25 december staat op de kerkelijke kalender te boek als de datum van het geboortefeest van onze Heer. Kerstmis zogezegd. Volgens het huidige missaal begint de viering van dit feest reeds in de avond van de 24e december met de vigiliemis van Kerstmis. “Heden nog zult gij weten dat de Heer ons komt redden, en morgen zult ge zijn heerlijkheid zien.” Aldus de openingstekst in het missaal, dat hier even vrijmoedig als trefzeker omgaat met de toezegging van Moses in Ex. 16, 6–7.
Jubilate 25, 3 (september 1992)
Cees Janssens
Kerstmis op 24 december? Steeds meer begint het er in onze streken op te lijken dat Kerstmis niet op 25 december maar op 24 december valt. Geen ontwikkeling in de goede richting. Wat te denken van een parochie met bijna een half dozijn nachtmissen op 24 december? Een parochie die op 25 december volstaat met een enkele viering waarbij het parochieblad laconiek aantekent: ‘geen intentie’. Wil de kerk zichzelf uit de markt prijzen? De uitholling van de christelijke feestdagen kunnen wij inderdaad maar het best zelf ter hand nemen! Er is niets tegen om de kerstviering in te zetten op de avond van 24 december. Een goed begin is nooit weg. Maar het feest mag niet opgaan in wat als het begin ervan is bedoeld.
‘Midden in de winternacht…’
Het missaal van 1970 heeft de aloude gewoonte van de drie missen met Kerstmis bewaard. Niet in de vorm van drie aaneengesloten vieringen zoals de ouderen onder ons dat hebben gekend, maar wel als markeringen van de tijd van samenkomst. Met alles wat daarmee gepaard gaat aan symboiiek en zeggingskracht. Nachtmis, dageraadsmis en dagmis.
Kerstmis staat en valt voor velen met de nachtmis. Alweer zo’n gegeven om zorgvuldig mee om te gaan. De nachtmis hoort in de nacht thuis en nergens anders. Wie van de nachtmis een avondmis maakt – om van erger niet te spreken – heeft niet begrepen waarom het gaat.
“In de omgeving bevonden zich herders die in het open veld gedurende de nacht hun kudde bewaakten” (Lk. 2,8). In de Schrift is dit ‘gedurende de nacht’ altijd een veelbetekenend gegeven. De liturgie is dezelfde overtuiging toegedaan. Zij weet waarom er gewaakt moet worden. Zoals in de 2e prefatie van de Advent: ‘opdat Hij ons zal vinden: wakend en biddend…’. Het is als een echo van het woord in Lk. 12,37: ‘Gelukkig de dienaars die de Heer bij zijn komst wakende zal vinden’. Over adventsspiritualiteit gesproken. ‘Midden in de winternacht ging de hemel open…’
Van Kerstmis naar Epiphanie
Er is een oude traditie die zegt dat de twaalf dagen tussen het feest van de Geboorte en dat van de Verschijning zeer heilig en geheimzinnig zijn. Een van de stukken van Shakespeare dankt er zijn naam aan: ‘Twelfth Night’. Ons beter bekend als ‘Driekoningenavond’. Feesten vragen tijd. De viering van het Kerstfeest vormt op deze regel geen uitzondering. Vandaar een gegeven als de Kersttijd in de liturgie. Een periode waarin wij voortdurend op een andere manier bezig blijven met hetzelfde gegeven: de komst van de Heer in ons midden.
Het octaaf van Kerstmis
Meer nog dan de huidige liturgische kalender kan een oude kalender uit Noord-Afrika ons duidelijk maken waarom het hier gaat. We lezen daar: 25 december; geboortedag van onze Heer Jezus Christus, de Zoon Gods; 26 december: geboortedag van de heilige Stefanus, de eerste martelaar; 27 december: geboortedag van de heilige Johannes de Doper, en van de apostel Jacobus die door Herodes werd gedood; 28 december: geboortedag van de heilige kinderen die door Herodes werden gedood.
Hier wordt het geboortefeest van de Heer in het juiste perspectief geplaatst. Zoals prof.Monnich het uitdrukt: “geboorte is niet leven en sterven, maar sterven en leven”. Wij kunnende Tweede Kerstdag, feest van de martelaar Stefanus, niet missen, willen wij de draagwijdte vatten van de Eerste Kerstdag. Stefanus mag dan ook niet achter de kerstboom verdwijnen. Warenhuizen en winkelbedrijven ruimen de kerstversiering onmiddellijk na de kerstdagen op. De commercie heeft geen weet van waarachtig vieren, haar is het slechts om de buit begonnen. Wij moeten ons daardoor niet op sleeptouw laten nemen. Voor de gelovigen begint het pas. Wij laten ook de kerststal voorlopig staan. AI was het maar om niet in verlegenheid te geraken wanneer de wijzen ons straks vragen: ‘Waar is de pasgeboren koning der Joden?’ (Mt. 2,2).
Oud en Nieuw
In 46 voor Christus heeft Gajus Julius Caesar het begin van het jaar van 1 maart verplaatst naar 1 januari. Tot in onze tijd zien we hoe allerlei motieven op deze dag, octaafdag van Kerstmis, zijn samengebraoht. De geboorte, de besnijdenis en de naamgeving van Jezus, het moederschap van Maria en het begin van het nieuwe jaar. Wie oog heeft voor de samenhang van al deze motieven kan ook liturgisch op 1 januari uit de voeten. Elk jaar geldt als een jaar van de Heer. leder weet wat bedoeld is met de uitdrukking Anno Domini 1992. Onze jaartelling zelf verwijst permanent naar de geboorte van Jezus Christus. Een goed voorbeeld van motiefcombinatie vinden we in het gebed over de offergaven van deze dag: ‘God, alle goed begint bij U en vindt in U zijn vervulling. Gij zijt in ons het werk begonnen met uw genade, wij vragen U, nu wij vol blijdschap de Moeder Gods gedenken: voltooi in ons het geluk waarvan Gij de oorsprong zijt.’
Openbaring des Heren
25 december en 6 januari vormen de twee brandpunten van de ellips die onze kerstviering is. Opnieuw blijkt hoeveel er rondom de komst van de Heer te overdenken en te vieren valt. Op 6 januari gaat het allereerst om de openbaring aan de heidenen, hoewel van oudsher op deze dag de aandacht ook uitgaat naar de Doop in de Jordaan en de bruiloft te Kana.
Wij spreken van Driekoningen, maar weten heel goed dat het niet om koningen maar om magiërs gaat, wijzen uit het oosten. Het getal drie? Het evangelie rept er niet over. En toch… De volksvroomheid heeft de boodschap van deze dag terdege begrepen. Goed dat we de kerststal hebben laten staan want daarin is het allemaal te zien. Drie koningen: een blanke, een gele en een zwarte. Drie koningen: de eerste als een bejaarde man met grijze haren, de tweede een figuur in de kracht van zijn leven, de derde als een jonge, nog baardeloze man. Hier kan geen predikant tegenop. De Messias van Israël is er inderdaad voor alle volkeren en voor alle leeftijden en voor alle geslachten, wie en waar en wat zij ook zijn.
Het feest van de Openbaring van de Heer verdient het royaal te worden gevierd. De commercie loopt ons hierbij niet voor de voeten, de kerk kan er zichzelf zijn met vergezichten die er zijn mogen.
Doop van de Heer
De zondag ná Driekoningen is gewijd aan het doopsel van de Heer in de Jordaan. Weer horen wij van een hemel die open gaat, boven het hoofd van de Zoon die ons geschonken is, de Veelgeliefde. Een uitgelezen zondag voor de bediening van de doop of voor een doopgedachtenis in de vorm van een besprenkeling met wijwater bij de aanvang van de dienst. Het mag er allemaal zijn, het missaal weet ervan mee te praten.
2 februari en 25 maart
De kerstviering heeft een soort open einde. Met de doop van de Heer wordt de kersttijd besloten, maar het feest van 2 februari laat zien dat dit niet de hele waarheid is, 25 maart bevestigt het op eigen wijze.
Beide feesten werden in het oude missaal als Maria-feesten beschouwd, tegenwoordig gelden zij allereerst als feesten van de Heer. Vandaar de nieuwe benamingen. Op 2 februari gaat het primair om de Opdracht van de Heer, op 25 maart richt de boodschap aan Maria onze aandacht naar de Aankondiging van de Heer.
In Vlaanderen krijgt het feest van 2 februari veelal de plaats die het toekomt. Moeders met kleine kinderen staan daarbij voorop. In Nederland zouden we desnoods de bejaarden centraal kunnen stellen. In het gezelschap van Simeon en Anna zijn ze in goed gezelschap. Als het feest maar gevierd wordt! Het gaat ook op deze dag om het komen van de Heer. “Let op, Hij komt… Maar wie kan de dag van zijn komst verdragen?” (Mal. 3, 1–4, eerste lezing).
25 maart vormt een hoofdstuk apart. Daar valt een boek over te schrijven. De datum van 25 maart houdt verband met de datum van 25 december: van de aankondiging van de geboorte tot de geboorte zelf tellen wij, zoals bekend, negen maanden. De betekenis van 25 maart reikt echter verder. De kortste en de langste dag, de dagen van de dag- en nachtevening zijn sinds mensenheugenis beleefd als heel bijzonder. Het zijn de scharnierpunten van het jaar. De liturgie verstaat de kunst om de kosmische tijd op te nemen in de viering van het heil. Vandaar 25 december als geboortefeest van de Heer, en 25 maart als de aankondiging van deze geboorte. De meest veelbetekende dagen van het jaar zijn gekoppeld aan de meest veelbetekende gebeurtenissen uit de geschiedenis van ons heil. Het kan daarom niet verbazen dat 25 maart werd gezien als de dag van de schepping, als de dag van het offer van Isaak, de dag van de uittocht van de lsraëlieten uit Egypte. In de christelijke traditie gold 25 maart wel als geboortedag van Jezus, als sterfdag van Jezus, als dag van zijn opstanding. De huidige liturgie houdt het bij de aankondiging van de Heer, Maria Boodschap.
“Hi1 die is en die was en die komt” (0penbaring 1, 8)
De feesten van 25 maart en 25 december gebruiken de kalender om het geloof tot uitdrukking te brengen. Het geloof dat de Heer één Heer is van de tijd. Het wordt met evenzoveel woorden uitgesproken bij het begin van de paaswake. De voorganger tekent de paaskaars met kruis en jaartal en zegt: Christus gisteren en heden – begin en einde – Alpha en Omega – Hem behoren tijd en eeuwigheid.