Zeeuws-Vlaanderen