De liturgie van de Advent

‘Gezegend Hij Die Komt’

De feestkring rond Pasen heeft in de christelijke kerk de oudste rechten. En dat niet alleen, hij is ook van het grootste belang. Kerstmis moet het daartegen afleggen. De liturgische feestkring rond Kerstmis moet genoegen nemen met een tweede plaats. Daarmee wil niets gezegd zijn ten nadele van zoiets als een geboortefeest. Pasen is ook een geboortefeest. Daarbij gaat het om de Eerstgeborene uit de doden, de Eerstgeborene onder vele broeders en zusters. Het paasfeest was voor de eerste generaties van christenen geboortefeest genoeg. En de kerstviering is – het moge vreemd klinken – n[i]et allereerst geboorteviering.

Jubilate 25, 2 (mei 1992)

Cees Janssens

The Day of His Coming

Met Pasen gaat het om de Levende, de levende Heer. Met Kerstmis en alles wat daarbij hoort gaat het vooral om de Komende, de komende Heer. De geboorte van de Heer moet worden gezien in het perspectief van zijn komst. De Amerikaanse liturgist Thomas Talley typeert de kerstcyclus kort en krachtig als de viering van ‘The Day of His Coming’. In twee uitspraken kan de liturgie van de kersttijd worden getekend. Allereerst als vraag en verwachting: ‘Zijt Gij de Komende of hebben wij een ander te verwachten?’ Vervolgens als belijdenis en lofprijzing: ‘Gezegend Hij die komt in de naam des Heren’.

Een dubbel perspectief

De liturgie van de Advent is veel méer dan louter voorbereiding op Christus’ geboortefeest. Zij plaatst de eerste komst van de Heer in het brede verband van zijn verhoopte uiteindelijke komst. Geen tekst verwoordt dit dubbele perspectief beter dan de eerste prefatie van de Advent: ‘…zullen wij U danken, altijd en overal door Christus, onze Heer, die, toen Hij eertijds kwam, kwetsbaar en klein, het werk van uw genade heeft voltooid, en vlees geworden is en voor ons allen open heeft gedaan die deur naar een geluk dat eeuwig duurt, een land dat Hij beloofd heeft en ons geven zal: nu nog zien wij allen naar die toekomst uit, vol hoop en vastberaden; ooit zullen wij er binnengaan en wonen wanneer Hij komt in heerlijkheid… voorgoed.’ Een tekst waar een mens in de Advent mee uit de voeten kan.

In het getijdengebed van de eerste adventszondag krijgt de heilige Cyrillus, ooit bisschop van Jerusalem, het woord. Hij zegt: ’Wij verkondigen de komst van Christus. Niet alleen zijn eerste komst, maar ook de tweede, die veel heerlijker zal zijn dan de eerste.(…) Bij zijn eerste komst hebben wij geroepen: ‘Gezegend de Komende in de naam des Heren’, bij de tweede zullen wij weer hetzelfde roepen. Met de engelen zullen wij Hem tegemoet trekken, voor Hem knielen en roepen: ‘Gezegend de Komende in de naam des Heren’.

De liturgie van de Advent heeft een tweevoudig karakter. Oog daarvoor hebben is hier het begin van alle wijsheid. De liturgie maakt het ons daarbij niet moeilijk. Zij begint met het perspectief van de grote komst, Advent ten voeten uit. Pas in de periode van 17 tot 24 december wordt zij kerstvoorbereiding in de strikte zin van het woord, georiënteerd op ’s Heren eerste komst, zijn geboorte in de tijd.

De zondagen van de Advent

Vier zondagen telt de Advent, wie zou het niet weten. Wat ieder ook zou moeten weten is dat deze zondagen behoren tot de belangrijkste van het hele jaar. Deze zondagen zijn in de liturgie wat een voorrangswet is in het verkeer. Valt het feest van 8 december, Maria onbevlekt ontvangen, op zondag, dan wijkt niet de zondag maar de feestdag. Een aanwijzing voor hen die nader vorm geven aan de zondagsliturgie. Wanneer de kerk Advent viert dan willen wij dat weten, en dat is maar goed ook.

Het is boeiend om te zien hoe elk van de vier zondagen, ieder jaar weer, een eigen karakter heeft. Het leesrooster respecteert dat eigene wonderwel, of het nu gaat om de A-, de B- of de C-cyclus.

De eerste zondag staat altijd in het teken van de waakzaamheid: de Heer komt! Op de tweede zondag is het Johannes, de voorloper, die zijn oproep doet horen: ‘Bereidt de weg van de Heer’. Hij zegt het elk jaar anders, maar het is steeds hetzelfde appèl.

De derde zondag draagt de benaming Gaudete. De paarse kleur van de Advent kan op deze dag verschieten tot rozerood. Het is als een blos op het gelaat van de kerk bij het horen van het: ‘Verheugt u: de Heer is nabij’.

De vierde zondag tenslotte wijst ons op Jezus die geboren zal worden uit Maria. Ook deze zondag weet van geen wijken. Wanneer hij op 24 december valt dan is het niet de vigilie maar de zondag die het pleit wint. Deze vierde zondag van de Advent schenkt bijzondere aandacht aan de figuur van Maria, de moeder van de Heer. Op deze dag zou het Magnificat, de lofzang van Maria, in geen enkele dienst mogen ontbreken. Zelden is dit lied beter op zijn plaats. Een predikant die op deze zondag stilzwijgend voorbijgaat aan Maria verdient een onvoldoende op zijn rapport te krijgen.

De grote week van de Advent

Vanaf 17 december begint de liturgie de dagen te tellen. De eigenlijke kerstvoorbereiding is begonnen. De periode van 17 tot 24 december valt te beschouwen als de Grote Week van de Advent, te vergelijken met de Goede Week voorafgaande aan Pasen. Het is de tijd van de eigen misformulieren voor elke dag, de eigen lezingen ontleend aan het kindheidsevangelie van Matteus en Lukas. De tijd ook van de grote O-antifonen. Al meer dan duizend jaar staan deze messiaanse teksten als keervers bij het Magnificat in de vespers, het kerkelijk avondgebed. Sinds kort fungeren zij in aangepaste vorm ook als Alleluia-vers voor het evangelie in de eucharistieviering. Willem Barnard heeft verschillende keren geprobeerd deze oude Latijnse teksten in het Nederlands toegankelijk te maken. Met enig succes mogen we wel zeggen, Wat let ons deze woorden in de mond te nemen?

Koning der volken, heers alom
en, eerste van de aarde, kom!
Gij hoeksteen, maak ons samen één
verzamel allen om u heen!
O kom, ja kom, Emmanuel!
Verblijd uw volk, uw lsraël!

Het daget in het oosten

Wie heeft het daar over de adventskrans? Inderdaad, geen strikt liturgisch gegeven, maar daarom niet minder waardevol. De symboliek stamt af van onze germaanse voorouders. De groene takken spreken van hoop en leven, ‘ondanks winter, sneeuw en ijs’. het licht van de vier kaarsen, één voor één ontstoken vanuit een voortgaande verwachting, houdt een verwijzing in. ‘Het ware Licht, dat iedere mens verlicht, kwam in de wereld’ (Joh.1,9). de donkere dagen voor Kerstmis zijn niet donker voor hen die geloven. ‘Het daget in het oosten’.

Stemvorming: om tien uur ’s morgens… en dan zingen?

Wakker worden

Het komt nogal eens voor dat zangers en zangeressen ’s morgens om tien uur of nog vroeger in de kerk de heilig mis met hun stemmig gezang moeten opluisteren. Uit ervaring weet ik dat dat niet altijd mee valt.

Om tien uur ’s morgens is ons lichaam nog niet top-fit. We kunnen namelijk last hebben van vervelende slijmproppen en irritante kriebels die ons het zingen onmogelijk maken. Kortom onze stem mist alle souplesse die wij van haar op andere – meer gunstige tijdstippen – wel mogen verwachten.

Jubilate 25, 1 (januari 1992)

Cécile Creusen

’s Avonds zingen we doorgaans veel beter. Ons lichaam is dan wakker. Onze stem is ondertussen soepel geworden van het praten en alle oneffenheden zijn verdwenen mits we niet worden geplaagd door verkoudheden.

Streng zijn voor uzelf

Hoe krijgen we onszelf en ons stemapparaat zo in vorm dat we ’s morgens ook goed kunnen zingen?

Het begint al met de avond van tevoren. Ga niet te laat naar bed en vermijd rokerige ruimten. Rook zelf zeker niet!!

Ook een glas helder bier of het overheerlijke rode wijntje kan roet in het eten strooien. Roken en het gebruik van alcohol maken de stembanden stroef en lui. Als u dan toch niet helemaal ongezellig wilt doen, neem dan bij voorkeur een glaasje witte wijn.

Ochtendgymnastiek

Wanneer u ’s morgens gaat zingen, staat u ongeveer anderhalf uur voor het tijdstip van optreden op. Uw lichaam moet namelijk de kans krijgen om wakker te worden. De eerste oefening is niet zo moeilijk. U gaat eens lekker douchen. Onder de douche – ge- nietend van de warme waterstralen – begint u een beetje te neuriën. Niet teveel want dan zingt u ook niet lekker. Vervolgens drinkt u een lekker kopje thee met een klein beetje citroen erin of koffie zonder melk en eet u daarbij een boterham. Producten zoals melk, sinaasappelsap en appelsap kunt u beter niet nemen omdat zij de slijmproductie versterken.

Na het ontbijt – ongeveer drie kwartier voor de heilige mis – gaat u inzingen. Rustig opbouwend van laag naar hoog. De volgende oefeningen zijn hiervoor uitstekend geschikt.

Oefening 1:
Zoek de goede resonans achter de neus (ogen) en laat de toon op en neer bewegen zonder (h’s).

Een keer ‘noe’ en daarna alleen ‘oe’… of ‘a’… of ‘ie’.om_tien_uur-1

Oefening 2: Ook bij deze oefening alleen bij de eerste toon de ‘n’ gebruiken en voor de volgende noten alleen de vocaal ‘oe’. Maak van deze oefening een vloeiende beweging.om_tien_uur-2

Oefening 3: Deze oefening is bedoeld voor de articulatie. U maakt dunne ‘n’s’ met het puntje van de tong tegen de achterkant van de snijtanden van de bovenkaak. U dient dit razendsnel te doen. De vocalen veranderen elke keer van ‘o’ naar ‘a’.om_tien_uur-3

Voor alle drie de oefeningen geldt dat we telkens dezelfde oefening een halve toon hoger zingen. Na de oefeningen zingt u het repertoire even door. U kunt ook de voor u lastige passages uit de muziek voor de zekerheid doornemen. Hierbij moet u vooral letten op een goede lage adem zoals ik heb beschreven in het nummer van mei ’91. Indien alles naar wens verloopt, kunt u met de oefeningen stoppen. U moet nog wat energie overhouden voor het echte optreden.

Het optreden

U kunt het beste een kwartier voor de dienst aanwezig zijn. Wanneer u op het laatste nippertje komt binnengehold, wordt het losgetrilde slijm uit de longen – dat normaal geen kwaad kan – door de trilhaartjes in de luchtpijp op uw stembanden gedeponeerd. Na ongeveer 10 à 15 minuten is dat weer over. De start van het optreden wordt gestoord en dat is jammer van alle goede voorbereidingen.

Ik hoop dat u met deze praktische tips voortaan ’s morgens om tien uur of nog vroeger lekker los en helder kunt zingen. Succes ermee!

Omgaan met kerktoonladders 3

U hebt van mij nog een afsluitend artikel tegoed over de toepassing van kerktoonladders. Door persoonlijke omstandigheden heeft het artikel wat op zich laten wachten, maar hier is het dan toch. Ik stel voor eerst nog eens de beide vorige artikelen aandachtig door te lezen en de muziekvoorbeelden op een instrument te spelen (deel I in het septembernummer van 1990 en deel II in het daaropvolgende januarinummer, dan bent u weer helemaal bij.

Jubilate 25, 1 (januari 1992)

Flip Veldmans

Aan de hand van enkele gezangen uit Gezangen voor Liturgie ga ik de behandelde stof illustreren. Het lied ‘Christus is opgestaan’ GvL 414, zie de uiteenzetting van Theo Klaus in zijn rubriek ‘Gedachten rond een lied‘ staat in d-dorisch. De reeks is d-e-f-g-a-b-c-d zonder verhogingen of verlagingen Het verschil met d-mineur zit dus in de b in plaats van de bes (dorische sext) en min of meer in de c in plaats van de cis (leidtoon van d-harmonisch). Bekijken we thans de begeleiding uit Harmoniale I van Jan Böhmer:begeleiding_christus_is_opgestaan-1

U ziet steeds het gebruik van de b, behalve de bes in maat 3 van het voorspel en maat 14 van de begeleiding, maar die zijn bedoeld als doorgangsnoten.

Laten we ook eens kijken naar de zetting van Hans Leo Hassler, zie het genoemde artikel van Theo Klaus. De eerste zin sluit af in A-majeur, de reden hiervoor is dat in de toen gebruikelijke middentoonstemming de grote tertsen c-e. d-fis, es-g, e-gis, f-a, g-b, a-cis en bes-d rein gestemd waren en daardoor als rustpunten klonken. De 2e zin sluit af in D-majeur om dezelfde reden. De zin ‘dus willen wij allen vrolijk zijn’ staat ;in F-majeur, het gebruik van de bes is derhalve toegestaan.

Wat ik met beide voorbeelden wil aantonen, is dat het omgaan met kerktoonladders op twee manieren gezien kan worden:

1e. uitgaan van de toonreeks zoals die moet worden toegepast,

2e. als uitgangspunt nemen de oorsprong van het lied en de in die tijd gebruikelijke stemming.

Laten we eens kijken naar een frygische melodie bijvoorbeeld Psalm 19: Hemelen dauwt uit den hoge. De componist Hans Besselink heeft het refrein aldus geharmoniseerd:begeleiding_christus_is_opgestaan-2

U vindt deze zetting van de schitterende Wisselende Gezangen voor het Liturgisch Jaar onder andere in de verkorte uitgave van deze serie, uitgegeven door Annie Bank (ABK 226).

Een voorbeeld van een mixolydische reeks is het lied GvL 471 Ik groet u vol genade. De harmonisatie is uit 60 kerkliederen van Jan Vermulst, uitgave Gooi en Sticht:begeleiding_christus_is_opgestaan-4

Duidelijk is, hoop ik, dat de fis (kenmerkend voor G-majeur) vermeden moet worden, waardoor de karakteristieke mixolydische septiem naar voren treedt.

De aeolische ladder wordt veelvuldig toegepast (GvL 408, 426, 428, 430, 431, 435 en ga zo maar door).

Ter illustratie heb ik het lied gekozen Gvl 546 Wie als een god wil leven hier op aarde. De begeleiding is van B. Huijbers en staat in deel I van de serie Liturgische Gezangen uitgegeven bij Gooi en Sticht:begeleiding_christus_is_opgestaan-5

Ik besef dat de stof niet gemakkelijk is, maar hoop in ieder geval begrip voor de materie op te wekken. Het pleidooi om gebruik te maken van goede bestaande orgelbegeleidingen wordt hierdoor alleen maar versterkt.

Tenslotte noem ik als aanvulling op het artikel van Theo Klaus nog enkele orgelwerken over ‘Christ ist erstanden’:

  • J.C. Fischer 1670–1746 Ariadne Musica (serie Liber Organi deel II) uitg. Schot 2267
  • idem in 80 Choralvorspiele (H. Keller) uitg. Peters 4448
  • Anonimus (serie Liber Organi deel VIII) Orgelmeister der Gotik uitg. Schott 2556
  • Seasonal Chorale Preludes (2 delen manualiter en 2 delen met pedaal) uitg. Oxford University Press
  • R. Bibl 1832–1902 Variationen und Fuge Liber Christus ist erstanden uitg. Harmonia.

Gedachten bij een lied: Christus is opgestaan

In de liedbundel van onze lagere school stond boven ’Christus is opgestanden’ de mededeling Ootmarsum 12de eeuw. Daar was ik best een beetje trots op. Zo van: Goh, toen al Nederlandse liederen!

Maar het is gegaan als met onze Laurens Janszoon Koster. Uiteindelijk bleek Gutenberg de echte uitvinder te zijn.

Zo ook bij het paaslied, waarover ik vandaag iets wil vertellen. Ook hier ligt de oorsprong niet in ons eigen landje, maar in de regio Beieren. Wel blijft overeind staan dat wij dit gezang al heel vroeg in onze cultuur hebben opgenomen.

Jubilate 25, 1 (januari 1992)

Th. Klaus

Een stukje verleden

Het paaslied ‘Christ ist erstanden’ hoort thuis bij de paassequentia Victimae Paschali laudes. Het is van oorsprong geen uitgebreid strofenlied, zoals wij het nu kennen, maar veeleer een soort acclamatie, een feestelijke paasroep.

De oudste vorm van het lied kende namelijk maar een enkel couplet met als afsluiting Kyrie Eleison. Dat ene couplet diende als refrein. Het kerkvolk gaf daarmee in zijn eigen taal antwoord op het door de clerus in het Latijn gezongen Victimae.

Naast de afsluiting met Kyrie eleison komen we de afsluiting met Alleluia tegen. Niet zo vreemd gezien de tijd en de plaats van het gezang, namelijk in de paastijd en vlak voor de verkondiging van het Evangelie.

NB. U ziet, dat er ook toen al plaats was ingeruimd voor de zang van het kerkvolk. En niet zo maar als een randgebeuren, maar als wezenlijk onderdeel, als een beaming op hetgeen er zo juist gezongen was.

De tekst

Het is in de loop der jaren niet bij het ene couplet gebleven. Al spoedig kreeg men behoefte aan meerdere coupletten. Men wilde al zingende meerdere gedachten kwijt. Dat verschijnsel is geen zeldzaamheid. Mag ik u in dit verband nog even herinneren aan ons vorig lied (Jubilate 1991 nr. 3) met, op een bepaald moment, zelfs 25 coupletten. Op die manier ontstonden er allerlei versies.

Ook in onze hedendaagse bundels komen we allerlei tekst-versies tegen, waarbij we in het algemeen het volgende onderscheid kunnen maken. We zien teksten, die vrij letterlijk teruggaan op de oorspronkelijke versie en we krijgen te maken met teksten die een nieuwe herdichting rond het paasmysterie geven. Als voorbeelden noem ik:

Liedboek voor de kerken
Christus is opgestanden
al uit der moordenaars handen.
Dus willen wij allen vrolijk zijn,
Christus zal onze trooster zijn.
Kyrieleis.

Al zijn wij Gods gevangen,
naar Christus is ons verlangen.
Het kruis dat moeten wij dragen,
zullen wij Christus behagen,
Kyrieleis.

Christus heefl geleden,
Hij heeft voor ons gestreden,
de vijand is verwonnen,
de dood heeft Hij verslonden.
Kyrieleis.

Christus is nedergestegen,
Hij heeft victorie verkregen.
Hij is ons allen een Medicijn,
Christus zal onze Verlosser zijn.
Kyrieleis.

Christus is nu verrezen,
dus willen wij vrolijk wezen.
De dood heeft verloren haren naam
Christus verlost ons al te saam.
Kyrieleis.

Gezangen voor Liturgie
Christus is opgestaan,
leeg is het graf, Hij leeft voortaan.
In dat bittere tweegevecht Sloeg Hij de dood, wij zijn terecht.
Hallelujah.

Christus komt uit de nacht,
licht en vrede ons gebracht.
Maar nog is oorlog om ons heen,
liet Hij ons toch weer dood alleen?
Hallelujah.

Heer, ons geloof bezwijkt
als Gij ooit uit ons midden wijkt.
‘Zie, lk ben en lk blijf met U,
heilige geestkracht geef ik u.’
Hallelujah.

Leg ons de schriften uit.
Toon ons toch aan dat Gij het zijt!
Voer ons binnen het groot geheim
dat Gij een lijdende mens moest zijn.
Hallelujah.

Mijn Heer, mijn God zijt Gij.
Daarom, Christus, gedenken wij
uw verrijzenis uit het dood,
hier in het breken van het brood.
Hallelujah.

Zou men in de praktijk het lied willen laten samengaan met het Victimae paschali, dan zou men zich kunnen beperken tot couplet 1 en couplet 5 om daarna af te sluiten met het Alleluia.

Nogmaals een stukje verleden

Het lied is zo bekend en populair geweest, dat er ook buiten de liturgie te pas en te onpas teksten op werden gemaakt.

In 1506 redt graaf Edsard I van Oostfriesland de stad Groningen uit de handen van Vyth van Drachsdorf, bevelhebber van de hertog van Saksen. Als de graaf de stad binnentrekt, luiden de klokken en zingt men:

Christus is upgestande,
Herr Vyth moet nu uth dissen lande,
des willen wij alle froh syn
Grave Edsard wil onze troost syn.
Kyrie eleison.

En bij het beleg van Haarlem in 1573 werd er door soldaten, die in dienst van Spanje vochten, gezongen:

Christus is opgestanden
te Haarlem is een buit voorhanden,
des willen wij allegader vrolijk zijn
morgen zal de stad ons eigen zijn.
Kyrielyson.

De melodie

Zoals ik al vermeld heb, is ‘Christus is opgestanden’ oudtijds ontstaan als een soort antwoord, als een soort refrein bij het Victimae. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de melodieën een herkenbare verwantschap vertonen. Dat de componist zich door het notenmateriaal van de sequentia heeft laten inspireren, blijkt heel duidelijk, wanneer u de hoofdnoten van de laatste regels van het Victimae vergelijkt met de hoofdnoten van ons lied.christus_is_opgestaan-1

Gaan we de opbouw van onze melodie nader bekijken, dan onderscheiden we een hoofdmelodie en een refreinmelodie.christus_is_opgestaan-2

De hoofdmelodie zet in op de kwint (dominant) en heeft een prachtige accentuering (c-d) op het voornaamste woord. In de tweede regel ontspant de melodie zich en daalt zeer beheerst naar het rustpunt op de tonica (grondtoon).

In de derde regel zit wel een stijging, maar slechts tot de dominant. Met hetzelfde notenmateriaal als in de tweede regel keren we terug naar een bijna rust, want met de laatste noot van regel vier koppelen we Kyrie of Alleluia er aan vast.

De alleluia-melodie gaat terug naar het begin van de hoofdmelodie en blijft zich dan uitzingen rond de tonen: a-c-d
een trapje lager: c-a-f
nog een trapje lager: a-f-d

Uitvoering

Zing het lied pittig. Maak reeds van de inzet een feest en laat het niet verslappen. Houd een fris tempo aan. Een taak voor de dirigent!!! Geef leiding aan de gemeentezang. Laat ze niet aan hun lot over. Sla geen mooie, nietszeggende krullen, maar gebruik een duidelijke, niet mis te verstane dirigeertaal. Ga maar eens voor een spiegel staan. En wat voor een pracht kans voor de organist om daarbij behulpzaam te zijn. Anders gezegd: neem bij het voorspel meteen het juiste tempo, anders sticht men verwarring.

Begeleidingen

Bij Gooi en Sticht te Hilversum zijn de volgende begeleidingen verschenen:

  • Onder nummer OB–28 een orgelzetting door Bernard Huijbers.
  • In de bundel orgelbegeleidingen bij de Parochiebundel vindt u onder no. 138 een zetting van Edward Stam.
  • In de bundel ‘Eenvoudige voorspelen en begeleidingen bij vijf en twintig veelgezongen melodieën‘ treft u een voorspel (kort) en een orgelzetting aan van de hand van Maurice Pirenne.

Bij uitgeverij Annie Bank tenslotte:

  • In de bundel Zang en Tegenzang onder T 156 een begeleiding van Jan Mirck.

Zettingen

In de zo juist genoemde uitgave Zang en Tegenzang:
– T 157 een zetting voor S-A+orgel van Jan Mirck.
– T 158 een zetting voor C-T of A-B a capeIIa van Jan Mirck.
– T 159 een zetting voor S-A-T-B a capella van Jan Mirck.

Tenslotte nog dit. In het Cantorijboek I, uitgave no. 102 van ‘Centrum voor de protestantse kerkzang’ treffen we onder no. 14 een heel merkwaardige homofone zetting aan getoonzet door Jan van der Biezen.christus_is_opgestaan-3

Zoals u ziet, bestaat deze zetting uit een Cantus firmus met 2 bovenstemmen en 3 onderstemmen.

Jan van der Biezen geeft er deze aanwijzingen bij.

‘Deze cantorijzetting is op drie manieren uitvoerbaar.
1. De Cantus firmus met de bovenstemmen.
2. De Cantus firmus met de onderstemmen.
3. Alle stemmen.’

Dit cantorijboek is getekend en gedrukt door scriptorium Annie Bank. Ik kocht het een twintigtal jaren geleden bij Algemene Muziekhandel W. Alphenaar Kruisweg 49 te Haarlem voor de prijs van ƒ 2,15. Dat weet ik, omdat de prijs ook op de titelbladzijde staat ingetekend. TH. KLAUS

Gedachten bij een lied: Er is een roos ontsprongen

De uitvinding van de boekdrukkunst is ook voor de verspreiding van gezangen van grote betekenis geweest. Dat geldt met name voor het lied van deze keer ‘Er is een roos’i’. Jarenlang is de bekendheid van dit lied beperkt gebleven tot slechts een paar bisdommen, namelijk Mainz en Trier, maar na de uitvinding van de drukletters raakte genoemd lied spoedig over een veel groter gedeelte van West Europa bekend.

Jubilate 24, 3 (september 1991)

Th. Klaus

De tekst

Met de tekst is men blijkbaar niet altijd en overal even gelukkig geweest. In de 5 voorbije eeuwen zien we dan ook heel wat verschillende pogingen verschijnen. En tot op de dag van vandaag zijn we er nog steeds niet in geslaagd, vind ik, om onder de fraaie melodie een alleszins bevredigende tekst te plaatsen.

Uitzonderingen bevestigen de regel. Die uitzondering daarop lijkt mij de tekst van Jan Wit, die u in het Liedboek voor de Kerken aantreft.

Niet alleen de tekst, maar ook het aantal strofen wisselde in de afgelopen eeuwen sterk. Zo telde het lied rond 1600, schrik niet, drie en twintig strofen. Men had toen blijkbaar nog tijd om over zijn geloof te zingen.

Strofe een begon met de mededeling, dat een roos uit de stam van Jesse een bloem had voortgebracht. En, nadat uit de tweede strofe blijkt dat Maria die roos is, gaat het verhaal eerst echt van start. Men zingt over de verschijning van de engel, de reactie van Maria, het bezoek aan nicht Elisabeth. Er wordt gezongen over de volkstelling, de geboorte, de herders, de driekoningen, de besnijdenis. Er wordt lofgebracht aan de Drievuldigheid om tenslotte te eindigen met een gebed tot Maria.

In de loop der tijden heefl de melodie steeds nieuwe teksten meegekregen. En in feite is dat nog steeds zo. Slaat U voor de aardigheid maar eens een paar hedendaagse liedbundels open.

Gezangen voor Liturgie:
Er is een roos ontsprongen
uit ene wortelstam.

Liedboek van de Kerken:
Er is een roos ontloken
uit barre wintergrond.

Uitg. A. bank:
Er is een roos ontsprongen uit eed’|en worteltronk.

I.C.L.Z. bundel:
Er is een roos ontsprongen
aan Davids koningsstam.

De melodie

Niet alleen de tekst onderging in de loop der jaren veranderingen, ook bij de melodie komen we twee verschillende versies tegen.er_is_een_roos

Bij het bekijken van de beide versies zien we, dat het verschil niet zit in het melodisch materiaal, doch uitsluitend in het ritme, in de lengte van de noten. We zien ook dat het aantal regels zich beperkt tot zeven. Veelal zullen we een even aantal regels aantreffen, vanwege het feit dat een melodie meestal bestaat uit een aantal volledige zinnen, bestaande uit een voorzin en een nazin.

In ons geval blijken we te maken te hebben met drie volledige zinnen met tussen zin twee en zin drie een klein ’tussenwerpsel’. Dat kleine tussenwerpsel is een uitstapje naar de onderkwint. Het wandelingetje begint op een terts (a), waarna we afdalen naar de kwint (c). Maar niet zomaar een rijtje noten van a-g-f-e-d-c, maar in een andere rangschikking. Men gaat een beetje spanning opwekken door tertsen tegenover elkaar te plaatsen: g tegenover e, f tegenover d. (contrast-tertsen). Let maar eens op hoe vaak in melodieën deze manier van spanning-opwekken wordt aangewend.

Nog even terug naar de drie volledige zinnen. U heeft intussen al gemerkt dat het een identieke drieling is, volkomen gelijk aan elkaar. De zin begint min of meer reciterend met op het voornaamste woord de accentuering c-c-c-d-c-c. Die accentuering wordt, zoals zo vaak, gemaakt door middel van de bovensecunde. De voorzin eindigt dan op de terts. Deze voorzin heeft een soort oervorm, bestaande uit drie tonen, c-d-a- of, als U dat gemakkelijker vindt, sol-la-mi. Deze drie ‘oertonen’, ik noem ze maar even zo, komen we regelmatig in allerlei rangschikkingen tegen. Om maar vlug een paar voorbeelden te geven: ‘Zakdoekje leggen‘, ‘Sinterklaas kapoentje’, ‘Stille nacht’. Driemaal dezelfde drie tonen, driemaal een andere sfeer! De nazin loopt heel rustig naar de grondtoon. Wel maakt men tegen het einde even gebruik van de ondersecunde (e), waardoor de grondtoon een extra bevestiging meekrijgt.

De twee versies

De eerste versie zou ik de wat meer ingehouden, vertellende lezing willen noemen, De melodie kabbelt rustig voort op de achtste noten, plooit zich heel soepel naar de tekst, slechts enkele malen gelardeerd met een halve noot. Dit om de voor- en na-zinnen wat afrondingen mee te geven. Voeg er daarom ook geen extra vertragingen aan toe, dat is alleen maar ten nadele van de mooie melodische stroom.

De tweede versie staat iets steviger op zijn voeten. Meteen al door de eerste noot. Deze geeft al direct een iets ander karakter aan de melodie. Noemde ik de eerste versie eerder vertellend, dan zou ik de tweede meer als aankondigend willen bestempelen. Dat iets andere karakter wordt in de tweede helft van de zin nog versterkt door het gebruik van syncopen.

Door beide versies wat beter te bekijken zult U ook tot een iets andere manier van uitvoeren komen. Zo ziet U, dat het voor iedere dirigent, organist en cantor nuttig kan zijn, ook al is een melodie nog zo bekend, steeds thuis zijn repetitie goed voor te bereiden. U zult ervaren hoe boeiend zo’n puzzeltocht kan zijn én hoe anders U repetitie gaat geven. Bekijk thuis onder andere hoe de ritmische figuren technisch in elkaar zitten, zoals de syncopen in onderhavig lied.er_is_een_roos-2

Als zo’n figuur bij U vlees en bloed is geworden, dan heeft U een goede basis om deze ritmische moeilijkheid duidelijk, maar vooral heel soepel, aan Uw koor voor te doen en aan te leren. Zulke figuren moeten vanzelf gaan, heel ongedwongen overkomen, zonder hun specifieke effect te verliezen. Niet krampachtig, dat klinkt altijd onnatuurlijk, dus lelijk.

P.S. U weet toch dat er directie-cursussen worden gegeven door de N.S.G.V.!

Zettingen

In de al eens eerder genoemde uitgave ‘71 Kerkliederen’ (G. en S.), bezorgd door Jan Vermulst, vindt U een zetting voor vierstemmig gemengd koor met trompetsolo.

De tweede versie heefl mijns inziens een streepje voor. Niemand minder dan Michaél Praetorius (1571–1621) maakte een schitterende zetting voor vierstemmig gemengd koor.

Nog een kleine aanvulling. Bij Harmonia – Hilversum verscheen in 1967 een pocketboek met kerstliederen onder de naam ‘Er is een roos ontloken‘. In dit kleine bundeltje vindt U een zestal kerstliederen, waaronder als eerste het lied waaraan de bundel zijn naam ontleend. De bewerkingen van de liederen werden door Martin Koekelkoren (Maastreechter Staar) geschreven voor vierstemmig gemengd koor en orgel. De begeleidingen kunt U echter in plaats van door een orgel ook laat spelen door een koperkwartet. Weer eens wat anders.

Eveneens alweer wat jaren geleden, namelijk in 1968, verscheen bij G. en S. een kerstnachtwake onder de titel ‘Heden en hier en in die dagen‘. Het is een dienst voor de kerstnacht. In deze dienst treft u onder andere de bovengenoemde vierstemmige zetting van Michael Praetorius aan, maar nu met een geheel andere tekst. Huub Oosterhuis schreef onder de kerstmelodie geen vertaling of bewerking van de ons zo vertrouwde tekst, maar maakte de nieuwe woorden: Vanwaar zijt Gij gekomen.

Het zijn enige mogelijkheden om dit schone lied te laten zingen met Uw koor én met de hele gemeenschap.

Stemvorming: zingen in de juiste lichaamshouding

In de praktijk komt het nogal eens voor dat mensen tijdens het zingen zich niet of onvoldoende bewust zijn van hun lichaamshouding. In deze rubriek ga ik met U kort op de juiste lichaamshouding in. In de vorige aflevering – zoals U wellicht nog weet – schreef ik over de ademhaling. In dat verband stipte ik de lichaamshouding al even aan. In deze rubriek ‘Stemvorming’ geef ik U enkele praktische tips, zodat U zelf Uw lichaamshouding – tijdens het zingen – kunt controleren en corrigeren.

Jubilate 24, 3 (september 1991)

Cecile Creusen

1. De juiste lichaamshouding

Om Uw geheugen een beetje op te frissen herhaal ik voor U – uit de vorige aflevering – telegramsgewijs de belangrijkste punten voor een juiste lichaamshouding.

Voeten in een kleine spreidstand. Het gewicht rust op de voorvoet. De knieën zijn lichtjes gebogen. De heupen bevinden zich een etage hoger maar in dezelfde lijn als de knieën. Weer een verdieping hoger bevinden zich de schouders, ook weer in dezelfde lijn als de knieën en de voeten. Het hoofd zit in het verlengde van de ruggegraat en moet soepel kunnen bewegen. Niet te veel naar voren of naar achteren.

2. Een afwijkende lichaamshouding

In de alledaagse zangpraktijk – zowel solo als in een koor – kom ik verschillende lichaamsnoudingen tegen. Als ik ervan uitga dat de meeste mensen een gezond bewegend lichaam bezitten – uitgezonderd mensen met een handicap – neem ik tocn vaak rare bewegingen tijdens het zingen waar.

Ter illustratie som ik voor U enkele – vaak komische – ‘afwijkende’ lichaamsnoudingen op:
Op de tenen gaan staan bij hoge noten.
Het trekken van een scheve mond.
Het meenemen van de schouders, vooral als het gevoelig wordt.
Het bewegen van het hoofd naar voren of naar achteren.
Het naar voren trekken van de kaak.
Staan met een holle respectievelijk bolle rug.
En zo kan ik nog wel even doorgaan.

Al deze min of meer ‘afwijkende’ lichnaamshoudingen treft U in net normale dagelijkse leven niet aan. Maar als mensen gaan zingen, is net alsof zij een metamorfose ondergaan. Tijdens net zingen openbaren zich de meest vreemde lichaamshoudingen. Vaak is de zanger/es zicn van deze wat vreemd aandoende lichaamshouding dan ook niet bewust. Als U het zelf niet in de gaten heeft, kunt U er ook niets aan veranderen. Daarom volgen hieronder enkele praktische tips.

3. Controleren en corrigeren van de lichaamshouding tijdens het zingen

Controleren en corrigeren van de lichaamshouding kan heel eenvoudig door gewoon in een grote spiegel te kijken terwijl U zingt.

Een andere mogelijkheid is de houding door een collega-zanger/es te laten controleren, en omgekeerd.

Blijf bewust op de houding letten als het controle middel niet meer aanwezig is.

Het is namelijk makkelijker een hoge noot met twee voeten op de grond te zingen dan in een onstabiele houding. Het strottehoofd produceert dan onbelemmerd het geluid en de ademhaling functioneert natuurlijker.

Zingen vergt veel energie, daarom is het zonde om onze kostbare energie te verkwisten aan onnodige bewegingen.

4. Oefeningen voor een juiste lichaamshouding

Zittend op een kruk
– Losmaakoefeningen
1. Het hoofd, met gesloten ogen en half geopende mond, laten rondwentelen in twee richtingen.
2. Met het bekken kanteten naar voren en naar achteren, met holle rug en losse buikwand en afgewisseld met ronde rug en buik ingetrokken en aangespannen.
3. Bekken kantelen gecombineerd met arm- en beenbewegingen:
a. bekken kantelen (zodat de rug hol wordt) en daarbij de armen omhoog strekken, daarna het bekken terugkantelen en armen los laten vallen
b. met gekanteld bekken (bolle rug) een been optillen; buikwand aanspannen, het bekken terugkantelen en het been weer laten zakken.

De volgende oefeningen zijn in rugligging.
– Ter versterking van de buikspieren:
1. a. de buik intrekken en de rug naar de grond duwen;
b. de buik intrekken en tegelijkertijd het hoofd optillen.

2. Bewegingen met de benen ter versterking van de buikspieren:
a. benen, met knieën opgetrokken en voetzolen plat op de grond, optrekken naar de buik; eerst apart en dan beide tegelijk.
b. de benen, zelfde stand als bij 2a, optrekken naar de buik, omhoog strekken, buigen en weer neerzetten
c. de benen, zelfde stand als bij 2a, optrekken naar de buik, omhoog strekken en gestrekt weer neerleggen. Om een rechte rug te krijgen kan men als oefening met de rug tegen een muur gaan staan. Hakken iets van de muur. Zorg dat zowel de schouderbladen als het zitvlak de muur raken. Probeer in deze rechte houding eens een lied te zingen. Misschien voelt het de eerste keer wel vreemd aan, maar het is een goede houding.
Veel succes ermee en tot de volgende aflevering.

Gregoriaans, hoe nu? Slot

Met deze aflevering besluiten wij deze cyclus, die toch al veel langer geworden is dan in beginsel was gepland. U krijgt in dit slot een soort sleutel om in de praktijk met de verworvenheden van de hedendaagse inzichten om te gaan vanuit uw gewone Graduale.

Jubilate 24, 3 (september 1991)

fr. N. Wesselingh

Inlegvel

Op de volgende pagina‘s vindt U een soort schema. Als dat schema goed in de druk van Jubilate is opgenomen, kunt U die pagina‘s uitknippen en in uw Graduale leggen. Zo kunt U bij de repetities altijd even controleren of u met aan te brengen nuanceringen te maken hebt, zoals bijvoorbeeld groepenscheidingen.

Download het Gregoriaans spiekbriefje hier.

Uit de praktijk

Dit schema is niet voor deze gelegenheid gemaakt. Het is ontstaan vanuit de praktijk. Al vele jaren voel ik, dat er veel mensen zijn die best wat willen met de vernieuwde inzichten van het Gregoriaans. Maar het is zo moeilijk om ermee te beginnen. Hoe moet je dat aanpakken? Zelf heb ik dat in onze communiteit als volgt gedaan. Eerst heb ik mijn oren goed de kost gegeven als ik in Solesmes in het koor stond (waar ik gemiddeld jaarlijks een week de kans voor krijg). Vanuit de nuanceringen die zij toepassen (U weet toch dat ‘Solesmes’ al lang niet meer zingt zoals vijftig jaar geleden? Ze passen een bescheiden mate van nuanceringen toe.), probeerde ik te achterhalen wat nu eigenlijk hun systeem daarvoor is. Als je daar in Solesmes naar vraagt, blijkt dat ze dat niet in een systeem hebben samengevat. Evenals Pere Cardine hebben ze een soort schrik voor systemen. Ook het ‘Systeem Mocqereau’ hebben ze daar nooit toegepast. Wie goed oplet merkt echter dat er wel degelijk een lijn in zit, die met wat ‘handgrepen’ toch is te vinden.

Huiswerk

Zo ontstond op de duur dan het schema dat hier is afgedrukt. Het betekende uiteraard wel wat huiswerk, nadenken en op een rijtje zetten. Bij ons in de Abdij passen we dit nu toe, en ik moet zeggen: zonder moeite. Iedereen, ook de minder muzikalen, zien nu vanuit het notenbeeld de nuancering aankomen. In het begin moet je het schema nog wel eens raadplegen, maar later heb je daar geen behoefte meer aan. Ik vind het prettig dit schema U te kunnen aanreiken. Het is dus in de praktijk getoetst en deugdelijk bevonden. Trouwens: als men het in Solesmes ook zo doet, zijn we in goed gezelschap.

Niet alles ineens

Toch waarschuw ik U nog voor een klein gevaar: U moet niet al deze regels ineens gaan doorvoeren. Dan wordt het voor de zangers een soort breuk met de vertrouwde zangwijze, en daardoor te ingewikkeld en te ongewoon. Het beste is, gewoon met een onderdeel te beginnen, en als men dat onder de knie heeft weer iets anders. Mogelijk dat dat een jaar of een paar jaar gaat duren, maar dat is niet erg. Het Gregoriaans is al zo oud, dat er geen haast bij hoeft te zijn.

In tweeën

De twee pagina’s van het schema zijn onderverdeeld in A, B en C. A heeft te maken met groepenscheidingen (coupures) die je zo vanuit het notenbeeld kunt achterhalen. B is een heel ander hoofdstuk: het gaat over de interpretatie van toegevoegde tekens die we al lang kennen, zoals de punt, het liggend episema enzovoort. C heeft te maken met noten die in de uitvoering speciale aandacht vragen. Hier staan enkele basisregels in over het ritme. Zeer belangrijk! Dat het ene A en het andere B heet, heeft niets te maken met belangrijk of minder belangrijk; het is gewoon een gemakkelijk onderscheid. Elk onderdeel wordt geïllustreerd met een notenvoorbeeld, willekeurig genomen uit het Graduale. De noten waar het in de voorbeelden om gaat, zijn voorzien van een klein kruisje. Zo kan er geen vergissing ontstaan.

Altijd weer de tekst

Heel veel van de regels uit het schema hebben te maken met de tekst. Daar heb ik in de artikeltjes ook vaak op gewezen. Toch doe ik het hier nog eens, omdat het gevaar op de loer ligt dat we, door zo op de melodische nuances te letten, vergeten dat het eigenlijk om de tekst gaat. Een voorbeeld: Bij B. 1a (non timebit) zou je je best kunnen doen om de noot waar het kruisje boven staat licht verbreed te zingen, zonder dat je in de gaten hebt dat het eigenlijk om de afsluiting van het woord ‘non’ gaat, en speciaal om de uitgangs-n. Dus altijd op de tekst letten, tenzij men te maken heeft met een melisma.

Nuttig?

Zo komen we dan aan het einde van een hele serie artikelen. Velen hebben er waarschijnlijk moeite mee gehad om ze te lezen en te begrijpen. Helaas, de materie is nu eenmaal niet eenvoudig, en de oude handschriften zijn wonderbaarlijke ritmische notatiesystemen, met een hoeveelheid aan fijne nuanceringen waar wij nog nauwelijks raad mee weten. Dat U met het hier gegeven schema niet alle kneepjes kunt uitvoeren, zal U duidelijk zijn, maar het geeft een verantwoorde aanzet. Als U vele jaren met dit schema gewerkt hebt, komt U misschien ook wel een andere nuancering toe, die U bijvoorbeeld uit het Graduale Triplex kunt halen. Maar dan hebt U inmiddels wel veel gemak gehad van dit schema. Ik wens U veel succes!

Oosterhout
september 1991
Sint Paulusabdij

Het mysterie van de juiste ademtechniek

1. Introductie

Als nieuwe columniste in de rubriek ‘stemvorming’ zal ik mij even aan u voorstellen.

Cécile Creusen is mijn naam. lk studeer momenteel nog zang aan het Rotterdams Conservatorium bij Wendela Bronsgeest en hoop volgend jaar deze studie te beëindigen. lk geef privézanglessen en daarnaast stemvorming aan de jongens van het Sacramentskoor in Breda. Zelf maak ik deel uit van een klein ensemble ‘de Lambertus Cantorij’ te Etten-Leur dat onder leiding van Michel Gottmer staat. Voorts ben ik als solist te horen bij koorconcerten en recitals.

Jubilate 24,2 (mei 1991)

Cecile Creusen

Zoals de titel al verraadt, wil ik het hebben over de voor mij juiste ademtechniek en de toepassing ervan bij het zingen. U zult wel denken weer die ademhaling? Ja, want de ademhaling vormt een van de belangrijkste basiselementen van de zangtechniek.

2. Waarom ademen wij?

Op de eerste plaats om ons lichaam van zuurstof te voorzien. In verband met het zingen ademen wij om tijdens de uitademing onze stembanden in trilling te brengen waardoor er een toon geproduceerd kan worden.

Om optimaal van ons ademhalingsapparaat (longen, luchtpijp, borstkas, spieren) gebruik te kunnen maken, moet onze lichaamshouding stabiel en ontspannen zijn.

3. De ideale houding

De voeten iets uit elkaar, het gewicht voor 2/3 op de voorvoet laten rusten. De knieën moeten licht gebogen (niet op slot) zijn. Als we verder naar boven kijken dan dienen de heupen zich lijnrecht boven de knieën te bevinden. Gaan we nog verder naar boven dan staan de schouders weer in één lijn met de heupen. Het lichaam wordt dus logisch opgebouwd. Het hoofd zit in het verlengde van de ruggegraat en moet soepel kunnen bewegen. Niet te ver naar voren of achter bewegen. Als we recht vooruit kijken, richting dirigent, dan staat het hoofd in de juiste positie, Alleen in een logisch opgebouwd lichaam is een natuurlijke ademhaling mogelijk.

4. De ademhaling

Laat ik voor u eens de belangrijkste elementen van de ademtechniek en de toepassing ervan op een rijtje zetten. Als wij inademen gaat het middenrif omlaag, de ribben van de borstkas zetten uit en de longen vullen zich met lucht. Omdat de borstkas zich vergroot, wordt de buikholte verkleind met het gevolg dat de ingewanden in de buikholte een uitweg zoeken en de buikwand iets naar voren gaat.

Welke van deze logische gevolgen zijn voor zangers belangrijk. Aansluitend op het bovenstaande, is het belangrijk dat tijdens de ademhaling de schouders laag blijven. De onderste ribben zetten uit en de buikwand moet vrij kunnen bewegen. Dus niet bang zijn voor een ‘dikke’ buik.

Oefening 1

Denk als u inademt alleen aan het uitzetten van de onderste ribben (die zitten bijna in uw middel) en een losse buik. Als u namelijk de ribben uitzet heeft u vanzelf al ingeademd. Let er ook op dat de ademweg vrij is. Dat betekent een open mond, de keelholte is ontspannen en de luchtpijp voelt open als een orgelpijp. De ademweg is vrij als de ademhaling geruisloos verloopt.

Oefening 2juiste_ademtechniek-1

Bij deze oefening kunt u wat geluid produceren met de bovenstaande wijze van ademhalen.

U zingt de eerste twee tonen op ‘noe oe’ – dan ademt u uit en weer in – dan de volgende twee tonen op ‘noe oe’ – dan ademt u weer uit en in – dan de laatste vijf tonen op een adem. Bij elke ademhaling denken: de onderste ribben uit, schouders laag, een losse buik, en een niet hoorbare ademhaling.

Toepassing

Als de twee aangegeven oefeningen soepel verlopen, is toepassing op de volgende liederen mogelijk.

Lied 1: ‘Kom Schepper, Geest, daal tot ons neer.’ In dit lied staat na elke frase een rust, op deze plaats kunnen we dus ademhalen. Hier hebben we even tijd. Wel door blijven tellen. Probeer tijdens dit lied de behandelde ademhaling toe te passen. Zorg ervoor dat niet in het eerste woord al de helft van onze kostbare adem is vervlogen. Probeer de adem gelijkmatig over de zin te verdelen. Het laatste woord zal dan net zo duidelijk zijn als het eerste.

In de ademlengte kunnen we ons trainen door af en toe het tempo wat langzamer te nemen en toch de zinnen op een adem te zingen.juiste_ademtechniek-2

Lied 2: ‘Tot U ben ik gezonden.’ In dit lied is geen rust te bekennen, het stroomt de hele tijd door. Hier is het belangrijk dat de ademhaling zeer snel gebeurt zodat er geen ‘gaten’ vallen. De ademplaatsen zijn nu de plaatsen waar in de tekst komma’s staan of de plaatsen waar men in de spreektaal ook adem zou halen. Nooit midden in een woord. Probeer het eens.juiste_ademtechniek-3

Ik hoop met deze tips het mysterie van de juiste ademtechniek voor u enigszins te hebben verduidelijkt. Succes ermee.

Gregoriaans, hoe nu? Groepen van drie noten (vervolg)

Afronden

Vorige keer hebben we de groepen van drie noten behandeld, en daarbij twee groepen bewust overgeslagen: de Scandicus en de Salicus. Dat had een speciale bedoeling. Waar we bij de uitvoering van de andere groepen wel op de goede weg zitten met de gebruikelijke interpretatie, zitten we bij de Salicus eigenlijk goed fout. En omdat de Scandicus veel op de Salicus lijkt in zijn vorm, behandelen we deze twee samen in een apart artikeltje.

Jubilate 24, 2 (mei 1991)

Fr. Nico Wesselingh 0.S.B

Scandicus

De Scandicus is een groep van drie opgaande noten, soms meer. In de Handschriften staat hiervoor het volgende teken:groepen_drie_noten1

Hieruit blijkt al iets van de interpretatie die de groep moet krijgen. De twee punten duiden op lichte noten, waarvan de tweede schuin boven de eerste staat. De derde is een Virga, een accentteken, dus niet alleen hoger dan de tweede, maar ook de noot met de meeste nadruk.

Alleen in samenstelling

Het teken voor de Scandicus zoals hierboven weergegeven, komt alleen voor in samenstellingen, dus: als er op dezelfde lettergreep ook nog andere noten aan de Scandicus voorafgaan en/of volgen. Als de Scandicus losstaand voorkomt, zijn er altijd één of meerdere noten van de Scandicus verbreed. Bijvoorbeeld:

groepen_drie_noten2of:groepen_drie_noten3

Hieruit mag worden geconcludeerd, dat de Scandicus in een samengestelde neum veelal een lichte groep is. De noten worden als in het voorbijgaan genomen. Waarbij de laatste van de drie, de Virga, duidelijk de belangrijkste is. Overigens: herinnert u zich nog, dat we het al vaker zijn tegengekomen, dat de bovenste noot van een groep de belangrijkste is? Het is goed deze lijn in het Gregoriaans in de gaten te houden. Voorbeeld 1 geeft een passage weer met een ‘gewone’ Scandicus in een samengestelde groep.

Voorbeeld 1: Alleluia, eerste modus.

Voorbeeld 1: Alleluia, eerste modus.

Intervallen

Als de Scandicus alleenstaand voorkomt, is er dus altijd iets meer aan de hand dan drie lichte noten. Dan krijgt een van de drie wat meer reliëf dan de anderen, of twee van de drie, of worden alle drie belangrijk. Dat belang moet dan worden gerealiseerd op het terrein van ritmische intensiteit of van verlenging. Ook hier weer geldt: nooit overdrijven. Het zijn altijd lichte nuances. Verder merken we op, dat, als de twee onderste noten worden weergegeven door puntjes of horizontale streepjes (tractulus), die twee gewoonlijk maar een kleine interval hebben. Als de interval groter wordt dan een terts, wordt de hele vorm van de Scandicus gewijzigd, Ook in onze gedrukte boeken.

Enkele voorbeelden zullen dat duidelijk maken:

Voorbeeld 2: De bovenste noot verlengd (Grad. Rom. p. 273)

Voorbeeld 2: De bovenste noot verlengd (Grad. Rom. p. 273)

groepen_drie_noten6

Voorbeeld 3: De eerste noot wordt verlengd (Grad. Rom. p. 231)

groepen_drie_noten7

Voorbeeld 4: De drie noten worden verlengd (Grad. Rom. p. 201)

Interval van meer dan een terts; de vorm van de groep verandert:

groepen_drie_noten8

Voorbeeld 5: Aanhef Introitus Statuit (Grad. Rom. p. 445)

groepen_drie_noten9

Voorbeeld 6: Graduale Exsurge, Domine (Grad. Rom. p. 150)

Voor wat de Scandicus met grote interval aan het begin betreft (dus de laatste twee voorbeelden) wordt ook de uitvoeringswijze anders. In deze gevallen krijgt de tweede noot de grootste waarde. (Men verbreedt hem gewoonlijk). In de Handschriften zie je duidelijk dat er ruimte is gemaakt tussen de tweede en de derde noot. Groepenscheiding dus. En de vaste regel is, dat de noot vóór de scheiding dan verbreed wordt.

Het komt ook voor dat de copist de eerste noot van de volgende scheidt. Dan wordt de eerste noot verbreed. En wel zo, dat de twee volgende er uit voortvloeien. Dus twee en drie zijn dan veel minder belangrijk dan de eerste. Als voorbeeld de aanhef van de communio van Sint Stephanus:

Voorbeeld 7 (Grad. Rom. p. 635)

Voorbeeld 7 (Grad. Rom. p. 635)

Helaas staat in dit soort gevallen vaak een streepje onder de tweede noot. Als zanger of dirigent denk je dan, dat het een Salicus is en ga je de tweede noot verbreden. Fout dus. Voor zulk soort gevallen moet de dirigent gewoon z’n Triplex raadplegen. De handschriften zijn in deze duidelijk en niet moeilijk te lezen, als je het scheidingsprincipe aanhoudt.

Voorbeeld 7a: Nog zo'n voorbeeld (Grad. Rom. p. 132)

Voorbeeld 7a: Nog zo’n voorbeeld (Grad. Rom. p. 132)

En, zult u zich misschien met een zucht afvragen, wat moet ik nu met die groep, die zo eenvoudig lijkt maar zo verschillend kan zijn, terwijl ik geen Graduale Triplex gebruik? Er een aanschaffen, zou het laconieke antwoord kunnen zijn. Als u dat teveel vindt, dan lijkt een goede handleiding: Houd de Salicus binnen een groep meestal licht, alle drie de noten. Zeker als de beweging ook na de Scandicus nog verder naar boven gaat. Is de laatste noot van de Scandicus tevens topnoot van een passage, dan die laatste zeker de nodige intensiteit geven. Als de laatste noot van de Scandicus samenvalt met de afsluiting van een lettergreep, dan zal hij vaak goed enige ‘ruimte’ kunnen krijgen. Staat de Scandicus aan het begin van een lettergreep, dan zal de eerste noot vaak het belangrijkste zijn. En voor de rest moet u vooral uw muzikale smaak laten werken.

De Salicus

In onze gedrukte boeken verschilt de Salicus alleen van de Scandicus door het staand episema, dat door de monniken van Soiesmes indertijd onder de tweede noot is toegevoegd. Dat was nog aan het begin van de restauratie van het Gregoriaans. De bedoeling was, dat de tweede noot als de belangrijkste zou worden gezien, en daarom zou worden verlengd. Men kwam vanuit de schrijfwijze in de handschriften zo ongeveer tot de volgende redenering: De notatie van de Salicus lijkt op die van de Scandicus.

De tweede noot heeft in de handschriften een andere vorm, lijkt belangrijker dan het ‘puntje’ in de Duitse Handschriften, dus zal dat wel de belangrijkste noot zijn. Dus lijkt het verantwoord die tweede noot te verbreden. Dat verschil tussen Scandicus en Salicus moeten wij in de boeken met een hulpteken aangeven, want aan de vorm van de groep zelf kun je dat niet zien.

Laten we hier eerst beide notengroepen in hun eenvoudige vorm afdrukken met de bijbehorende handschrifttekens:

Voorbeeld 8: Scandicus en Salicus

Voorbeeld 8: Scandicus en Salicus

Op het verkeerde been gezet

De ‘afwijkende’ noot in de Salicus heet Oriscus. Studie van de handschriften in al hun variëteit wat betreft de Salicus. leert ons dat die oriscusnoot alleen maar een lichte siernoot kan zijn, die tendeert naar de volgende noot. Hoe die siernoot precies is uitgevoerd in de oudheid, weten we niet. In elk geval niet als een zware noot. Bovendien leidt een vergelijking van de oriscus in zijn oudste vorm en in zijn gereduceerde vorm met de derde noot tot de conclusie dat het schrijven van de Oriscus eerder iets beweeglijks heeft dan de staande virganoot van de Salicus. En zo zitten we dan met de gebakken peren: boeken die onjuiste aanwijzingen geven, en koren die op vasthoudende wijze die verkeerde tekens als uitgangspunt gebruiken. Wat nu?

Luisteren naar melodie en tekst

De beste manier om de verschillen tussen de traditionele uitvoeringswijze en de oude goed te horen of te laten horen, is ze een aantal keren op beide wijzen (voor) te zingen. Uit de tientallen, goede voorbeelden daarvan kies ik er drie. Eerst op blz. 20 van uw Graduale. Daar staat op tweede regel van het Offertorium ‘Deus’ het woord plebs.

Voorbeeld 9: Graduale Romanum blz. 20 en 21

Voorbeeld 9: Graduale Romanum blz. 20 en 21

Zing deze groep (en ook de noten ervoor en erna) nu eens hardop. Verbreed eerst de tweede noot van ‘plebs’. Een beetje veel mag zelfs, want met overdrijven hoor je soms beter het verschil. Klinkt best goed, denkt u misschien nog. Maar doe het nu eens opnieuw, en zing naar die derde noot van plebs toe en verbreed die. Merkt u nu, dat die verbreding eigenlijk nodig is om de bijbehorende medeklinkers uit te spreken. Het zijn er nogal wat: de b en de s en de t als overgang. Hoeveel meer recht doet u aan de tekst, als u de derde noot verbreedt en ruimte maakt voor die medeklinkers! Probeer het nog eens op de ‘oude’ manier. Merkt u, dat de laatste noot eigenlijk een beetje bij de volgende groep en de volgende lettergreep wordt getrokken? Onrecht aan de tekst! En daar waren de oude Gregorianisten zo gevoelig voor. Al gewonnen voor dit nieuwe (!) inzicht?

Zo niet, probeer het dan eens met zo’n zelfde groep op de volgende bladzijde, Uit de Introitus Gaudete. Op de tweede regel staat het woord ‘modestia’. Zing maar weer eens op beide manieren. En neem dan tegelijk ook de groep mee op ‘vestra’. Voelt u dat ook daar de laatste noot ruimte vraagt voor de medeklinkers? De handschriften geven daar dan ook speciale tekens. Als u daarna nog niet bekeerd bent, moet u eens naar onze roemruchte Introitus Requiem gaan.

Voorbeeld 10: Graduale Romanum p. 669

Voorbeeld 10: Graduale Romanum p. 669

Het tweede woord ‘aeternam’ heeft op de eerste lettergreep een Salicus. En na die Salicus een hele mooie samengestelde groep op de lettergreep ‘ter’. Als je nu de Salicus naar de derde noot toezingt, de letter r goed uitspreekt en dan delicaat met de volgende groep begint, dan merk je hoe zo’n Salicus ook invloed heeft op de volgende notengroep.

Genoeg

Ik hoop dat dit voldoende is om u enig inzicht te verschaffen in deze twee notengroepen. Ik wijs er nog op, dat zowel de Scandicus als de Salicus vormen kent van meer dan drie noten, maar het principe blijft hetzelfde. En let erop, dat de groepen van de Salicus die een losse eerste noot in de handschriften hebben (ik sprak er hierboven over) een verbrede eerste noot moeten hebben, Als u in uw koor met een ombuiging naar de nieuwe uitvoeringswijze wilt beginnen, zeg dan niet gewoon: ‘Vanaf volgende week voeren we Salicus anders uit’, maar repeteer daar vooral de eerste tijd wat met de zangers mee. Want het klinkt toch nogal wat anders en sommigen raken misschien al zingende in de war. Ik wens er u veel sterkte bij en ook esthetisch genoegen.

Gedachten rond een lied: ‘Een smekeling zo kom ik tot uw troon‘

Dit keer heb ik wat op papier gezet rond een melodie van Bernard Huijbers. Bij het doorbladeren van de bundel ‘Gezangen voor Liturgie’ zult U de compositie viermaal tegenkomen. Driemaal heeft; Huub Oosterhuis inspiratie gevonden bij Huijbers’ melodie en de dichter Jan Wit éénmaal.

Jubilate 24, 2 (mei 1991)

Th. Klaus

De tekst van Jan Wit komen we tegen in het psalmengedeelte van genoemde bundel. Het is de tekst: ‘Een smekeling, zo kom ik tot uw troon’. Enige verzen uit ps. 119 hebben van de dichter een vrije tekstbewerking gekregen. In het liederengedeelte treffen we de teksten van Huub Oosterhuis aan.
no. 421 ‘De Heer heeft mij gezien’
no. 473 ‘Ik sta voor U in leegte en gemis’
no. 570 ‘Zo vriendelijk en veilig als het licht’een_smekeling-1

De melodie

Hoewel afgedrukt in zes regels, hebben we toch, zoals zo vaak, te maken met een melodie die bestaat uit drie zinnen.

De melodie blijft heel rustig, je zou kunnen spreken van ingetogen, van verstild. De rijkdom van de teksten wordt met veel bescheidenheid en respect ondersteund, onderlijnd. Geen uitbundige melodie, maar wel een met een grote innerlijke kracht.

Met heel beperkte middelen is er een melodie ontstaan, die ik reken tot de betere composities uit het Huijbers’ repertoire.

Ik schreef zo juist ‘beperkte middelen’. Kijkt u maar eens met mij mee. Heel voorzichtig opent de melodie zich. Beginnend met een kwart noot. Prachtig gevonden! Denkt u zich eens in, dat daar een achtste noot zou hebben gestaan.

Proef, al zingende voor u zelf, dat verschil eens.

Na een klein opstapje (een terts), ontwikkelt de melodie zich trapsgewijs. We blijven in de eerste regel bijna binnen de tertsafstand.

In regel 2 wordt de ruimte wat breder, waarmee een heerlijke spanning tussen beide zinsdelen is ontstaan.

Zelfs in het middendeel (regel 3 en 4) blijft de melodie zijn terughoudend karakter bewaren, ondanks een inzet op de hoogste noten, die de compositie kent. In de derde zin (regel 5 en 6) vinden we eenzelfde beheerste spanning terug, met beperkte middelen. Want…

De gehele melodie is opgebouwd met kleine toonsafstanden, nl. secunden en tertsen. We laten de kwintafstand tussen de drie zinnen (tussen zin 1–2 en tussen zin 2–3) hierbij natuurlijk buiten beschouwing.

In composities kom je nogal eens letterlijke herhalingen tegen. Zo ook in deze liedcompositie. Regel 2 en regel 6 zijn, op de beginnoot na, aan elkaar gelijk. Een letterlijke herhaling vinden we ook in regel 3 en 5; nl. de twee laatste maten.

Je kunt ook regel 2 en 3 naast elkaar leggen, en wel maat 2 en 3 naast maat 2–3 en 4.

We zien daar eenzelfde melodische formule, nl. g – bes – as – g – f- es – f, alleen het ritme brengt hier de variatie. En als je echt verder wilt zoeken…

Kijk dan eens hoeveel keren de dalende formule as – g – t – es voorkomt. Juist. De eerste regel uitgezonderd, keert deze formule in alle regels terug. Ook het ritme blijft eenvoudig. De componist gebruikt hoofdzakelijk achtste noten, op het juiste moment gelardeerd met kwarten. Aan het einde van iedere zin en halfzin plaatst hij een halve noot, om het mediterend karakter nog te bevestigen. Beperkte middelen, zei ik in het begin. Weinig middelen, veel kracht. Sober in materiaal, zonder eentonig te worden. Of… ‘In der Beschränkung zeigt sich der Meister’.

Uitvoering

De zojuist genoemde achtste noten duiden er niet op, dat we te maken hebben met een snelle melodie. Dat misverstand komen we nog wel eens tegen. Het drietal gebruikte noten – halve noot, kwart noot en achtste noot – geeft enkel de onderlinge verhouding weer. Hoe we het tempo, de dynamiek, het notenbeeld moeten interpreteren, is afhankelijk van het karakter van een melodie. Daarbij speelt in ons geval, wanneer het gaat om het bekijken van een lied, de tekst eveneens een belangrijke rol.

De melodie van Huijbers ademt rust uit, de teksten laten ons in onszelf keren. Zing de melodie dan ook met een zekere ingehoudenheid. In een rustig tempo, niet saai, met een innerlijke geladenheid. Laat de melodie ruim ademen, maak brede zinnen, met de nodige dynamiek, zonder te overdrijven.

Geef alle lettergrepen hun waarde. De neiging bestaat wel eens om over sommige achtste noten heen te glippen, om niet alle noten hun juiste duur te geven, om sommige achtste noten, in verhouding tot hun omgeving, te snel te zingen. Als voorbeeld geef ik u de tekst van lied no. 570. Meteen al in het begin: ‘vrien – de – lijk en’ of ‘als het’. Een veel voorkomende slordigheid. Maar ook bij de halve noot + achtste rust (regel 2 3 en regel 4 5) schuilt het gevaar van de ritmische onnauwkeurigheid. Trouwens dat gevaar doet zich voor bij alle halve noten aan het einde van de regels.

Anders gezegd: sommige dirigenten mogen best wel eens op de wekelijkse repetitie met hun koorleden oefeningen in ritmisch accuratesse doen.

Tegen slordigheid is geen enkele melodie bestand.

Elk van de vier in de inleiding genoemde liederen bestaat uit drie strofen. Er zijn velerlei mogelijkheden om in de liturgische vieringen de drie strofen in te bouwen.

Een van de mogelijkheden om te variëren zou kunnen zijn, dat het koor strofe 1 voorzingt. We hebben dan de mogelijkheid precies te laten horen, hoe wij de melodie willen laten uitvoeren qua tempo, voordracht, uitspraak, enzovoorts. Met een variant: goed voordoen doet goed volgen.

Strofe 2 gezamenlijk, strofe 3 op de manier, welke ik hieronder voor u laat afdrukken.

Het is een zetting van Jan Vermulst voor vierstemmig gemengd koor met de trompet als tegenstem. 71 Kerkliederen heet de bundel, waarin Jan Vermulst deze en andere liedbewerkingen bijeen heeft gebracht. Uitgegeven bij Gooi onder no. 3401138.een_smekeling-2b

Tenslotte wil ik u nog de volgende begeleiding aanbevelen (Gooi en Sticht, OB 7)een-smekeling-3a

Vele organisten zullen hem ongetwijfeld reeds gebruiken. Kent u deze begeleiding nog niet, dan… veel speelplezier.