Stemvorming: de vocalen ie en i

In deze aflevering van de rubriek stemvorming wil ik aandacht besteden aan de vocalen ie en i.

Jubilate 26, 2 (mei 1993)

Cecile Creusen

1. De ie en de i als ‘knijp-vocaal’

Als we een lied zingen dan komen we veel verschillende klinkers en medeklinkers tegen. Afhankelijk van de klinker, medeklinker en de noten waarop een woord geschreven staat, is het makkelijk of moeilijk te zingen.

Vaak is de klinker ie zo’n vervelende vocaal. Vooral als hij op een hoge noot geschreven staat.

Wat is daar de oorzaak van?

Als wij de ie en de i in een woord uitspreken bijvoorbeeld niemand, lied, ik, vrienden enzovoort dan merken we dat bij de ie en de i de mond breder wordt en platter van binnen. De tong raakt dan het gehemelte. Het resultaat is dat de ie of de i geknepen worden.

Dat voelt vervelend en klinkt benepen.

2. Hoe kunnen we de ie en de i op een juiste manier benaderen?

In principe moeten we als we zingen altijd zorgen voor genoeg ruimte in de mond.

De onderkaak laten we zakken. De tong ligt ontspannen in de mondbodem ver van het gehemelte vandaan.
Zo is de keel open en kan de klank er ontspannen uitstromen. Dit is het geval bij de open aa klank.

Zingen we nu ter oefening en onderzoek de vocaal aa en vervolgens de ie of de i. Bij de ie en de i gaat de mond automatisch verder dicht. Dat is de oorzaak van het geknijp. De lucht kan niet meer vrij door de mondholte stromen. De volgende reactie is dat we meer druk zetten. En dat gebeurt dan vaak met de keel.

Als we nu proberen om de mond bij het zingen van de ie en de i verder open te houden dan we gewend zijn en vooral de tong laag te laten, dan kan ook de ie en de i vrij stromen. De ie en de i worden milder van klank. Hij kleurt een beetje naar de uu maar blijft toch nog ie, i.

3. Een oefening en een lied

Probeer deze oefening zoveel mogelijk in de ontspannen vorm van de aa te zingen.

Een lied van dienstbaarheid (GvL 348)
In dit lied zitten wat moeilijke plaatsen.

De begin woorden van elk couplet en refrein ‘wie en die’.

Eerste couplet het woord ‘nieuwe’(regel 3).

Refrein het woord ‘dienstbaar’ op een hoge d.

Probeer deze moeilijkheden met een ontspannen open mond stand te zingen.

Veel succes!

Gedachten rond een lied: De Lofzang van Maria

Steeds vaker zullen wij in onze kerken te maken krijgen met de samenstelling en verzorging van gebedsdiensten.

Een reden voor ons allen om te gaan uitkijken naar wat, naast het repertoire voor de eucharistievieringen, de invulling zal kunnen zijn van deze diensten.

Jubilate 26, 2 (mei 1993)

Th. Klaus

Eén van de gezangen, die in de loop van het jaar daarin een plaats mag hebben, is de Lofzang van Maria, het lied dat Maria aanheft, wanneer zij bij haar nicht Elisabeth op bezoek is (Luc. 1, 39–55).

Naast de Gregoriaanse versie of de polyfone zettingen met latijnse tekst van dat Magnificat zijn er nu ook verschillende mogelijkheden in de landstaal.
lk noem u enkele voorbeelden.

  • Liedboek voor de Kerken, no. 66: ‘Mijn ziel verheft Gods eer’. Tekstbewerking – Willem Barnard melodie – Straatsburg. Een coupletlied zonder refrein.
  • Gezangen voor de Liturgie, no. 155: ‘Van deze dag af zullen eeuw na eeuw de mensen mij gelukkig prijzen’. Met als refrein: ‘Mijn vreugde zing ik uit: God is mijn Redder’. Tekstbewerking – Orbem, melodie – Willem Vogel
  • Gezangen voor Liturgie, no. 154: ‘Ik zing van ganser harte voor de Heer, ben opgetogen om mijn God en Redder’. Met als refrein: ‘Iedere tijd opnieuw gaat zijn genade naar allen die eerbiedig met Hem leven, want genadig is mijn God’. Tekstbewerking – Huub Oosterhuis, melodie – Ignace de Sutter

Deze laatste versie wil ik met u bekijken.

De tekst

In de eerste helft van de zestiger jaren verscheen van de hand van Huub Oosterhuis de tekst van het Magnificat in het Nederlands. Als men de moed zou kunnen opbrengen om eens een aantal vertalingen van het Magnificat naast elkaar te leggen en te vergelijken, dan is de tekst van Huub Oosterhuis er zeker een die opvalt, die er uitspringt. Die tekst is zo helder, zo verrassend verstaanbaar, de woorden zijn zo echt, zo werkelijk, zo duidelijk, dat iedereen, die de tekst bidt of zingt, heel gemakkelijk de betekenis kan volgen.

Bovenstaande bemerkingen zijn wellicht niet helemaal eerlijk gesteld. Bij een officiële vertaling luidt de opdracht: de oorspronkelijke tekst zo exact mogelijk overzetten in de landstaal. Dichter Huub Oosterhuis kon zich iets vrijer opstellen. Wat niet wil zeggen dat de dichter zich niet aan de betekenis van de tekst heeft gehouden. Zeker niet. Maar wat opvalt is de grote vindingrijkheid; we ervaren de rijkdom van de tekst in een heel open taal. Kortom er is een dichter aan het woord, die de tekst in een heldere, nieuwe vorm weet te gieten.

  1. Ik zing van ganser harte voor de Heer, ben opgetogen om mijn God en Redder.
  2. Want Hij had oog voor mij, zijn dienares, maar wie ben ik dat Hij mij heeft gevraagd.
  3. Nu mag ik mij voortaan gelukkig prijzen, dat Hij zo grote dingen aan mij deed.
  4. En alle eeuwen stemmen met mij in, de Heer is machtig en zijn naam is heilig.
  5. Iedere tijd opnieuw gaat zijn genade naar allen die eerbiedig met Hem leven.
  6. Genade is zijn kracht, maar alle hoogmoed, al onze eigenwaan ontmaskert Hij.
  7. Alle machthebbers stoot Hij van hun tronen, arme en kleine mensen maakt Hij groot.
  8. Wie honger hebben geeft Hij overvloed de rijken stuurt Hij heen met lege handen.
  9. Altijd is Hij zijn woord nog trouw gebleven, altijd bezorgd om Israel zijn dienstknecht.
  10. Zo had Hij het beloofd aan onze Vaderen, aan Abraham en aan zijn volk voorgoed.
  11. Eer aan de Vader, aan de Zoon en aan de Geest, nu en altijd, door al de eeuwen. Amen!

De muziek

Toen we in september 1964 – in het tweede jaar van het concilie! – de opdracht kregen om voor het Liturgisch Congres te Gent een ‘Vesperdienst in het Nederlands’ op te ste//en met gezangen voor koor én volk, grepen wij vanzelf naar de toen pas verschenen tekst (van Huub Oosterhuis). En juist het vijfde vers diende zich aan – door zijn onweerstaande frisheid – om als Antifoon gebruikt worden.
Woorden van de componist Ignace de Sutter.

Aangezien de tekst werd uitgekozen om in een vesperdienst te worden gezongen, is het niet zo verwonderlijk dat de gedachten van Ignace de Sutter in de richting van de Gregoriaanse psalmodie gingen.

Hij was immers een man die de schoonheid en de rijkdom van het Gregoriaans met volle teugen heeft gesmaakt. Die ervaring, die beleving heeft hem nooit meer losgelaten. Hoewel hij volop met vernieuwing bezig was, zich ten volle heeft ingezet voor de Nederlandstalige liturgie, wist hij ook met diepe zekerheid, dat hij zeer behoedzaam moest omgaan met de kostbaarheden uit het verleden. Hij liet zich dan ook meermalen in zijn composities inspireren door die schone oude gezangen, door dat kostbaar erfgoed.

En soms wist hij niet beter te doen dan te kiezen voor een letterlijke overname. Hij wist immers uit lange jaren ervaring hoe goed de Gregoriaanse psalmodieën dragers konden zijn van teksten.

Hij heeft dan ook voor de verzen van dit Nederlandse Magnificat gegrepen naar zo’n oermelodie, namelijk naar de melodie van de tweede modus. Dat simpele rijtje van vijf noten blijkt al eeuwen in staat te zijn om woorden van allerlei inhoud tot zijn recht te laten komen.
De noten lenen zich door hun eenvoud bijzonder goed voor een heel natuurlijke tekstdeclamatie. Nergens hoeft men de tekst geweld aan te doen. Alle natuurlijke accenten kunnen keurig op hun plaats komen, valse accenten zijn overal te vermijden.

Een tip. Lees eerst samen de tekst hardop in een rustig tempo. Zorg daarbij voor een goede opdracht met een duidelijke articulatie.

Voeg er dan pas de noten aan toe. Blijf een rustig tempo aanhouden en laat het nergens geforceerd klinken. Laat de woorden zingen en maak er geen opzegversje van.

Eén vers is uit het geheel gelicht en dat vers, namelijk vers 5, is als Antifoon gaan dienen. Zo zijn we geheel terug in de traditie van antifoon en psalm. U merkt, dat bij dat vers 5 een kleine toevoeging is geplaatst. Voor dit vers, voor deze antifoon heeft Ignace de Sutter hetzelfde vijf tal noten gekozen als we in de psalmodie aantreffen. Een betere eenheid tussen psalmodie en antifoon is nauwelijks denkbaar.
De noten lijken met zo’n vanzelfsprekendheid te zijn neergeschreven, dat je zou gaan denken, dat kan iedereen. Maar ook hier is het: schijn bedriegt, want niets is moeilijker dan ‘vanzelfsprekendheid’ in zijn compositie te leggen. De noten lopen de tekst nergens in de weg, integendeel, ze geven er een heel natuurlijke stuwing en onderlijning aan. Alle accenten komen keurig op zijn plaats. Je voelt dat er een stroom in de melodie zit, die wij dan ook zo weinig mogelijk mogen (onder)breken. Zing de melodie op een stevige ademsteun. Haal nergens onverantwoord adem dus bijvoorbeeld niet meteen al na ‘opnieuw’.

Denk aan bogen, aan een doorlopende lijn, zoals met name bij de tekst ‘naar allen die eerbiedig met hem leven’.

Laat het doorleefd klinken, maar overdrijf niet. Pas bijvoorbeeld op bij: ‘want geweldig is mijn God’. Geef daar geen klap op het accent. Denk eerder aan een doorstromende lijn.

Bewerkingen

Dat de antifoon ook een inspiratiebron is voor andere componisten, blijkt uit de verschillende meerstemmige zettingen, die ervan zijn verschenen.

Uit twee bewerkingen zal ik u wat voorbeelden geven. De ene bewerking is van een Vlaamse componist, de andere van een componist uit eigen land.

Eerst van de Vlaming J. Lerickx. Hij geeft achtereenvolgens deze mogelijkheden:

  • S A T B + orgel
  • S A T B + orgel, de melodie ligt nu in de alt en de bas
  • drie gelijke stemmen + orgel
  • S A T B a cappella
  • S A T en B in canon + orgel
  • Canon tussen vrouwen en mannen of tussen koor en orgel

Keus te over, zoals u ziet.

Er is bovendien nog een kort orgelvoorspel en bij de verzen is de orgelbegeleiding volledig uitgeschreven.

Uitgave: uitgeverij de Garve te Brugge.
De tweede componist is Hub. Wolfs. Zijn opzet is wat anders.

Ook hier is er een orgelvoorspel (nog korter!) en ook hier is de begeleiding bij de verzen volledig uitgeschreven.

Nadat de antifoon gezamenlijk is gezongen volgen er vier verzen van de psalm. Vers 5 wordt dan vierstemmig gemengd a cappella gezongen, waarna vers 6 t/m 10 volgen.

Vers 11 ‘Eer aan de Vader’ is weer vierstemmig gemengd a cappella, waarna de antifoon eenstemmig door allen wordt herhaald.

Uitgave: Gooi en Sticht te Hilversum.

Dank zij Flip Veldmans kan ik er voor de organisten het volgende aan toevoegen.

Orgelliteratuur over het Magnificat
Bach, Joh. Seb.
Fuga sopra Magnificat
band 7 van de Petersuitgave nr. 246 A

Buxtehude, Dietrich
Magnificat Primi Toni en Noni Toni
Samtliche Orgelwerke band 3 uitg. W. Hanssen 3927

Cabezon, Antonio de Magnificat
Primi Toni (versetten)
Serie Liber Organi (Altspanische Orgelmeister) deel 3, uitg. Schott 1621

Dandrieu, Jean Francois
Premier Livre de Pieces d’Orgue uitg. Schott 1880

Fasolo, Giovanni Battista Serie Liber Organi (Altitalienische Orgelmeister) deel 4, uitg. Schott 1674

Guilain, Jean Adam

  • Pieces d’Orgue pour le Magnificat uitg. Schott 1883
  • Suites of the First to Fourth Tone (Organ Pieces for ‘The Magnificat’ uitg. Kalmus Organ Series 4152

Lemmens, Nicolas Jacques
onder andere in Ecole d’Orgue deel 2

Pachelbel, Johann
Magnificatfugen – 2 delen uitg. Bärenreiter 6445/6446

Praetorius, Jacob
Magnificat germanice (in Choralbearbeitungen) uitg. Bärenreiter 5496

Scheidemann, Heinrich Magnificat-bearbeitungen uitg. Bärenreiter 5480

Scheidt, Samuel

  • onder andere in Tabulatura Nova uitg. Breitkopf (1958)
  • Serie Liber Organi deel 6, uitg. Schott 2266
  • Orgelspiel im Kirchenjahr (62 leichte Choralvorspiele Alter Meister) uitg. Schott 4336

Titelouze, Jean Magnificats of the 1st. trough 8th. Tone
Complete Organ Works deel 2 uitg. Kalmus Organ Series 4140

Koor- en volkszang in woord- en gebedsdiensten

Inleiding gehouden door Gerard Broekhuijsen, op de Kontaktdag 6 maart 1993 te Roosendaal

Inleiding

Het gaat vandaag over zingen in woord- en gebedsdiensten. De ervaringen van u allen op dit terrein zullen heel verschillend zijn. Wellicht zijn er koorzangers bij die hun hele leven nooit in andere situaties hebben gezongen dan in eucharistievieringen.

Jubilate 26, 2 (mei 1993)

Gerard Broekhuijsen

Maar er zijn ook leden van kloostergemeenschappen aanwezig die vaker het getijdengebed zingen in de kapel dan dat zij zingen bij de eucharistie. Er zijn koren die al gewend zijn om ook andere vieringen dan de eucharistie mee te maken. Zij komen uit parochies waar niet meer altijd op zaterdagavond of zondag een mis is.

Het ziet er naar uit dat het aantal van deze parochies in de toekomst zal toenemen en dat er dus ook meer koren zullen worden geconfronteerd met een verbreding van hun taak. Het is dus goed om met elkaar te kijken wat dat voor de praktijk van een koor voor gevolgen heeft.

Koorzangers houden niet van lange verhalen. Zij luisteren liever naar muziekvoorbeelden dan naar beschouwingen. Daarom is er een grote rol toebedeeld aan de koorgroep o.l.v. Jozef Dekkers. Niet alleen om naar te luisteren overigens. De koorgroep fungeert als een aanjager voor ons allemaal, zodat we samen kunnen zingen zoals het behoort.

Samenkomen

Voor het voortbestaan van een plaatselijke geloofsgemeenschap is het belangrijk dat men blijft samenkomen.

Of negatief gezegd: een parochie die voor de liturgische vieringen en voor de bijeenkomsten op diakonaal en katechetisch vlak op anderen is aangewezen, zal na enige tijd verdwijnen. De kerk ter plaatse kan nooit alleen maar een administratieve aangelegenheid zijn waar geen levend gebeuren meer aan beantwoordt.

Het pastorale beleid is erop gericht dat zo lang mogelijk op zondag of zaterdagavond de eucharistie kan worden gevierd. Dat beantwoordt namelijk het duidelijkst aan de opdracht om de levende Heer Jezus Christus te gedenken en zijn paasmysterie te vieren. Mocht op een bepaald moment het vieren van de eucharistie niet mogelijk zijn dan wil dat nog niet zeggen dat we dan maar thuis moeten blijven. Andere vormen van liturgische samenkomsten kunnen dan in plaats van de eucharistie komen, zodat we de gedachtenis van de Heer levend houden in de gemeenschap door te luisteren naar zijn woord.

Daarnaast zijn er een aantal situaties waarbij een woord- en gebedsdienst niet zal plaatsvinden omdat er helaas geen eucharistie kan worden gevierd, maar omdat zo’n woord- of gebedsdienst beter beantwoordt aan de omstandigheden van dat moment. Zo is het een uitstekende gewoonte om het begin en het einde van de dag te heiligen met gebed. Daarvoor is een morgen- of avondgebed zinvoller dan een eucharistieviering. De avondwake voorafgaande aan de uitvaart is een betere vorm dan de avondmis. De bijzondere vieringen op weekdagen in de Veertigdagentijd ter voorbereiding op Pasen hebben vaak een andere vorm dan de gewone mis op een weekdag.

Bij deze liturgische vormen moet onmiddellijk worden opgemerkt dat ze zinvol blijven, ook als er een priester aanwezig is. De aanwezigheid van een priester wil niet zeggen dat er dan in elk geval eucharistie moet worden gevierd. Het enige dat je kunt zeggen dat de aanwezigheid van een priester op zaterdagavond of zondag de gelegenheid biedt om de eucharistie te vieren en dat er dan geen woord- en gebedsdienst in de plaats van de eucharistie komt. Zelfs niet om te oefenen… Het is beter om daar andere gelegenheden voor te zoeken. Of te kiezen voor een tijdstip dat er werkelijk geen priester is.

Onbekend

Voor veel mensen is het wennen. Woord- en gebedsdiensten zijn niet met gejuich ontvangen. Ook al herinnerden de ouderen zich rozenkransgebed, lof, aanbidding enzovoort. De laatste vijfentwintig jaar heeft alle nadruk gelegen op de eucharistieviering. Je kunt dat bijvoorbeeld afleiden uit de inhoud van veel zangbundels. Er staan psalmen in, maar de keuze en de vorm is vaak toegespitst op de antwoordpsalm van de eucharistieviering. Er staan gezangen in die bijna allemaal verwijzen naar de eucharistie. Verder geven ze vaak de orde van dienst van de eucharistieviering met de gebeden die daarin een vaste plaats hebben. Je zult tevergeefs zoeken naar psalmen die op een meditatieve wijze, over en weer gezongen kunnen worden of naar een lied in de morgen of avond.

De kerk mag dan in de officiële documenten belijden dat de Heer aanwezig is in de samengekomen gemeenschap en in het Woord van de Schrift, dat wil nog niet zeggen dat alle gelovigen dat werkelijk zo beleven. De vraag is dringend om dan toch tenminste te communie te mogen gaan. De aanwezigheid van de Heer in het teken van het eucharistisch brood wordt sterker ervaren dan in woord en samenkomst. Misschien komt dat omdat er veel langer en nadrukkelijker op gewezen is.

Koor

Het koor beschouw ik in een parochie als een soort liturgische werkgroep. Het heeft een liturgische taak. Vaak komt het koor elke week bij elkaar om te repeteren. Als je dat vergelijkt met avonden van werkgroepen, dan is dat een intensief programma. Nu is het zo dat koren niet alleen zingen, maar er wordt ook gepraat. Er is volop meningsvorming over allerlei zaken die de parochie betreffen, ook over de liturgie worden denkbeelden uitgewisseld.
De invloed van een koor in een parochie moet je niet onderschatten.

Ontwikkelingen in de liturgie waar het koor achter staat, hebben heel wat meer levenskansen dan ontwikkelingen waartegen het koor in verzet komt. Iedereen kent daar wel voorbeelden van. De negatieve verhalen over conflicten die de pan uitrezen zijn spannender dan de voorbeelden van koren die een gunstige invloed hadden op de nieuwe ontwikkelingen.

Er wordt van het koor het een en ander gevraagd. Wat ik daar straks van de zangbundels zei, geldt in het algemeen van het repertoire van het koor. Het is al jarenlang bijna uitsluitend op eucharistievieringen gericht.

Sommige gezangen passen niet in woord- en gebedsdiensten. Het Lam Gods bijvoorbeeld wordt gezongen bij het breken van het brood. Maar bij een communiedienst wordt het reeds gebroken brood gedeeld. Dus daar hoort het niet in. Het driemaal heilig is de acclamatie na de prefatie. Maar in een woord- en gebedsdienst is er geen eucharistisch gebed en dus ook geen prefatie.

Dat betekent niet dat het koor voor een ondankbare taak staat. Een liturgisch geëngageerd koor wordt zelfs aangetrokken door de taak om van een woord- en gebedsdienst een uitstekende viering te maken. Het is een uitdaging om te werken aan zo’n nieuwe vorm. Kunnen we erin slagen om het idee weg te nemen dat het hier gaat om een noodoplossing? En kunnen we er kwalitatief een liturgische gebeurtenis van maken die ook mensen met tegenzin over de drempel trekt? Een koor kan naast de enthousiaste werkgroep en naast de vrijwilliggers die leiding geven aan dergelijke vieringen een belangrijke factor zijn voor het slagen ervan.

Werkgroep en koor

In de dagelijkse praktijk heb ik vaker te maken met de liturgische werkgroepen die zich bekwamen op het gebied van woord- en gebedsdiensten dan met de koren. In sommige gevallen doen er mensen van het koor mee in de werkgroep en dat heeft zo zijn voordelen. Als dat niet het geval is probeer ik de werkgroep wat gevoelig te maken voor de situatie van een koor.

Het valt mij op dat er nogal eens huiver bestaat voor de houding van het koor. Men is soms bang om de medewerking van het koor te vragen voor de woord- en gebedsdienst. De veronderstelling leeft dat men daar niet positief tegenover staat. Ook al heeft men helemaal geen aanwijzingen hoe het koor zal reageren, ook ai is het in een parochie nog helemaal niet aan de orde geweest, men denkt dat het koor wel tegen zal zijn. De enige verklaring die ik daarvoor kan bedenken is dat men waarschijnlijk huiverig is voor de reacties van de parochie in het algemeen. Maar de parochianen komen verder niet zo vaak bij elkaar.

Het koor wel, en zoals gezegd er wordt niet alleen gezongen maar ook gepraat.

Jaren geleden al werd regelmatig aan jongerenkoren voorgesteld om eens in andere vieringen te zingen dan in de eucharistie. Dan zou men veel vrijer kunnen omspringen met liturgische vormen en de keuze van teksten. Dat riep ook weerstanden op, maar uit een heel andere hoek. Het jongerenkoor wilde de centrale plaats in het leven van de parochie, de eucharistieviering van zaterdagavond of zondag, niet verspelen.

De werkgroep zal moeten leren om rekening te houden met de mogelijkheden van een koor. Je kunt niet met een verlanglijstje met gezangen aankomen als er niet enkele repetities zijn om de zaken in te studeren of op te frissen. Verder wil een koor best dienstbaar zijn aan de volkszang, maar het moet ook de kans krijgen om echte koormuziek te zingen. Gelukkig verschijnen met de regelmaat van de klok composities die tegelijk recht doen aan koor en volkszang.

Hoe zingen wij halleluja, hallelujah en alleluia

1. De vocalen in het woord ‘(h)allelui(j)a’

Halleluja is een jubelende uitroep. Zo moet het dan ook klinken. Als we het woord beter bekijken, bestaat het uit 4 lettergrepen. Hal-le-lu-ja of al-le-lu-la. Alle twee de spellingen komen evenveel voor. Wat de uitspraak betreft is er weinig verschil. Als we het woord onder de loep nemen, zien we dat het bestaat uit 3 verschillende vocalen: ‘a-e-u(oe)-a’.

Jubilate 26, 1 (januari 1993)

Cecile Creusen

Het is de bedoeling dat deze vocalen elkaar in een vloeiende lijn opvolgen. Probeer ze maar eens achter elkaar in een stroom uit te spreken: ‘aaeeoeaa’.

Bij de aa gaat de mond open. de ee zorgt ervoor dat hij weer iets verder dicht gaat en daarbij gaat de tong iets bollen. Vervolgens zullen bij de oe de lippen zich tuiten, De slot aa veroorzaakt weer een open mond stand.

Het is bij de opeenvolging van de vocalen belangrijk dat de mond nooit helemaal dicht gaat. Een dichte mond belemmert de doorstroming van de klank.

2. De medeklinkers

In het halleluja komen de volgende medeklinkers voor: de h (uiteraard niet bij elke spelling), de II, de I, de j of de i. De h moet kort uitgesproken worden. Nooit echt aanblazen. Wordt de h wel aangeblazen, dan zit de a die er op volgt vaak achterin de keel. De h moet ongeveer halverwege het gehemelte aanslaan. Als er geen h in staat, gebeurt hetzelfde maar dan met de aa. Een direkte aanslag van de toon voorin de mond is belangrijk. Dit vergt wel enige oefening.

De ll en de l zijn heel kort. We vormen de l doordat de tongpunt razend snel het stukje gehemelte aantikt dat zich net achter de bovenste voortanden bevindt. Duurt dat te lang dan wordt de l te dik van klank. De j of i worden gemaakt doordat we na het uitspreken van de oe de kaak snel dicht en open doen.

3. Voorbeelden uit de praktijkhalleluia-1

Halleluja met een h. De kwintsprong op de u(oe) moet soepel verlopen; geen druk op de d’ en ook niet op de a’. U zult dan voelen dat de oe op de ademstroom voortbeweegt. U dient ervoor op te passen dat u zelf daar geen druk op wil uitoefenen.

Als dit eerste Halleluja soepel wordt gezongen en er is voldoende ingeademd, dan zullen de eerste drie Halleluja’s op een adem gezongen kunnen worden. Voor de laatste kunnen we dan een kleine ademteug nemen.

Het geheel op een adem is natuurlijk nog mooier. Er ontstaat dan een vloeiende beweging die af en toe in vaart toeneemt om daarna in snelheid weer af te nemen.halleluia-2halleluia-3

Ik zal me bij dit lied beperken tot het refrein. De inzet op de d” is niet altijd makkelijk. Voor deze inzet laten we de kaak flink zakken en zorgen we ervoor dat de tongpunt zich voorin de mond bevindt achter de onderste voortanden.

Doordat de mond ver open is zal de a ruim klinken. Voor de l moet er een razend snelle beweging met de tongpunt naar boven en weer naar beneden gemaakt worden. De klank van de vocaal moet zo min mogelijk worden onderbroken. Op de ia wordt een boogje naar beneden aangegeven. Dat boogje mag te horen zijn, maar dan wel stijlvol; geen ‘Zangeres zonder Naam !!’ Laat de adem vooral – zonder te drukken – stromen op deze ia dan zal het boogje vanzelf lukken. Dat geldt ook voor de tweede en de derde keer. Na de tweede keer alleluia kunt u even adem halen. De derde en de vierde alleluia kunnen dan weer in een adem worden gezongen.

Het alleluia is nog niet zo eenvoudig als we vaak denken. Maar met gerichte oefeningen kan het ‘halleluja’ verstaanbaar en vooral jubelend klinken.

Véél succes.

Uit de orgelhoek: De piano als begeleidingsinstrument

Al 10 jaar is steeds in deze rubriek gesproken over het orgel als instrument ter ondersteuning van koor, cantor en volk, Toch is het orgel niet het enige instrument wat hiervoor kan worden gebruikt. Vooropgesteld: ik ga het niet hebben over de vraag welk instrument het meest geschikt is voor dit doel; met andere woorden ik zal geen waarde-oordeel uitspreken, deze vraag is hier niet opportuun. Ik constateer vanuit de praktijk dat naast het orgel andere instrumenten voorkomen, bijvoorbeeld bij kinder-, jeugd- en jongerenkoren, en ook gemengde koren, zoals de piano, de synthesizer, het keyboard, het electronische orgel, de electronische piano, het combo etc. Eik van deze instrumenten heeft zijn eigen toepassings- en klankmogelijkheden. Het zal te ver voeren deze instrumenten hier allemaal aan de orde te stellen. Wel wil ik met u de mogelijkheden van de piano in de kerk bespreken. lk ga niet in de eerste plaats uit van de electrische- of electronische piano omdat hier ook andere zaken een rol spelen, zoals klankversterking, timbrebeïnvloeding en balansverhouding, maar gewoon van net natuurlijke instrument, de piano zoals we die kennen vanuit de huiskamer en de concertzaal.

Jubilate 26, 1 (januari 1993)

Flip Veldmans

Wanneer je bijvoorbeeld een kerk in Amerika of Canada bezoekt, valt onmiddellijk op dat heel vaak een orgel èn een piano (en dan meestal een vleugel) aanwezig zijn. Deze instrumenten worden apart maar ook tesamen gebruikt voor begeleiding in de dienst. Of dit wel of niet tot fraai resultaat leidt ga ik hier niet over oordelen, tenslotte valt over muzikale smaak te twisten, ik constateer alleen maar. Verder valt op dat deze kerken vaak overvloedig gestoffeerd zijn, waardoor akoestisch weinig te beleven valt, men lost dit dan weer op door een electronische nagalminstallatie aan te brengen. Dit is natuurlijk wel het paard achter de wagen spannen. Het enige voordeel is dat de piano goed kan klinken.

Dat brengt ons op het eerste probleem van een piano in de kerk, volgens mij verdraagt de pianoklank geen overdadige nagalm. In kerkruimten die akoestisch aan de magere kant zijn, zal de piano prima tot zijn recht komen, maar in kerken met goede akoestische eigenschappen zal de piano al gauw gaan ‘galmen’, zeker wanneer de bespeler ook nog eens overdadig pedaalgebruik toepast!

Een tweede probleem is dat de klank van een piano vergelijkbaar met de orgelklank zich heel anders manifesteert in een grote ruimte. De orgelklank behoudt zijn intensiteit, hoe lang je de toets ook vasthoudt. De pianoklank daarentegen geeft bij de aanzet een relatief sterke toon en zwakt daarna snel af. Een vleugel heeft hier minder last van, het geeft een dragender toon door zijn langere snaarlengte, en de intensiteit is groter. Maar voor veel kerken is een (tweedehands) piano al vaak het enige haalbare. Ook hebben oude piano’s vaak de neiging door versleten hamerkoppen ‘knallerig’ te klinken, akoestische ruimtes versterken dit effekt nog eens, met alle gevolgen van dien. Voor samenzang geeft de piano betrekkelijk weinig steun, vooral weer in wat grotere ruimtes, men kan dan bijvoorbeeld in de linkerhand oktaaf-verdubbeling toepassen.

Bijvoorbeeld GvL 423 De kinderen van Jeruzalem:piano_als_begeleidingsinstrument-1

wordtpiano_als_begeleidingsinstrument-2

Ook een goed hulpmiddel is de intensiteit in stand te houden door een ‘lopende beweging’.

Bijvoorbeeld GvL 529 Uit angst en nood:piano_als_begeleidingsinstrument-3

Dit effekt wordt ook door Antoine Oomen toegepast in bijvoorbeeld GvL 448 Groter dan ons hart:piano_als_begeleidingsinstrument-4

De piano heeft natuurlijk ook zijn voordelen. Het is op een piano gemakkelijker in goede balans met het koor te blijven dan vaak op een orgel. Vooral composities waar grote klankdiversiteiten in voorkomen zijn gemakkelijker hanteerbaar dan op een orgel, waar in zo’n geval veel geregistreerd dient te worden. Ook crescendi en dimenduendi kunnen op de piano worden gevolgd, wat op een orgel zonder zwelkast veel moeilijker is. Er worden door hedendaagse componisten steeds meer composities geschreven voor koor, cantor en volk met pianobegeleiding. Om deze composities tot zijn recht te laten komen is het noodzakelijk ook daadwerkelijk van een piano gebruik te maken. Soms hebben de composities een dusdanig moeilijke piano-partij dat net voor een doorsnee pianist (c.q. organist) te moeilijk is. Probeer dan niet met vallen en opstaan de piano-partij te spelen, maar beperk je tot het spelen van de koorzetting. Omgekeerd ook niet proberen de pianopartij op een orgel te verwezenlijken, allereerst zit je vaak met de omvang en in de tweede plaats is de partij voor een piano geschreven en heeft de componist de piano voor ogen gehad met zijn eigen klankmogelijkheden.

Bijvoorbeeld GvL 489 Lied aan het licht:piano_als_begeleidingsinstrument-5

Koorzetting:piano_als_begeleidingsinstrument-6

Een laatste probleem in dit kader is het zelfstandig pianospel tijdens de dienst. Hiervoor is nog weinig muziek beschikbaar (een idee voor de (kerk)muziekuitgeverijen ?). Neem bij voorkeur een ‘neutraal’ stuk, bijvoorbeeld een rustig middendeel van een sonatine of sonate en niet bijvoorbeeld ‘Ballade pour Adeline’ wat ik onlangs eens hoorde. Het zou fijn zijn wanneer mensen die vanuit de praktijk hiermee te maken hebben, hun ervaringen naar de Redactie van Jubilate zouden doorspelen, dan kunnen we in een volgend artikel hierop nog eens terug komen.

Gedachten bij een lied: Eer zij God in onze dagen

In de beginperiode van onze liturgievernieuwing waren er velen onder ons, die zich ernstig afvroegen, of de nederlandstalige gezongen vieringen niet zouden uitgroeien tot ‘liedjesdiensten’.

Die angst was weilicht niet ongegrond. Ook hier was alle begin moeilijk, maar na verloop van een aantal jaren bleken de zwartkijkers, god-zij-dank, ongelijk te krijgen en is er een ruime variatie aan vormen opgebloeid.

Jubilate 25, 3 (september 1992)

Th. Klaus

Zo zijn er nu, om een aantal voorbeelden te noemen: de gezongen openingsritus, de gezongen slotritus, de acclamaties, de beurtzangen, de litanieën, de koormotetten, het gezongen lijdensverhaal, het gezongen Onze Vader. Kortom u kent zelf de vele mogelijkheden, die wij nu in onze taal hebben.

Naast deze vele mogelijkheden is het lied niet aangetast in zijn bestaansrecht. En terecht. Het heeft immers zijn eigen specifieke inbreng in de vieringen.

Hoe geschikt kan het lied niet zijn om de hele gemeenschap een viering te laten openen. Het karakter van het samenvieren wordt er door onderstreept, maar ook het karakter van de viering zelf kan er door worden bepaald. Er kan vreugde of droefheid in doorklinken, er kan verwachting, hoop of verlatenheid in geproefd worden. Wij komen met een bepaalde bedoeling samen en willen dat ook uiten.

En waarom zouden we bij een lied niet de mogelijkheden benutten, die er in de afgelopen jaren zijn gegroeid. We kunnen dat doen, zoals ik u onder andere de vorige keer uitvoerig heb geschetst, in een samenspel tussen koor, organist en de hele gemeenschap.

Tekst

Wanneer dit jubileumnummer bij u in de bus valt, zijn dirigenten, organisten, liturgische werkgroepen zich weer aan het oriënteren op het repertoire van de kersttijd. Vandaar dat ik u wat gedachten wil geven rond ‘Eer zij God in onze dagen’.

Dit bekende en graag gezongen lied heeft in de loop van de jaren velerlei teksten meegekregen. Vaak waren de woorden heel tijdgebonden. Daardoor pasten ze niet meer zo goed ‘in onze dagen’. Een verschijnsel dat wij bij meerdere gezangen tegenkomen. Wij mogen ons dan ook gelukkig prijzen, dat zo vele bekwame en geïnspireerde dichters zich de moeite getroost hebben op bestaande, gewilde melodieën nieuwe teksten te schrijven.

Een uit die rij van dichters is Willem Barnard. Hij heefi voor ons het Franse kerstlied ‘Les anges dans nos campagnes’ niet zo zeer herdicht, als wel voorzien van een geheel nieuwe, echt liturgische tekst. Voor ik u de tekst voorleg, laat ik graag eerst de dichter zelf aan het woord.

“Er is een geliefd wijsje dat in het Nederlands de tekst kreeg: ‘Engelkens door ‘t luchtruim zweven…’, met als refrein Gloria in excelsis Deo. Dat refrein wilde ik graag zingen, maar die tekst liever niet, om duidelijke redenen! Vandaar dat ik de hymnus angelicus, Lucas 2: 14, varieerde tot een nieuw liedje.’

Zoals Willem Barnard in het bovenstaande fragment schrijft, heeft hij zich laten inspireren door de tekst van Lucas:
Eer aan God in den hoge
en op aarde vrede onder de mensen
in wie Hij welbehagen heeft.

Wanneer we deze tekst van Lucas vergelijken met de woorden uit net eerste couplet is zijn inspiratiebron duidelijk.

Wellicht zijn toen bij de dichter-liturgist woorden uit de Lofzang ‘Eer aan God’ binnen komen dwarrelen. Immers bij het bekijken van de coupletten twee en drie zien we heel expliciete verwijzingen naar deze Lofzang, bij ons beter bekend onder de naam Gloria.

Eer zij God in onze dagen,
eer zij God in deze tijd.
Mensen van het welbehagen,
roept op aarde vrede uit.

Eer zij God die onze Vader
en die onze Koning is.
Eer zij God die op de aarde
naar ons toegekomen is.

Lam van God, Gij hebt gedragen
alle schuld tot elke prijs,
geef in onze levensdagen
peis en vreé, kyrieleis.

Bij het doorlezen van de drie strofen ervaren we een eenvoudige, maar daarom niet minder diepe, zinvolle en zeer liturgische tekst.

Melodie en uitvoeringeer_zij_god_in_onze_dagen

We zien in een oogopslag, dat de couplet-melodie bestaat uit twee gelijke zinnen. Zin een (regel 1 en 2) is geheel identiek met zin twee (regel 3 en 4). Maar ook zin één en zin twee bestaan ieder weer uit twee vrijwel identieke delen. Anders gezegd: de afsluiting van de vier regels daargelaten, hebben we te maken met vier vrijwel gelijke melodie-fragmenten.

En daar zit nu juist dat gemene addertje. Hoewel deze melodie zo eenvoudig, zo gemakkelijk lijkt, wit ik met u toch even naar dat gevaarlijk plekje gaan kijken. Er is, wanneer we naar regel 1 en 2 en naar regel 3 en 4 gaan kijken, een klein verschilletje, een kwart noot verandert in twee achtste noten. Het lijkt zo simpel, maar daar hoor je de fouten rollen.

Ofwel men zingt in iedere regel twee achtste noten, ofwel men zingt ze nergens. Ofwel buurman links zingt ze wel en buurvrouw rechts niet. Kortom, u herkent naar alle waarschijnlijkheid het probleem. Wat doen we eraan?

Zorg op de eerste plaats dat uw koor de melodie feilloos zingt.

Hoe komt het toch, dat er nog steeds koren zijn, die een éénstemmig gezang niet correct kunnen zingen, niet correct qua noten en/of niet correct qua ritme? Durft de dirigent daar tijdens de repetitie geen aandacht aan te schenken of vindt ‘men’ het zonde van de repetitietijd om een ‘liedje’ goed in te studeren?

Goed, dat tussen grote haken. Als dus het koor de melodie feilloos kent, is het een kleine moeite voor de dirigent, voor de cantor of de volkszang-dirigent even aan de goe-gemeente te vertellen, dat de tweede noot van de tweede (en vierde) regel uit twee noten bestaat.
Dan… even voordoen, even laten horen waar het om gaat, duidelijkheid scheppen. Het probleem hoeft dan niet te blijven voortwoekeren.

Wat betreft de uitvoering nog dit. Zorg voor een strak, niet te snel tempo. Houdt dat tempo ook in het refrein vol. Zet de eerste paar noten van elke regel pittig en duidelijk in. Denk als het ware aan staccato, zonder werkelijk staccato te zingen.

In de refreinmelodie komen we een andere moeilijkheid, een ander gevaar tegen. We zien in de refreinmelodie veel achtste noten. Maak daar geen glijbaan van en ook geen onduidelijke pudding. Zing deze achtste noten heel bewust, dat geeft de melodie glans en duidelijkheid mee. Maar… geef niet iedere ‘eerste’ achtste noot een tik op zijn kop, en zet er ook geen h voor. Weet ook, dat niet de achtste noten, maar de halve noten aan het begin van de maat staan. Dat daar dus het maataccent ligt. Niet overdrijven, weten is voldoende.

Behandel de laatste maat van regel 1 en van regel 3 van deze refreinmelodie heel accuraat. Verwaarloos daar de punt en de achtste noot niet. En stap met een zekere schroom naar de halve noot op (Glori-)a. Geen vette val, geen jjjall!

Geef u er rekenschap van dat in excelsis Deo bij Gloria hoort. Denk dat als een eenheid, dan zult u bijna als vanzelf deze twee regels anders gaan zingen. Maak een beschaafd crescendo naar de bes op sis.

Kortom maak er eens iets mooiers van. Men hoort het zo vaak slordig gezongen, met lelijke, verkeerd geplaatste accenten en onder de tafel rollende achtste noten. Met een beetje moeite en een goede repetitie krijgt u zoveel meer musiceervreugde. Bovendien, weet dat de goe-gemeente aanvoelt hoe het koor zingt. Wanneer het koor geïnspireerd en verzorgd zingt, slaat dat over op de goe-gemeente.

De toegevoegde waarde

Graag maak ik u weer attent op een aantal bewerkingen, die u ter afwisseling kunt gebruiken naast of in samenspel met de éénstemmig gezongen gemeentezang. Allereerst uit Zang en Tegenzang, de uitgave die zo rijk is aan variaties. Naast de begeleiding bij Eer zij God in onze dagen (T 64) treffen we ook een voorspel aan (T 63). De voorspelen in de serie Zang en Tegenzang bieden de organist vaak de mogelijkheid fantasievol en verrassend op het komende lied in te spelen.

Voorts treffen we de volgende zettingen aan:
T 65 2 st. nl. s-a en orgel
T 66 3 st. nl. s-a-t a cappella
T 67 4 st. nl. t-t-b-b a cappella
T 68 4 st. nl. s-a-t-b a cappella

Alle bewerkingen, inclusief voor orgel, zijn van de hand van Mathieu Dijker.

Bij Callenbach in Nijkerk is een bundeltje verschenen onder de naam Lofzang. De samenstellers J.F. Middelham en P.H. Kriek hebben daarin een 50 tal psalmen, liturgische stukken en gezangen bijeengebracht. Ze hadden daarbij voor ogen, dat de bewerkingen ook bruikbaar moesten zijn voor kleine parochiekoren, met heel beperkte mogelijkheden.

Door de verscheidenheid aan componisten, die zij voor de bewerkingen gevraagd hebben, is er een leuke veelkleurigheid ontstaan. Ik geef u als voorbeeld de bewerking voor sopraan, alt en mannenstem van Nico de Goede.

Stemvorming: Alle stemmen zijn de moeite waard!

Na een warme en misschien wel een luie zomervakantie gaan wij zangers en zangeressen hopelijk weer uitgerust aan de slag.

In deze aflevering van ‘Jubilate’ schrijf ik enkele wetenswaardigheden over de verschillende stemsoorten en de klassificaties hiervan. Grof weg kunnen we de volwassen stern indelen in: sopranen, alten, tenoren en bassen.

Waarom is iemand sopraan, alt, tenor of bas? Waar ligt het aan? En wat zijn de consequenties daarvan voor een koor?

Jubilate 25, 3 (september 1992)

Cecile Creusen

Waarom is iemand sopraan, alt, tenor of bas?

De onderverdeling in de vier stemgroepen is niet ontstaan omdat iemand graag in een bepaald stemvak zingt. Deze onderverdeling is ontstaan door de verscheidenheid van bouw van de verschillende stemvakken.

Het stemapparaat bestaat uit het strottehoofd en zijn aanzetstuk. ln het strottehoofd bevinden zich de stembanden. De dikte en lengte van de stembanden bepalen mede de stemsoort. De stembanden van een sopraan zijn het kortst. Hoe langer de lengte van de stembanden is hoe lager de stem klinkt. Daarnaast heeft de dikte van de stembanden invloed op het stemtype. Voor het timbre van de stem is tevens de vorm en de bekleding van het aanzetstuk van belang. Het aanzetstuk bestaat uit: de keelholte, neusholte en lippen. Kortom gaat het hier over alle delen van het lichaam – die de door de stembanden in trilling gebrachte lucht – volgt, totdat de lucht het lichaam verlaten heeft.

U begrijpt natuurlijk dat door deze hoeveelheid van stemsoort bepalende factoren iedere stem anders is. We kunnen dus zoveel stemtypes onderscheiden naargelang er mensen zijn. Aangezien dit niet erg werkbaar is heeft men de stemvakken beperkt tot een zestal groepen. Zoals ik eerder schreef zijn dat de sopraan, de mezzosopraan, de alt, de tenor, de bariton en de bas. Elk stemvak wordt vervolgens onderverdeeld in gespecialiseerde stemmen. Deze opsomming zal ik u besparen.

Wat zijn de consequenties voor het koor en de individuele koorzanger?

Vaak vindt de stemindeling in een koor willekeurig plaats. De zangers en zangeressen die hoog kunnen zingen worden tot tenor en sopraan gebombardeerd en zangers en zangeressen die laag zingen tot bas en alt gekwalificeerd. Op zich is dat een goede indeling. Maar soms kan de schijn bedriegen.

Iemand zingt graag alt of houdt zelf van warme stemmen. Stel dat deze man of vrouw van nature een hele lichte stem heeft, dan is het mogelijk dat deze persoon zijn stem zo drukt dat er toch een warme klank uit voortkomt. Het gevolg hiervan is dat men jaren in een verkeerd stemvak zingt en men problemen krijgt met het stemapparaat. Omgekeerd is het natuurlijk ook mogelijk dat mensen geforceerd hoog willen zingen terwijl dat niet bij hun stemtype past. Mijn advies is ‘blijf jezelf en je stem trouw’.

Accepteer uw stem zoals hij is!!

In de praktijk maak ik vaak mee dat mensen het minderwaardig vinden om bijvoorbeeld een altpartij te zingen. De altpartij wordt in de ogen van veel zangers en zangeressen dikwijls als een soort afvalbak gezien. Wie niet meer met de sopranen mee kan, gaat uit ‘armoe’ bij de alten zitten. Hierdoor krijgt deze partij een tweede rangs image. Doch alle partijen in een koor zijn even belangrijk en gelijkwaardig aan elkaar teneinde het koor tot een evenwichtig en mooi geheel te smeden.

Ik hoop dat ieder individuele koorzanger en -zangeres naar tevredenheid zijn/haar eigen stem waardeert. Ik wens u in ieder geval een fijn zangseizoen toe.

‘Gezegend hij die komt’: de kersttijd

25 december staat op de kerkelijke kalender te boek als de datum van het geboortefeest van onze Heer. Kerstmis zogezegd. Volgens het huidige missaal begint de viering van dit feest reeds in de avond van de 24e december met de vigiliemis van Kerstmis. “Heden nog zult gij weten dat de Heer ons komt redden, en morgen zult ge zijn heerlijkheid zien.” Aldus de openingstekst in het missaal, dat hier even vrijmoedig als trefzeker omgaat met de toezegging van Moses in Ex. 16, 6–7.

Jubilate 25, 3 (september 1992)

Cees Janssens

Kerstmis op 24 december? Steeds meer begint het er in onze streken op te lijken dat Kerstmis niet op 25 december maar op 24 december valt. Geen ontwikkeling in de goede richting. Wat te denken van een parochie met bijna een half dozijn nachtmissen op 24 december? Een parochie die op 25 december volstaat met een enkele viering waarbij het parochieblad laconiek aantekent: ‘geen intentie’. Wil de kerk zichzelf uit de markt prijzen? De uitholling van de christelijke feestdagen kunnen wij inderdaad maar het best zelf ter hand nemen! Er is niets tegen om de kerstviering in te zetten op de avond van 24 december. Een goed begin is nooit weg. Maar het feest mag niet opgaan in wat als het begin ervan is bedoeld.

‘Midden in de winternacht…’

Het missaal van 1970 heeft de aloude gewoonte van de drie missen met Kerstmis bewaard. Niet in de vorm van drie aaneengesloten vieringen zoals de ouderen onder ons dat hebben gekend, maar wel als markeringen van de tijd van samenkomst. Met alles wat daarmee gepaard gaat aan symboiiek en zeggingskracht. Nachtmis, dageraadsmis en dagmis.

Kerstmis staat en valt voor velen met de nachtmis. Alweer zo’n gegeven om zorgvuldig mee om te gaan. De nachtmis hoort in de nacht thuis en nergens anders. Wie van de nachtmis een avondmis maakt – om van erger niet te spreken – heeft niet begrepen waarom het gaat.

“In de omgeving bevonden zich herders die in het open veld gedurende de nacht hun kudde bewaakten” (Lk. 2,8). In de Schrift is dit ‘gedurende de nacht’ altijd een veelbetekenend gegeven. De liturgie is dezelfde overtuiging toegedaan. Zij weet waarom er gewaakt moet worden. Zoals in de 2e prefatie van de Advent: ‘opdat Hij ons zal vinden: wakend en biddend…’. Het is als een echo van het woord in Lk. 12,37: ‘Gelukkig de dienaars die de Heer bij zijn komst wakende zal vinden’. Over adventsspiritualiteit gesproken. ‘Midden in de winternacht ging de hemel open…’

Van Kerstmis naar Epiphanie

Er is een oude traditie die zegt dat de twaalf dagen tussen het feest van de Geboorte en dat van de Verschijning zeer heilig en geheimzinnig zijn. Een van de stukken van Shakespeare dankt er zijn naam aan: ‘Twelfth Night’. Ons beter bekend als ‘Driekoningenavond’. Feesten vragen tijd. De viering van het Kerstfeest vormt op deze regel geen uitzondering. Vandaar een gegeven als de Kersttijd in de liturgie. Een periode waarin wij voortdurend op een andere manier bezig blijven met hetzelfde gegeven: de komst van de Heer in ons midden.

Het octaaf van Kerstmis

Meer nog dan de huidige liturgische kalender kan een oude kalender uit Noord-Afrika ons duidelijk maken waarom het hier gaat. We lezen daar: 25 december; geboortedag van onze Heer Jezus Christus, de Zoon Gods; 26 december: geboortedag van de heilige Stefanus, de eerste martelaar; 27 december: geboortedag van de heilige Johannes de Doper, en van de apostel Jacobus die door Herodes werd gedood; 28 december: geboortedag van de heilige kinderen die door Herodes werden gedood.

Hier wordt het geboortefeest van de Heer in het juiste perspectief geplaatst. Zoals prof.Monnich het uitdrukt: “geboorte is niet leven en sterven, maar sterven en leven”. Wij kunnende Tweede Kerstdag, feest van de martelaar Stefanus, niet missen, willen wij de draagwijdte vatten van de Eerste Kerstdag. Stefanus mag dan ook niet achter de kerstboom verdwijnen. Warenhuizen en winkelbedrijven ruimen de kerstversiering onmiddellijk na de kerstdagen op. De commercie heeft geen weet van waarachtig vieren, haar is het slechts om de buit begonnen. Wij moeten ons daardoor niet op sleeptouw laten nemen. Voor de gelovigen begint het pas. Wij laten ook de kerststal voorlopig staan. AI was het maar om niet in verlegenheid te geraken wanneer de wijzen ons straks vragen: ‘Waar is de pasgeboren koning der Joden?’ (Mt. 2,2).

Oud en Nieuw

In 46 voor Christus heeft Gajus Julius Caesar het begin van het jaar van 1 maart verplaatst naar 1 januari. Tot in onze tijd zien we hoe allerlei motieven op deze dag, octaafdag van Kerstmis, zijn samengebraoht. De geboorte, de besnijdenis en de naamgeving van Jezus, het moederschap van Maria en het begin van het nieuwe jaar. Wie oog heeft voor de samenhang van al deze motieven kan ook liturgisch op 1 januari uit de voeten. Elk jaar geldt als een jaar van de Heer. leder weet wat bedoeld is met de uitdrukking Anno Domini 1992. Onze jaartelling zelf verwijst permanent naar de geboorte van Jezus Christus. Een goed voorbeeld van motiefcombinatie vinden we in het gebed over de offergaven van deze dag: ‘God, alle goed begint bij U en vindt in U zijn vervulling. Gij zijt in ons het werk begonnen met uw genade, wij vragen U, nu wij vol blijdschap de Moeder Gods gedenken: voltooi in ons het geluk waarvan Gij de oorsprong zijt.’

Openbaring des Heren

25 december en 6 januari vormen de twee brandpunten van de ellips die onze kerstviering is. Opnieuw blijkt hoeveel er rondom de komst van de Heer te overdenken en te vieren valt. Op 6 januari gaat het allereerst om de openbaring aan de heidenen, hoewel van oudsher op deze dag de aandacht ook uitgaat naar de Doop in de Jordaan en de bruiloft te Kana.

Wij spreken van Driekoningen, maar weten heel goed dat het niet om koningen maar om magiërs gaat, wijzen uit het oosten. Het getal drie? Het evangelie rept er niet over. En toch… De volksvroomheid heeft de boodschap van deze dag terdege begrepen. Goed dat we de kerststal hebben laten staan want daarin is het allemaal te zien. Drie koningen: een blanke, een gele en een zwarte. Drie koningen: de eerste als een bejaarde man met grijze haren, de tweede een figuur in de kracht van zijn leven, de derde als een jonge, nog baardeloze man. Hier kan geen predikant tegenop. De Messias van Israël is er inderdaad voor alle volkeren en voor alle leeftijden en voor alle geslachten, wie en waar en wat zij ook zijn.

Het feest van de Openbaring van de Heer verdient het royaal te worden gevierd. De commercie loopt ons hierbij niet voor de voeten, de kerk kan er zichzelf zijn met vergezichten die er zijn mogen.

Doop van de Heer

De zondag ná Driekoningen is gewijd aan het doopsel van de Heer in de Jordaan. Weer horen wij van een hemel die open gaat, boven het hoofd van de Zoon die ons geschonken is, de Veelgeliefde. Een uitgelezen zondag voor de bediening van de doop of voor een doopgedachtenis in de vorm van een besprenkeling met wijwater bij de aanvang van de dienst. Het mag er allemaal zijn, het missaal weet ervan mee te praten.

2 februari en 25 maart

De kerstviering heeft een soort open einde. Met de doop van de Heer wordt de kersttijd besloten, maar het feest van 2 februari laat zien dat dit niet de hele waarheid is, 25 maart bevestigt het op eigen wijze.

Beide feesten werden in het oude missaal als Maria-feesten beschouwd, tegenwoordig gelden zij allereerst als feesten van de Heer. Vandaar de nieuwe benamingen. Op 2 februari gaat het primair om de Opdracht van de Heer, op 25 maart richt de boodschap aan Maria onze aandacht naar de Aankondiging van de Heer.

In Vlaanderen krijgt het feest van 2 februari veelal de plaats die het toekomt. Moeders met kleine kinderen staan daarbij voorop. In Nederland zouden we desnoods de bejaarden centraal kunnen stellen. In het gezelschap van Simeon en Anna zijn ze in goed gezelschap. Als het feest maar gevierd wordt! Het gaat ook op deze dag om het komen van de Heer. “Let op, Hij komt… Maar wie kan de dag van zijn komst verdragen?” (Mal. 3, 1–4, eerste lezing).

25 maart vormt een hoofdstuk apart. Daar valt een boek over te schrijven. De datum van 25 maart houdt verband met de datum van 25 december: van de aankondiging van de geboorte tot de geboorte zelf tellen wij, zoals bekend, negen maanden. De betekenis van 25 maart reikt echter verder. De kortste en de langste dag, de dagen van de dag- en nachtevening zijn sinds mensenheugenis beleefd als heel bijzonder. Het zijn de scharnierpunten van het jaar. De liturgie verstaat de kunst om de kosmische tijd op te nemen in de viering van het heil. Vandaar 25 december als geboortefeest van de Heer, en 25 maart als de aankondiging van deze geboorte. De meest veelbetekende dagen van het jaar zijn gekoppeld aan de meest veelbetekende gebeurtenissen uit de geschiedenis van ons heil. Het kan daarom niet verbazen dat 25 maart werd gezien als de dag van de schepping, als de dag van het offer van Isaak, de dag van de uittocht van de lsraëlieten uit Egypte. In de christelijke traditie gold 25 maart wel als geboortedag van Jezus, als sterfdag van Jezus, als dag van zijn opstanding. De huidige liturgie houdt het bij de aankondiging van de Heer, Maria Boodschap.

“Hi1 die is en die was en die komt” (0penbaring 1, 8)

De feesten van 25 maart en 25 december gebruiken de kalender om het geloof tot uitdrukking te brengen. Het geloof dat de Heer één Heer is van de tijd. Het wordt met evenzoveel woorden uitgesproken bij het begin van de paaswake. De voorganger tekent de paaskaars met kruis en jaartal en zegt: Christus gisteren en heden – begin en einde – Alpha en Omega – Hem behoren tijd en eeuwigheid.

Uit de orgelhoek: Het lied van de dag des Heren (Stralsund 1640/1665)

‘Het bruidspaar heeft als openingslied gevraagd: Dit is de dag’ zegt de pastor tegen de organist. ‘Dat is goed’ zegt de organist, maar moppert ondertussen bij zichzelf, hadden ze niet een origineler lied kunnen kiezen, het is ook altijd hetzelfde!

Inderdaad te pas en te onpas wordt dit lied aangeheven. Maar vloeit de verveling bij de organist vaak niet voort uit steeds maar weer hetzelfde eerste regeltje als voorspel, en steeds maar weer dezelfde akkoorden op dezelfde plaats, drie coupletten lang. Geen wonder dat je dan een hekel krijgt aan een lied, maar geldt dat niet voor ieder gezang?

Jubilate 25, 2 (mei 1992)

Flip Veldmans

Ik zal een poging wagen dit bekende gezang nieuw leven in te blazen, want het prachtige lied met zijn sterke melodie verdient het niet in de hoek te worden geschoven. lk kan zo een handvol liederen noemen die hiervoor beter in aanmerking komen…

Beginnen we met het voorspel.

Wanneer een lied vaak wordt gezongen en daardoor goed gekend geworden is, is het helemaal niet nodig steeds de beginregel als voorspel te nemen. Het voorspel van Jan Böhmer uit Ludiale (besteladres: Bergstraat 17, 6701 AB Wageningen tel. 08370–12881) kan als leidraad dienen om kreatiever hiermee om te gaan:lied_dag_des_heren-1

Probeer steeds wel het tempo van het lied in het voorspel tot uitdrukking te brengen, en het voorspel niet te beëindigen met een vertraging, anders komt het lied moeizaam op gang. Tevens moet de organist alert zijn op het houden van het juiste tempo. De eerste twee zinnen eindigen steeds met een noot van drie tellen. Vaak wordt dan de nieuwe zin te laat ingezet. De organist werkt dit in de hand wanneer hij de slotnoot precies drie tellen vasthoudt. Houdt de noot daarom twee tellen vast en daarna een rust van een tel, en begin de nieuwe zin exact op de eerste tel van de volgende maat. U zult zien dat dit werkt. We zijn ongemerkt bij de bespreking van de begeleiding aangeland. Een drietal voorbeelden zal ik de revue laten passeren. Allereerst uit Harmoniale I (besteladres: Harmonia, Postbus 210, 1230 AE Loosdrecht, tel. 02158–27595) het volgende voorspel en zetting, tevens technisch de gemakkelijkste van de drie en geschreven in een modern klankidioom:lied_dag_des_heren-2

Vervolgens uit 71 Kerkliederen van Jan Vermulst (uitgave: Gooi en Sticht, Postbus 133, 3740 AC Baarn, tel. 02154–15320) deze zeer bruikbare en stevige begeleiding. In verband met plaatsruimte heb ik de toegevoegde tegenstem weggelaten:lied_dag_des_heren-3

Tenslotte als laatste van de drie voorbeelden de zetting van Jan Mirck, oud-direkteur van net Ned. Instituut voor kerkmuziek, waar ik mijn opleiding heb genoten en waar ik nog steeds met veel genoegen en dankbaarheid naar terugzie. De begeleiding is afkomstig uit de bundel ‘Eenvoudige voorspelen en begeleidingen bij 25 veelgezongen melodieën’ (uitgave Gooi en Sticht).

Eerlijkheid gebied mij te zeggen dat deze begeleidingen technisch iets moeilijker zijn te spelen dan de eerste twee bundels. Let op de fraaie imitatie bij de tweede zin:lied_dag_des_heren-4lied_dag_des_heren-5

Wanneer er iets meer tijd beschikbaar is, bijvoorbeeld bij de intocht van het bruidspaar in de kerk, speel dan eens dit preludium genomen uit de bundel ‘voorspelen bij Zang en Tegenzang’ (uitgave: Annie Bank te bestellen via Harmonia). U zult niet meteen de melodie herkennen, maar deze fraaie compositie van Mathieu Dijker sluit toch uitstekend aan bij het gezang:lied_dag_des_heren-6

Nu we het toch over muziek hebben rond dit lied wil ik u graag wijzen op (alweer) een drietal stukken over het gezang. Allereerst van Johann Gottfried Walther uit ‘Achtzig Choralvorspiele Deutscher Meister’ verzameld door Hermann Keller (ultgave: Peters nr. 4448). Ter illustratie de eerste twee regels, zie de voorimitaties in het manuaal en daarna de melodie in het pedaal. Het stuk kan stevig worden geregistreerd met een tongwerk in het pedaal en kan uitstekend dienen als naspel:lied_dag_des_heren-7

Als tweede voorbeeld nr. 18 uit 43 Choralvorspiele opus 52 van Otto Dienel die leefde van 1839 tot 1905 (uitgave: J.C. Willemsen, Amersfoort nr. 714). Ook deze compositie vraagt om een stevige registratie. Bepaal het tempo aan de hand van de 16e noten in de tweede regel:lied_dag_des_heren-8

En als laatste uit ’30 Choralvorspiele opus 135A van Max Reger (uitgave: Peters nr. 3980) onderstaand voorbeeld. Zie de canon tussen sopraan en bas:lied_dag_des_heren-9

In de inleiding hadden we het over de eentonigheid van de begeleiding. Mag ik u tenslotte als ‘toetje’ deze eigen begeleiding aanbieden waarbij de melodie niet in de sopraan ligt maar hoofdzakelijk verborgen zit in de altpartij. Deze zetting kan prima dienen voor het laatste couplet en geeft ineens een andere dimensie aan de melodie:lied_dag_des_heren-10

Na al deze voorbeelden kan ik mij niet meer voorstellen dat u zult zeggen: hadden ze niet een ander lied kunnen nemen.

Ik denk zelfs dat u blij zult zijn dat het lied weer op het programma staat zodat u de vele mogelijkheden die het gezang biedt kunt laten horen en de feestelijkheid van de dag mede kunt ondersteunen. Het bruidspaar zal u hiervoor dankbaar zijn. Veel succes!

Gedachten rond een lied: Stralsund 1640/1665

Op zondagavond komt er op de Britse zender BBC 1 een programma getiteld Songs of Praise (herhaling op maandag). Over het algemeen vind ik het indrukwekkende uitzendingen. Indrukwekkend vanwege het enthousiasme, indrukwekkend vooral vanwege de oprechte geloofsbeleving, die er uit spreekt. Tijdens een van die uitzendingen zong men het onderstaande, ons allen zeer bekende, gezang. Toevalligerwijze hoorde ik dit lied een week later opnieuw, nu tijdens een soortgelijk programma op de Duitse televisie.

Jubilate 25, 2 (mei 1992)

Theo Klaus

Naar aanleiding daarvan kwam bij mij de volgende gedachte naar boven: ‘Wat zijn we in Nederland, na dik vijfentwintig jaar liturgievernieuwing, nog vaak armetierig bezig. Met weinig moeite kan het zoveel rijker, zoveel aantrekkelijker, zoveel bevredigender. Liturgie vieren met deelname van de hele gemeenschap hoeft toch niet per definitie saai te zijn. En… wat kan een koor daarbij niet een prachtige taak vervullen’.

Een beetje achtergrond

De melodie, waar ik op doel en welke u hieronder vindt afgedrukt, wordt in vele landen, in vele kerken en bij allerlei gelegenheden gezongen.

Wie de maker van de melodie is, weten we niet. U treft dan ook boven de melodie slechts de plaats van herkomst, namelijk Stralsund, aan. Waar dat stadje ligt? Wanneer u vanaf Berlijn recht naar boven gaat, door het vroegere hertogdom Mecklenburg, komt u aan de Oostzee. Daar ligt het havenplaatsje Stralsund. vroeger een grote verbindingsmogelijkheid naar Zweden.

Achter de aanduiding Stralsund treffen we vaak een jaartal aan. Dit jaartal slaat op de ons oudst bekende bundel, waarin de melodie genoemd of afgedrukt staat. De geleerden zijn het echter niet geheel met elkaar eens over het precieze tijdstip van uitgave. Vandaar dat u verschillende jaartallen kunt tegenkomen, namelijk 1640 en 1665.

De melodiestralsund

Bij het bekijken van de melodie valt ons meteen op dat de eerste twee zinnen identiek zijn. Met een stap van tonica (f) naar dominant (c), gevolgd door de terts (a), zet de onbekende componist meteen een stoere melodie neer, waaraan de gepunteerde ritmen nog een extra ondersteuning toevoegen. Zien we daarbij ook niet over het hoofd de voorlaatste noot (g), die met de laatste noot (f) voor een prachtige strakke afsluiting van de eerste twee zinnen zorgt.

De tweede helft van onze melodie lijkt op net eerste gezicht wat minder strak in elkaar gezet. Veel speelser, fantasievoller, verrassender. Hier treffen we geen twee volledige zinnen aan, de regels 3 – 4 en 5 lijken eerder drie losse fragmenten. Toch hebben we hier te maken met een sterkere eenheid dan men zou denken. Er loopt een dwingende lijn doorheen. Kijkt u maar eens mee.

Regel 3 begint op de dominant, regel 4 begint op de terts (denk aan regel 1 en 2). Regel 5 begint weer op de dominant. Regel 3 eindigt op een a, 1 regel 4 op een d, een mooie kwintverhouding. En… om de cirkel rond te maken… regel 5 lijkt heel sterk op de tweede helft van regel 1 en 2. Je zou nog kunnen zeggen, dat regel 3 en 4 tweemaal een aanloop vormen naar de slotregel.

In regel 4 zijn maat 1 en 2 elkaars spiegelbeeld. Een vaak voorkomende formule.

De uitvoering

Het is een strakke, pittige melodie. Neem een kordaat tempo en houdt dat tempo ook vol. Zing vooral niet zeurend. Geef de halve noot met punt de juiste waarde, maar ook niet meer. Pas daar vooral op voor onnodige vertragingen!! Hoe vaak worden daardoor melodieën beschadigd, ontkracht, wordt daardoor een prachtige notenstroom stuk gemaakt. Pas ook op voor valse accentueringen. Het kan al meteen raak zijn bij de derde noot. Denk regel 3 – 4 en 5 als een eenheid. Wat niet wil zeggen, dat u buiten adem de laatste noot moet halen. Haal snel ruim adem om de melodie de nodige body te blijven geven, maar nogmaals maak daarvoor geen onnodige verlenging aan het eind van de regels. Laat de tweede helft van de melodie niet aan spanning verliezen, want ook deel twee is onderdeel van die strakke, pittige melodie.
Een veel voorkomende fout is nog: het niet accuraat uitvoeren van de gepunteerde figuur (kwart – punt – achtste). Pas daarbij op dat de achtste noot niet wordt verdoezeld, dat erop wordt versneld.

De tekst

De oudst bekende tekst is van student Joachim Heck (17e eeuw). Deze jongeling uit Dresden had er behoefte aan zijn verliefde hart te luchten en schreef op boven afgedrukte melodie een schoon minnelied. Ik laat voor u graag een stukje van de eerste strofe afdrukken, opdat u enigszins een indruk krijgt hoe fraai de tekst zich voegt naar de melodie. Let u bijvoorbeeld eens op het woord ‘nicht’ (derde noot) en op de herhaalde klank van de klinkers.

Seh’ ich nicht blinkende
flinkende
Sterne aufgehen ?
Seh’ ich nicht lachende
Wachende
Wachter da stehen ?

Een veertigtal jaren later heeft Joachim Neander (theoloog en dichter, geboren in 1650 te Bremen) de ons bekende tekst ‘Lobe den Herren’ geschreven.

Het studentenlied is zo goed ais vergeten, de geestelijke tekst leeft nog volop in vele landen.

Zoals u weet, is het niet bij die ene tekst gebleven. De melodie is drager geworden van vele teksten. Ik zal uw geheugen een steuntje geven.

  • Dit is de dag die de Heer heeft gemaakt en gegeven.
  • Gij die verrezen zijt, Heer, in het licht van uw luister.
  • Komen ooit voeten gevleugeld mij melden de vrede.
  • Lof zij de Heer, de almachtige Koning der ere.
  • U, Heer, zij lof gebracht, U klinkt ons feestlied ter ore.
  • Zingt een nieuw lied voor de Koning van hemel en aarde.
  • Zingt God, de Heer, de almachtige Koning ter ere.

Wellicht kent u nog andere teksten. Keus te over dus.

Het koor en de goe-gemeente

Actieve deelname van de gehele gemeenschap is inherent aan liturgie vieren. Het is een aanwinst van de laatste decennia, die in de praktijk van elke zondag nog niet altijd even sprankelend te voorschijn komt. In feite niet zo vreemd. Immers van oudsher zorgden celebrant en koor wel voor de diensten en met die opvatting zijn de meeste zondagse kerkgangers opgegroeid of vergroeid.

En dan ineens mogen we allen meedoen. Dat is geen eenvoudige zaak. Dat moet men leren, zeker als het om zingen gaat (geen traditie) en als er zoveel nieuw materiaal op je afkomt. Ook dirigent en koorzangers moesten (moeten?) er aan wennen, dat ze er mede-zingers bijgekregen hebben.

Er waren nogal wat koren met angst, koren, die bang waren hun taak kwijt te raken. De koorleden moesten ervan overtuigd raken, dat hun taak rijker en veelzijdiger was geworden. immers, naast hun aloude taak om luister bij te zetten, was er een nieuwe, even belangrijke en waardevolle taak aan toegevoegd, namelijk met hun stem en hun vakkennis de goe-gemeente ter zijde staan.

Het koor zingt voor, het koor laat horen hoe de nieuwe melodieën moeten klinken, in het juiste tempo, met de juiste accentuering. Het koor stimuleert en de gelovigen gaan er zin in krijgen mee te mogen doen.

Daarnaast kan het koor een gezang ook rijker maken, feestelijker laten klinken door er ter afwisseling een meerstemmig gezongen couplet tussen te lassen. Dat is toch weer even iets anders, dan steeds zo maar vier of vijf coupletten te moeten zingen. Vandaar dat ik u de laatste tijd een aantal bewerkingen aanreik.

Nog enkele bemerkingen:

  • Laat uw koor niet sneller zingen dan de goe-gemeente aankan. Dat geeft oorlog tussen koor en volk. Dat is niet zo aangenaam om mee te maken.
  • Dirigeer niet enkel de koorzangers. Het volk heeft ook leiding nodig. Ook al denkt men dat ze niet kijken, die leiding hebben ze toch graag.
  • Dirigeer duidelijk. Geef een begrijpelijke opslag, maak een duidelijke slag. Aan veel krulbewegingen heeft men geen houvast.
  • Zing niet zo hard door de microfoon mee, dat men de neiging krijgt de kabels door te knippen. Probeer er een gewoonte van te maken in het geheel niet mee te zingen.

De meerstemmigheid

Aangezien de melodie vaak werd en wordt gezongen is het niet verwonderlijk, dat vele componisten er begeleidingen, variaties, voorspelen, bewerkingen etc. voor geschreven hebben.

Zo dadelijk zal ik u de wat eenvoudiger zettingen noemen, maar eerst wil ik u opmerkzaam maken op de bekende Koraal-Kantate ‘Lobe den Herren’ (no. 137) van J.S. Bach. In dat werk kunnen we kennis maken met de onuitputtelijke fantasie van de grote meester. Voor ieder couplet had hij weer een andere inval. Een onvoorstelbare rijkdom. (Een van de bewerkingen vermeld ik hieronder.)

Misschien een cadeautje voor een jubilerende dirigent, organist of koorlid. Een tweede componist, die onze melodie op een knappe manier heeft bewerkt, is Hugo Distler (1908–1942). Zijn werk is heel fris van klank en ook hier kunnen we spreken van een aantal verrassende compositie-vondsten.

Nam Bach alle vijf de strofen, Distler heeft zich beperkt tot de eerste twee strofen.
Begeleidingen, voor- en tussenspelen bij onze melodie zijn onder andere te vinden in:

  • ZANG EN TEGENZANG de no’s 188=388; 195=294=339
  • EENVOUDIGE VOORSPELEN EN BEGELEIDINGEN (G & S)
  • J. Böhmer – HARMONIALE. Eenvoudige begeleidingen (Harmonia)
  • J. Böhmer – LUDIALE. Eenvoudige voor- en tussenspelen (Harmonia)

Koorzettingen

Een greep uit de vele mogelijkheden.

Dit is de dag
in Zang en Tegenzang
T 340 2 st. zetting voor SA of TB, H. Strategier
T 341 3 st. zetting voor STB, H. Strategier
T 342 4 st. zetting voor SATB, J.S. Bach

in 71 Kerkliederen
4 st. zetting voor SATB, orgel en trompet, J. Vermulst

Gij die verrezen zijt
in Zang en Tegenzang
T 190 2 st. zetting voor SA of TB+orgel, M. Dijker
T 191 3 st. zetting voor STB of SAB, M. Dijker
T 192 4 st. zetting voor SATB M. Dijker

Lof zij de Heer
in Honderd negentien gezangen
4 st. gemengd, J. Pasveer (uitg. Proost en Brandt nv. Amsterdam)

U, Heer, zij lofgebracht
in Adem, onder no. 2 4 st. gemengd, H. Distler (zie boven) voorzien van Nederlandse tekst-Gabriël Smit.

Zingt een nieuw lied
in Zang en Tegenzang T 29O=T 190; T 291=T 191 ; T 289=T 192

Zingt God de Heer
in Zang en Tegenzang T 343=T 340; T 344=T 341 ; T 345=T 342

in G & S
0878 voor 2/3 gel. stemmen, volkszang, orgel en/of trompet, J. Vermulst
0877 voor 4 st. gemengd koor, volkszang, orgel en/of trompet, J. Vermulst

Wat zou het een verrijking kunnen zijn, wanneer we onze vieringen wat beter gingen aankleden. Succes.