Gedachten rond een lied: ‘Een smekeling zo kom ik tot uw troon‘

Dit keer heb ik wat op papier gezet rond een melodie van Bernard Huijbers. Bij het doorbladeren van de bundel ‘Gezangen voor Liturgie’ zult U de compositie viermaal tegenkomen. Driemaal heeft; Huub Oosterhuis inspiratie gevonden bij Huijbers’ melodie en de dichter Jan Wit éénmaal.

Jubilate 24, 2 (mei 1991)

Th. Klaus

De tekst van Jan Wit komen we tegen in het psalmengedeelte van genoemde bundel. Het is de tekst: ‘Een smekeling, zo kom ik tot uw troon’. Enige verzen uit ps. 119 hebben van de dichter een vrije tekstbewerking gekregen. In het liederengedeelte treffen we de teksten van Huub Oosterhuis aan.
no. 421 ‘De Heer heeft mij gezien’
no. 473 ‘Ik sta voor U in leegte en gemis’
no. 570 ‘Zo vriendelijk en veilig als het licht’een_smekeling-1

De melodie

Hoewel afgedrukt in zes regels, hebben we toch, zoals zo vaak, te maken met een melodie die bestaat uit drie zinnen.

De melodie blijft heel rustig, je zou kunnen spreken van ingetogen, van verstild. De rijkdom van de teksten wordt met veel bescheidenheid en respect ondersteund, onderlijnd. Geen uitbundige melodie, maar wel een met een grote innerlijke kracht.

Met heel beperkte middelen is er een melodie ontstaan, die ik reken tot de betere composities uit het Huijbers’ repertoire.

Ik schreef zo juist ‘beperkte middelen’. Kijkt u maar eens met mij mee. Heel voorzichtig opent de melodie zich. Beginnend met een kwart noot. Prachtig gevonden! Denkt u zich eens in, dat daar een achtste noot zou hebben gestaan.

Proef, al zingende voor u zelf, dat verschil eens.

Na een klein opstapje (een terts), ontwikkelt de melodie zich trapsgewijs. We blijven in de eerste regel bijna binnen de tertsafstand.

In regel 2 wordt de ruimte wat breder, waarmee een heerlijke spanning tussen beide zinsdelen is ontstaan.

Zelfs in het middendeel (regel 3 en 4) blijft de melodie zijn terughoudend karakter bewaren, ondanks een inzet op de hoogste noten, die de compositie kent. In de derde zin (regel 5 en 6) vinden we eenzelfde beheerste spanning terug, met beperkte middelen. Want…

De gehele melodie is opgebouwd met kleine toonsafstanden, nl. secunden en tertsen. We laten de kwintafstand tussen de drie zinnen (tussen zin 1–2 en tussen zin 2–3) hierbij natuurlijk buiten beschouwing.

In composities kom je nogal eens letterlijke herhalingen tegen. Zo ook in deze liedcompositie. Regel 2 en regel 6 zijn, op de beginnoot na, aan elkaar gelijk. Een letterlijke herhaling vinden we ook in regel 3 en 5; nl. de twee laatste maten.

Je kunt ook regel 2 en 3 naast elkaar leggen, en wel maat 2 en 3 naast maat 2–3 en 4.

We zien daar eenzelfde melodische formule, nl. g – bes – as – g – f- es – f, alleen het ritme brengt hier de variatie. En als je echt verder wilt zoeken…

Kijk dan eens hoeveel keren de dalende formule as – g – t – es voorkomt. Juist. De eerste regel uitgezonderd, keert deze formule in alle regels terug. Ook het ritme blijft eenvoudig. De componist gebruikt hoofdzakelijk achtste noten, op het juiste moment gelardeerd met kwarten. Aan het einde van iedere zin en halfzin plaatst hij een halve noot, om het mediterend karakter nog te bevestigen. Beperkte middelen, zei ik in het begin. Weinig middelen, veel kracht. Sober in materiaal, zonder eentonig te worden. Of… ‘In der Beschränkung zeigt sich der Meister’.

Uitvoering

De zojuist genoemde achtste noten duiden er niet op, dat we te maken hebben met een snelle melodie. Dat misverstand komen we nog wel eens tegen. Het drietal gebruikte noten – halve noot, kwart noot en achtste noot – geeft enkel de onderlinge verhouding weer. Hoe we het tempo, de dynamiek, het notenbeeld moeten interpreteren, is afhankelijk van het karakter van een melodie. Daarbij speelt in ons geval, wanneer het gaat om het bekijken van een lied, de tekst eveneens een belangrijke rol.

De melodie van Huijbers ademt rust uit, de teksten laten ons in onszelf keren. Zing de melodie dan ook met een zekere ingehoudenheid. In een rustig tempo, niet saai, met een innerlijke geladenheid. Laat de melodie ruim ademen, maak brede zinnen, met de nodige dynamiek, zonder te overdrijven.

Geef alle lettergrepen hun waarde. De neiging bestaat wel eens om over sommige achtste noten heen te glippen, om niet alle noten hun juiste duur te geven, om sommige achtste noten, in verhouding tot hun omgeving, te snel te zingen. Als voorbeeld geef ik u de tekst van lied no. 570. Meteen al in het begin: ‘vrien – de – lijk en’ of ‘als het’. Een veel voorkomende slordigheid. Maar ook bij de halve noot + achtste rust (regel 2 3 en regel 4 5) schuilt het gevaar van de ritmische onnauwkeurigheid. Trouwens dat gevaar doet zich voor bij alle halve noten aan het einde van de regels.

Anders gezegd: sommige dirigenten mogen best wel eens op de wekelijkse repetitie met hun koorleden oefeningen in ritmisch accuratesse doen.

Tegen slordigheid is geen enkele melodie bestand.

Elk van de vier in de inleiding genoemde liederen bestaat uit drie strofen. Er zijn velerlei mogelijkheden om in de liturgische vieringen de drie strofen in te bouwen.

Een van de mogelijkheden om te variëren zou kunnen zijn, dat het koor strofe 1 voorzingt. We hebben dan de mogelijkheid precies te laten horen, hoe wij de melodie willen laten uitvoeren qua tempo, voordracht, uitspraak, enzovoorts. Met een variant: goed voordoen doet goed volgen.

Strofe 2 gezamenlijk, strofe 3 op de manier, welke ik hieronder voor u laat afdrukken.

Het is een zetting van Jan Vermulst voor vierstemmig gemengd koor met de trompet als tegenstem. 71 Kerkliederen heet de bundel, waarin Jan Vermulst deze en andere liedbewerkingen bijeen heeft gebracht. Uitgegeven bij Gooi onder no. 3401138.een_smekeling-2b

Tenslotte wil ik u nog de volgende begeleiding aanbevelen (Gooi en Sticht, OB 7)een-smekeling-3a

Vele organisten zullen hem ongetwijfeld reeds gebruiken. Kent u deze begeleiding nog niet, dan… veel speelplezier.