Gedachten bij een lied: Heer, herinner u de namen

Dit maal een lied waarbij ik speciaal gedacht heb aan hen die regelmatig rouwdiensten verzorgen. In G.v.L. staat op blz. 609 een register op het liturgisch jaar. Geheel onderaan vindt u een aantal gezangen die bestemd zijn om gezongen te worden bij een Uitvaart. Na enig aarzelen heb ik gekozen voor lied no. 453. Ik zeg U er echter meteen bij dat dit lied niet een van de gemakkelijksten is. Toch bied ik u het lied ‘Heer, herinner u de namen van hen die gestorven zijn’ aan, omdat ik het spijtig zou vinden als dit lied ongebruikt zou blijven.

Jubilate 20, 2 (mei 1987)

Th. Klaus

Ik zei u zo juist dat ik wel even geaarzeld heb bij het kiezen van dit lied. Mijn aarzeling ligt niet alleen bij de moeilijkheidsgraad van de melodie, maar ook bij de inhoud van de tekst.Heer_herinner_u

Als u aandachtig en op uw gemak de tekst doorleest, zoudt u bij de eerste twee strofen kunnen opmerken: Is het zo erg met ’n mens gesteld? Is het niet wat erg donker aangezet? Weet dan dat de dichter M. Verdaasdonk (1918–1966) in het dagelijks leven als voorzitter verbonden was aan de Rabobank te Amsterdam, m.a.w. hij wist uit dagelijkse ervaring hoe een mensenleven in elkaar kón zitten met, naast het vele schone en goede, ook zijn pijn zijn lijden en zijn eenzaamheid. In strofe drie wordt echter al verwezen naar de vergeving – Maria Magdalena en de rover aan het kruis – en in strofe vier wordt terecht gevraagd: “Waarheen zuilen wij anders gaan.” Een tekst dus die, ondanks het wat donker lijkend begin, vol warmte zit, de warmte van het geloof, van de hoop, van de genade.

(DRUKFOUT: in regel 7 van de eerste strofe moet u NA veranderen in NAAR.)

De melodie van Herman Strategier richt zich geheel naar de tekst; rustig declamerend helpt zo’n melodie de tekst te ondersteunen en te verhevigen.

Gaan we de melodie van wat dichterbij bekijken dan merken we dat er van de acht regels maar twee aan elkaar gelijk zijn (regel 1 en 3). Zit er dan verder geen houvast in de melodie? Jawel, maar anders dan ik u in een vorige Jubilate wel eens heb laten ontdekken. De componist werkt hier met een soort kleine kernen. Ik kan u dat het beste laten zien aan de hand van het volgende: b.v. een drietal dalende noten zoals -e-d/g-f-e/a-g-f in regel 5 en 6 (dit dalende motief komt reeds in regel 2 voor) of een drietal stijgende noten zoals a-b-ois/b-cis-d in regel 7 (ook dit motief is al in regel 4 aanwezig). Zo iets noemt men sequenzen; eenzelfde motief hoger of lager herhalen. Maar genoeg gewerkt met het ontleedmes. Ofschoon ik er van overtuigd ben, dat u een melodie beter gaat zingen, als u iets van de opbouw begrijpt.

Ik vraag nog wel uw aandacht voor het begin van regel 4 en vooral voor heel regel 7. Studeer deze passages zeer zorgvuldig in, anders blijft u er altijd mee sukkelen.

Zing bij elkaar wat bij elkaar hoort en draag de tekst rustig voor. Rustig voordragen wil echter niet zeggen ‘saai’ of zonder ‘leven’. Er mag best een zekere gloed in deze melodie doorklinken, dus beslist geen weke, slappe klaagzang.

Maak wat van de smekende aanhef, buit de sequenzen uit, gebruik de chromatisch stijgende stuwing, zing de regels twee aan twee als een eenheid. Houdt de noten zeer gebonden met de juiste klemtonen in de tekst. En let tenslotte op de plaats van komma’s en punten. Zo wordt het een waardige en waardevolle melodie, die past in een verzorgde uitvaartliturgie.

Uit de orgelhoek: Buxtehude

Dit jaar is het 350 jaar geleden dat Dietrich Buxtehude werd geboren. Een naam die bij veel amateurorganisten onvoldoende bekend is, daarom is de herdenking een goede gelegenheid iets over deze componist te vertellen.

Jubilate 20, 2 (mei 1987)

Flip Veldmans

Dietrich werd in 1637 te Oldesloe in Holstein, in de buurt van Lübeck geboren. Hij kreeg zijn eerste muzieklessen van zijn vader en later studeerde hij tevens bij Johann Lorentz zoon van een bekende orgelbouwer en gehuwd met een dochter van zijn beroemde leraar Jakob Praetorius. Op 20-jarige leeftijd aanvaardde Dietrich zijn eerste organistenbetrekking aan de Mariakerk te Helsingborn, waar zijn vader reeds eerder het organistenambt had uitgeoefend. Juist in deze tijd werden hier op de Sont herhaaldelijk zeeslagen gevoerd, vanwege de tol die door de Sont varende schepen moesten betalen, o.a. in 1658 waarbij Witte de With het leven liet en in 1659 die onder Michiel de Ruyter. Vanaf zijn 31stejaar vertrok hij naar LUubeck waar hij tot zijn dood in 1707 altijd gebleven is.

Zijn voorganger in de Mariakerk te Lübeck was de bekende Franz Tunder en evenals deze werd Buxtehude tevens kerkelijk ontvanger. Vier maanden na zijn ambtsaanvaarding trad hij in het huwelijk met Anna Tunder, de dochter van zijn voorganger. In de Mariakerk te Lübeck bevonden zich twee grote, bij een bombardement in 1942 verloren gegane orgels. Een drieklaviers instrument, gebouwd in 1518 aan de westkant van de kerk met 54 registers, en een in het noordelijk zijschip geplaatst orgel, bestaande uit 38 registers met Hoofdwerk-Rugpositief Borstwerk en Pedaal, gebouwd in 1477 en geheten het ‘Totentanzorgel’, genoemd naar het laat-middeleeuwse, met dodendansvoorstellingen beschilderde kapelletje, dat in de Mariakerk onder dit instrument aanwezig was. Behalve de twee grote orgels beschikte de Mariakerk ook over een positief voor het motettenkoor en tevens over een 8- en 16-voets regaal voor de lijdenstijd en de ‘Abendmusik’-concerten. Grote bekendheid genoot Buxtehude door zijn Abendmusiken (Voor het handhaven van de orde moest de stadswacht zorgen, die een enkele maal werd bijgestaan door soldaten!). Zo groot werd op de duur de roem van de Lübecker organist dat andere kunstenaars hun werk aan hem opdroegen o.a. Johann Pachelbel.

Toen Buxtehude oud werd begon hijzelf en het kerkbestuur moeite te doen een goede opvolger te vinden. Voorwaarde was we|… dat deze opvolger met een van zijn dochters zou huwen en dat hij de oude organist tot zijn dood zou verzorgen. Indien deze koppeling met de organistenbetrekking niet had bestaan dan was J.S. Bach wellicht de opvolger van Buxtehude geworden. Bachs verering voor Buxtehude was zo groot dat hij een voetreis van 450 km. van Arnstadt naar Lübeck maakte om Buxtehude, wiens composities hij reeds kende, ook als organist te leren kennen. Ondanks het verlof van slechts één maand verbleef Bach drie maanden in Lübeck en toen hij terugkeerde ‘met vermeerderde kennis’ kreeg hij een flinke uitbrander over het lange wegblijven en net verzaken van zijn plichten!

De orgelwerken van Dietrich Buxtehude zijn in 4 delen in 1952 verschenen bij uitgeverij Hansen onder redaktie van Josef Hedar. Tevens zijn ze o.a. in de Peters en de Bärenreiter-editie verschenen. In de eerste Hansen-band staan de Passacaglia, ciaconen en canzonen. Band 2 bevat de Preludes, toccata’s en fuga’s. In de derde band vinden we de koraalvariaties en in band 4 de koraalvoorspelen. De afgedrukte muziekillustraties zijn weer met de nodige zorgvuldigheid gekozen op niet te moeilijke speelbaarheid, ze geven eerlijkheidshalve geen doorsnede van de moeilijkheidsgraad, maar tonen wel dat ook deze prachtige muziek toegankelijk is voor de amateur-organist en met veel genoegen gebruikt kan worden. In de liturgie kan zij uitermate goed functioneren mits met het tijdeigene van het liturgisch jaar rekening wordt gehouden. Veel plezier!

Durven wij zeggen… Het Onze Vader

Intermezzo?

Na alles wat we in de offerritus tot nu toe gehad hebben, lijkt een moment van rust te zijn aangebroken. Na de Prefatie, met de doxologie Heilig, na de consecratie met zijn akklamatie, na de intercessiegebeden en de doxologie aan het einde van de Canon, zal het ook wel tijd worden om het even kalmaan te gaan doen. Die indruk krijg je dan ook vaak wel, wanneer je aan een viering deelneemt. Zo’n gevoel van: het eucharistisch hooggebed hebben we gehad, het communie-uitreiken komt straks, nu is er een intermezzo. We zijn dan ook op bekend terrein: het Onze Vader gaat nu gebeden worden. Dat gebed dat we van onze kinderjaren af kennen, en dat we zo vaak te snel en te gedachtenloos zeggen.

Jubilate 20, 3 (september 1987)

Fr. Nico Wesselingh O.S.B.

Onze Vader

Maar dat is eigenlijk een vergissing. Het Missaal spreekt niet van intermezzo. De ritus ook niet. Als de priester, na de doxologie van de Canon, de kelk en de pateen heeft neergezet, komt hij al meteen met een plechtige oproep: Aangespoord door een gebod van de Heer en door zijn goddelijk woord onderricht, durven wij zeggen. Wat is dat? Tot nu toe werd voor een gebed alleen maar gezegd: Laten wij bidden. Hier krijgt de uitnodiging veel meer gewicht. Waar is dat voor? Het staat er duidelijk in: het is Christus zelf die ons dit gebed heeft geleerd, Hij heeft het ons voorgebeden. Dat is de reden, waarom het ‘Gebed des Heren’ volgens de richtlijnen bij voorkeur gezongen wordt. Bij zeggen klinkt het gemakkelijk zo dof, zo ongenuanceerd, zo weinig zeggend. Dus ook hier moet eigenlijk gezongen worden. Er zijn verschillende melodieën voor, ook in Gezangen voor Liturgie.

Sleutelen aan tekst

Hiermede zou genoeg gezegd kunnen zijn over het Onze Vader. Maar er zijn toch enkele zaken waarop ik hier graag zou willen wijzen. Voorop dit: Het Onze Vader is van afkomst en qua karakter zo verheven, dat je aan die tekst niet zomaar moet gaan sleutelen. Waarschijnlijk vanuit het idee, dat net allemaal wat afgezaagd klinkt, hebben sommigen zich aan net ‘parafraseren’ gezet. Dat gaat van enkele lichte veranderingen tot volledige verminking toe. Wat vindt u van het Onze Vader, dat ik eens bij een uitvaart hoorde, en dat tot een gebed tot de overledene was gemaakt, beginnend met ‘Onze pappie, die nu in de hemel zijt…?’

Oecumenisch

Er is echter een verandering van de tekst, die volkomen gewettigd is. Dat is de tekst van het oecumenisch Onze Vader. Hier in Nederland zitten wij met het probleem, dat wij een andere vertaling gebruiken van het Onze Vader dan onze reformatorische broeders. (En de Vlaamse christenen weer een andere). Echt een beeld van de gespletenheid op religieus gebied in onze contreien. Deze tekst is even officieel als de tekst die wij van kindsbeen af kennen. Sommigen denken, dat die tekst alleen bedoeld is voor bijeenkomsten van christenen van verschillende denominaties. Deze tekst is eigenlijk voor al onze vieringen bedoeld. Vandaar dat ik ook niet begrijp, dat in het nieuwe Altaarmissaal de oecumenische tekst alleen maar achterin wordt gegeven, en zonder melodie. Het zou eigenlijk andersom moeten zijn. in Frankrijk heeft men al jaren geleden de tekst gezamenlijk vertaald. Daar bidden nu alle christenen dezelfde vertaling. Wie zei ooit, dat Fransen niets begrijpen van oecumene? En wie in ons lijfboek Gezangen voor Liturgie kijkt, ziet daar drie toonzettingen voor het Onze Vader, maar zal tevergeefs zoeken naar de oecumenische tekst. Overigens drukken wij hier als voorbeeld het Onze Vader in de toonzetting van Herman Strategier af. Niet alleen omdat dat een goede, nog vrij onbekende melodie is, maar ook omdat deze componist van naam juist dezer dagen zijn 75e verjaardag viert.onzevader

Versplinterd

Goed. Het Onze Vader is gezongen. De priester gaat verder. Waarmee? Met een gebed. Zomaar een gebed? Nee, hij gaat verder met het z.g. Embolisme. Een moeilijk te vertalen term, die zoveel betekent als ‘uitbreiding’. Maar die wel alles te maken heeft met datzelfde Onze Vader. Het begint niet voor niets met ‘Verlos ons, Heer, van alle kwaad…’ Zo eindigde ook het Onze Vader. En daar hoort dan weer de doxologie achter: Want van U is het Koninkrijk en de kracht…

Die drie vormen eigenlijk zo’n eenheid, dat ze eigenlijk alle drie gezongen zouden moeten worden.

Probleem

In gemeenschappen waar men niet veel zingt, of waar dagelijks een eucharistie gevierd wordt, kan men zoiets, dat ‘alles zingen’ wel wat veel vinden. Niet geheel onbegrijpelijk. Want kort daarop komt dan weer het gezongen Lam Gods. Voor sommigen in sommige omstandigheden teveel van het goede. Dan zou het een goede zaak zijn om afwisseling te praktiseren. Daarbij misschien in het oog houdend, dat op zon- en feestdagen de zang wat meer aan bod mag komen.

Broodbreking

De vredeswens is een gebeuren zonder zang. Er zou van zichzelf al muziek moeten zitten in dit gebeuren, maar dat is vaak niet het geval. Cees Janssens spreekt daar wel over, dat is niet mijn taak. Komen we bij het Lam Gods. Dat is inderdaad een begeleidingsgezang. Jammer dat soms het zingen van het Lam Gods in het luchtledige komt te hangen, omdat de breking al voor de consecratie heeft plaatsgevonden. De priester staat dan gewoon te wachten totdat het zingen van het Lam Gods is afgelopen. Kan hij tenminste weer verder gaan. Waarom gaan we altijd nog verder met het gebruik van een aparte hostie voor de priester, van het formaat, dat we eeuwenlang hebben gebruikt voor de stille mis? Er zijn speciale grote hosties, waar ook echt iets aan te breken valt. Een grote hostie, die bij de opheffing ook achter in de kerk als zodanig herkenbaar is, in b.v. 20 stukjes breken, dat vraagt enige tijd, dat vormt een ceremonie, en daaronder kan dan het Lam Gods gezongen worden. Zo is het ook bedoeld.

En zo is de voorbereiding op de communie klaar. We hebben woorden van Christus in de mond durven nemen. We hebben tot God gebeden om het dagelijks brood en om vergeving, we hebben in de vredewens ook naar elkaar een gebaar van vergeving gemaakt, en weten dat Christus als brood van God voor ons gebroken is. Nu kan dan de eucharistische maaltijd beginnen. Maar daarover de volgende keer.

Uit de orgelhoek: ‘Fiori musicali’ van Frescobaldi

In dit artikel wil ik de aandacht vestigen op de bundel ‘Fiori Musicali’ van Frescobaldi met daarnaast mogelijkheden aangeven voor de zogenaamde alternatimpraktijk: de afwisseling van koorzang en orgelversetten.

Jubilate 20, 1 (januari 1987)

Flip Veldmans

Eerst iets over zijn leven. Firolamo Frescobaldi werd in 1583 te Ferrara geboren en stierf in Rome in 1643. In 1604 vestigt hij zich in Rome, eerst als student aan de Academie St. Cecilia en 4 jaar later als organist aan de St. Pieterskerk. Rond 1607 maakt hij een reis naar Nederland en Vlaanderen. Om op 25-jarige leeftijd aangesteld te worden als organist van de St. Pieter duidt op groot talent op het gebied van het orgelspel. Maar ook als componist vindt hij spoedig erkenning en roem. Tegen het einde van zijn leven was Frescobaldi’s roem ver buiten de Italiaanse grenzen doorgedrongen, in het bijzonder in Frankrijk en Duitsland. Zijn meeste composities zijn reeds tijdens zijn leven of kort na zijn dood in druk verschenen, sommige zelfs in verschillende uitgaven.

De bundel Fiori Musicali stamt uit 1635 en is het laatste en beroemdste werk van Frescobaldi. Voor het eerst bestaat de band uit louter muziek voor liturgisch gebruik bedoeld om de drie meest voorkomende gregoriaanse missen in te leiden en op te luisteren. Deze missen zijn:

  1. In Dominicis per Annum (Orbis factor) 11e mis

  2. In festis Apostolorum (Cunctipotens genitor Deus) 4e mis

  3. In Solemnitatibus et Festus Beata Maria Virginis (Cum Jubilo) 9e mis

Elke mis begint met een ‘Toccata avanti la Messa’. Dan volgen verschillende zettingen van het Kyrie bedoeld om afwisselend met het koor te spelen. Hierna komt een Canzone dopo l’ epistola, een ricercare dopo il Credo, een Toccata per l’elevazione (wat gespeeld werd tijdens de opheffing), nemen de orgelstukken de plaats in van de proprium-gezangen Introïtus, Graduale en Alleluia, Offertorium en Communio.

De Kyrie/Christe-versetten zijn bij Frescobaldi de enige stukken ontleend aan gregoriaanse melodieën. Dit in tegenstelling met het gebruik in die tijd alle ordinarium-gezangen alternerend uit te voeren. Deze versetten kunnen bijvoorbeeld in de volgorde uitgevoerd worden:

  1. Kyrie: koor – orgel – koor
  2. Christe: koor – orgel – koor
  3. Kyrie: koor – orgel – koor

Fiori Musicale is verschenen:

Aanvulling 3 december 2015

Jolando Scarpa 2003
Creative Commons Attribution Non-commercial Share Alike 3.0

Tenslotte nog een aardige anekdote. In 1674 bericht een Italiaan dat naar een orgelbespeling van Frescobaldi meer dan 30.000 bezoeker gekomen waren en dat Frescobaldi zelfs met omgekeerde handen gespeeld heeft, dat wil zeggen met de bovenkant van de hand omgedraaid…

Gedachten rond een lied: Filippenzen 2, 6 – 11

Een fragment uit de brief van Paulus aan de Christenen van Filippi is voor twee hedendaagse dichters uitgangspunt geweest een liedtekst te schrijven. leder heeft op heel eigen wijze de verzen 6 – 11 uit het tweede hoofdstuk van genoemde brief verwoord.

Jubilate 20, 1 (januari 1987)

Th. Klaus

De inhoud van de verzen zou je kort zo kunnen samenvatten:

a. de vernedering van Christus door de menswording en de kruisdood (v. 6 – 8)
b. God heeft Hem verheven en Hem gegeven een Naam boven alle namen (v. 9 – 11).

In het ‘Lied van de deemoed’ heeft Huub Oosterhuis de woorden van Paulus vrijwel op de voet gevolgd. Legt U de teksten maar eens naast elkaar, dan ziet U een frappante gelijkenis. De melodie, welke Bernard Huijbers bij de tekst van Oosterhuis componeerde, heeft een heel vrije, losse vorm, waarbij je soms even aan een gregoriaanse hymne denkt. De melodie is in twee delen gedacht: een voorzang voor de cantor of het koor en een antwoord voor de hele gemeenschap. De voorzang is stijgend, uitnodigend; vertrekt op de grondtoon en golft soepel naar de dominant. Deze dominant is als het ware een uitnodiging voor de gemeenschap om de melodie over te nemen, af te ronden, namelijk weer rustig dalend naar de grondtoon.

De melodie mag vlot lopen, zonder gejaagd te lijken. Maak geen rusten waar ze niet staan. Zorg dat de melodie eerst heel eigen wordt, begin bijvoorbeeld zonder tekst, zingend op noe en laat de melodie zo tot leven komen, zodat ook de syncope als vanzelfsprekend in het geheel past, zonder forceren, zonder wringen, zonder een harde tik. Daarna past de tekst als vanzelf.

O ja, de kwartnoot in regel 7 moet natuurlijk een achtste noot zijn, maar dat had U al gemerkt.filippenzen

De tekst van Willem Barnard ‘Naam van Jezus die ten dode’ moet men aandachtiger bekijken om de gelijkenis met de paulustekst te ontwaren. Maar evenals de vorige tekst is ook deze van Barnard geïnspireerd op Paulus en de moeite waard om er eens rustig en op uw gemak naar te kijken. Trouwens eerst samen een tekst doornemen en dan pas gaan zingen is een heel goede gewoonte. Maar, zult U opmerken, de tekst van Oosterhuis kan ik in Gezangen voor Liturgie wel terug vinden, maar de tekst ‘Naam van Jezus die ten dode’ niet. U heeft gelijk, laatstgenoemde tekst staat er niet in. Wel zult U aantreffen: ‘Naam van Jezus nu verheven’. G.v.L. heeft volgens mij een kans voorbij laten gaan. De kans namelijk om beide teksten, welke Barnard geschreven heeft en die op dezelfde melodie te zingen zijn, af te drukken. Dat vind ik jammer. Vandaar dat ik U de beide mogelijkheden naast elkaar aanbied.filippenzen2filippenzen3

De melodie, die Theo Cockx hierbij schreef, is zeer de moeite waard om te zingen, maar ook om hem eens op de ontleedtafel te leggen. Kijkt u maar eens naar het volgende schema:

regel 1 = regel 3
regel 2 = regel 4
2e helft regel 5 = regel 6
regel 7 = bijna regel 2.

Bovendien beweegt de melodie zich zonder grote sprongen, er zijn alleen secunde- en terts-afstanden gebruikt. En ofschoon het ritme veel vrijer lijkt door zijn afwisseling van twee- en driedelig, zit er ook in die schijnbare vrijheid een flinke regelmaat. Bij het instuderen kan de dirigent wellicht dankbaar gebruik maken van het bovenstaande. Op allerlei manieren kan er een ‘voor- en nazing’ spel ontstaan en men kan meteen een stem- of inzing-oefening inlassen. Spelenderwijs krijgt U zicht op de onderdelen. Maar… dan komt de melodie weer als geheel. Zing regel 1 en 2 als een eenheid; dat geldt eveneens voor regel 3 en 4 en voor regel 5 en 6. En maak dan met regel 7 een mooie afsluiting. Haal tussen regel 6 en 7 even adem, zonder een gat te laten vallen. Het tempo laat U bepalen door de tekst, dat wil zeggen een fris en niet zeurderig tempo, maar met de nodige rust om toch de tekst zijn kansen te geven.

Eind goed, al goed

Het einde van de viering kun je vergelijken met het begin, wat de eisen van de zang betreft. Hebben we indertijd uiteengezet, dat bij het begin een goede intredezang, vooral in de vorm van samenzang, nodig is om gemeenschap te vormen, om de aanwezigen een gevoel te geven dat ze niet alleen als individuen, maar ook als groep bij elkaar horen, aan het einde geldt datzelfde. Nu niet naar het begin van de viering toe, maar naar het weer uiteengaan. Nog een keer onderstrepen we wat er in de viering allemaal is gezongen en beleden, wat we gezamenlijk hebben gevierd. Daartoe dient de slotzang. En wat is er dan beter, dan dat heel de gemeenschap in dialoog met de priester dit duidelijk laat horen? Daarom is dit een oproep tot het zingen van de slotritus.

Jubilate 21, 2 (mei 1988)

Fr. Nico Wesselingh O.S.B.

Niet moeilijk

Misschien denkt u nu: niet zo moeilijk doen. Maar mag ik er u op wijzen dat het helemaal niet moeilijk is? De priester aan het altaar slaat gewoon pagina 1405 van het Altaarmissaal op. Daar staan alle benodigde noten. De gelovigen vinden in Gezangen voor Liturgie onder nummer 341 precies dezelfde melodie (zie voorbeeld). Drie keer doen, en iedereen kent het al.einde_viering

Variatie

In de Altaarmissaal staan ook enkele varianten; de zegen zoals die door een bisschop wordt gegeven; de zegen op hoogtijdagen zoals Kerstmis en Pasen. En wie nog meer variatie wil, kijke nog eens in ons onvolprezen G.v.L. Onder no. 342 staat een melodie voor de slotformule van J. Vermulst. En aan het einde van 343 was zelfs nog een klein stukje ruimte om de formule met dubbel Alleluia voor de Paasweek af te drukken.

Opmerkenswaard

Er is een reden waarom de melodie van Floris van der Putt (zie muziekvoorbeeld) zo goed werkt: het slot-Amen is verdubbeld. Dat geeft het gelovig hart de mogelijkheid om zich even uit te zingen, kort maar krachtig. De melodie stijgt bij het tweede Amen naar een soort dominant en blijft daarop staan. Moet je dat een goed gevulde kerk horen zingen, ondersteund door een goede orgelbegeleiding! Echt een afsluiting, een onderstreping. Je weet dan dat je iets gevierd hebt, samen met anderen.einde_viering2

Hoogfeesten

Zoals hierboven door Cees Janssens al is aangeduid, geefi het Missaal nog een twintigtal plechtige teksten voor de zegen. Bestemd voor bepaalde feestdagen. Wij drukken er hier een van af. U vindt hem met tekst en melodie in G.V.L., en wel onder nummer 343. Ziet u dat de zegenformule, hier voor Pasen, een drievoudige geworden is? Dat is steeds zo met die plechtige zegens. Na elke formule wordt ‘recto tono’ door allen Amen geantwoord. Na de derde formule komt dan de gewone zegen, zoals we die hierboven ook al zagen. In het Altaarmissaal staat ook nog met melodie afgedrukt de zegen voor Kerstmis. U vindt die op bladzijde 1407. De andere achttien zegens staan er niet in. Maar eerlijk gezegd lijkt me dat ook niet nodig. Het gaat steeds om dezelfde elementaire melodische formule en hetzelfde antwoord. Misschien kan uw pastoor dat zelf op deze formule passen. En voelt hij zich daartoe niet bekwaam, dan ligt hier een duidelijke taak voor de dirigent.

Voor Pasen (en eigenlijk voor de hele Paasweek) is de afsluiting bedoeld met het dubbele Alleluia, zoals we dat nog kennen vanuit de Gregoriaanse traditie. Goed bruikbaar, al vind ik het accent in het antwoord (God zij dank gebrácht) letterlijk en figuurlijk misplaatst. Wij zingen al jaren: Dank aan God de Héer, en dat sluit beter aan bij de melodie. De uitdrukking is zo duidelijk dank brengen, dat je dat accent niet zomaar kunt verplaatsen. ###Toegift
In mijn jonge jaren ging er geen Zondagse Hoogmis voorbij, of het koor zong aan het slot een motet of iets dergelijks. De priester knielde dan met de misdienaars, na het laatste evangelie of na het Domine salvum fac, op de onderste trede. En de ‘beminde gelovigen’ deden hetzelfde, op die paar na, die altijd al bij het begin van het laatste evangelie de kerk verlieten. Later heb ik begrepen dat dit een particulier gebruik was van een dorpsparochie.

Het zou nu niet meer passen om dat na de zegen en de wegzending te doen. Cees Janssens zegt dat hierboven ook duidelijk. Maar er is nog een andere mogelijkheid: tussen het gebed na de communie en de zegen. Ik zou er overigens voor willen pleiten om dit gebruik voorzichtig eens uit te proberen. Als het koor echt iets in zijn mars, of in zijn repertoire heeft, kan het daar iets kwijt. Vooral als zo’n motet duidelijk rekening houdt met de liturgische tijd. Hoor je niet vaak, dat het koor vindt dat het te weinig aan zijn trekken komt in de vernieuwde liturgie? Hier ligt dan een mogelijkheid. Als er goed gezongen wordt, en vooral: als het niet te lang duurt, hebt u kans van slagen, bijvoorbeeld op hoogfeesten. Ik voorzie alleen moeilijkheden als bij u de meest opvallende trent in de parochiële liturgie is: haast. In sommige kerken is er een soort existentiële angst dat het te lang zou duren. Niemand maakt Zondags haast, het is immers een rustdag. Maar in de liturgie schijnt bij sommigen haast de eerste stem te zingen. Ik ben ervan overtuigd dat de gelovigen van zich niet zo haastig zijn… als de liturgie maar goed verloopt en de onderdelen zonder haperen in elkaar grijpen. Wel duidelijk afspreken met de celebrerende priester, want hij moet dan de zegen en wegzending pas verrichten als de zang van het koor beëindigd is.

Organist

Zo ingericht, kan het einde van de viering toch de nodige allure krijgen. En natuurlijk wordt van de organist verwacht dat hij bij het weggaan van de celebrant en diens assistenten en bij het weggaan van de gelovigen een goed stuk laat horen. In de orgellitteratuur bestaan vanouds veel stukken onder de titel Sortie. Dat betekent gewoon: Compositie om te spelen als de mensen de kerk verlaten. Sommige organisten klagen dat de mensen niet blijven zitten om tot het einde naar hun spel te luisteren. Maar dit moment is geen concert-moment, maar een moment waarop de organist een handeling begeleidt: het heengaan.

Zo wordt het echt: eind goed, al goed. Realiseer ik me nu, dat dit gezegde naar ik hoop ook van toepassing mag zijn op de stukjes die Cees Janssens en ondergetekende nu al ettelijke jaren voor u geschreven hebben. We hebben er zelf ook wel iets van geleerd: eens goed nadenken en alles op een rijtje zetten. Als u er ook iets van geleerd hebt, mogen wij tevreden zijn.

Uit de orgelhoek: improviseren

Hoewel de organist voor de eredienst kan putten uit een gigantische hoeveelheid werken van zowel zeer grote als ook van minder grote componisten, kan de improvisatie binnen de liturgie vaak op uiterst zinvolle wijze funktioneren.

Jubilate 19, 3 (september 1986)

Michel Gottmer

Zo kan de ervaren improvisator al vóór de dienst preluderen over het intredelied, dit op allerlei manieren belichten en etaleren, zodanig dat het kerkvolk popelt om mee te zingen. De zeer bedreven improvisator kan tijdens het offertorium verklanken wat kort daarvoor tijdens de verkondiging is gezegd. De improvisator kan iets overbruggen waar literatuurspel voor ontbreekt. Maar… voor het zover is! Het is nu eenmaal voor veel organisten moeilijk, en ik spreek uit eigen ervaring, om van die noten los te komen: Los van de noten…

Toch wil ik een poging wagen om u als organist met belangstelling voor improviseren een eerste, voorzichtige stap te doen zetten. En we houden elkaar vast! We nemen voor de houvast een lied met een bestaande begeleiding. Vanwege de komende advent kies ik Nu daagt het in het Oosten, G.v.L. no. 505. L.v.d. K. no 124

orgel_improvisatie+

  1. Uitgaande van deze begeleiding kan men de melodie met uitkomende stem speler b.v. Prestant 8. De begeleiding met fluit 8 en subbas 16 op bovenklavier en pedaal.orgel_improvisatie2
  2. We kunnen nu de melodie gaan ‘versieren’ d.m.v. mordenten, prallers, trillers enz. De registratie van de uitkomende stem wordt gewijzigd in fluiten 8 en 4.orgel_improvisatie3
  3. Een volgende variatie kan bestaan uit het ‘coloreren’ en ‘diminueren’ van de melodie. Coloreren betekent het versieren van de melodie met trillers enz. (zie hierboven no. 2). Het diminueren is in de versieringskunst het vervangen van de langere noten door een aantal kortere, die de oorspronkelijke melodie omspelen. Voorgestelde registratie: R.H. I Roerfl. 8, fl. 4, Quint 2 2/3; L.H. II fl 8 + 4; Ped. Subbas 16, Gedekt 8.orgel_improvisatie4
  4. Deze variatie is weer aan de hand van de uitgeschreven begeleiding. Tussen de middenstemmen van deze zetting komt een soort ‘pendelbeweging’ en 16den tot stand waarboven de melodie rustig voortschrijdt. Registratie I fl. 8 + 4.orgel_improvisatie5
  5. Als u de smaak te pakken hebt gekregen kunt u deze reeks variaties afsluiten met een toccata-achtige slotvariatie. Onder de melodie noten worden in de 16de beweging geschakelde kwarten-sprongen als passage werk gelegd. Het pedaal heeft afwisselend als orgelpunt een reine kwint op tonica en dominant. Registratie: Pr. 8–4–2-mixt. + Ped. 16–8–4.
  6. Het zal u wellicht in sommige variaties, zeker het slot, niet meevallen. Maar ook improvisatie moet gestudeerd worden, liefst met een bepaalde discipline en daardoor is een zekere vaardigheid zeker bereikbaar. Het is overigens een misverstand te denken dat een improvisatie niet voorbereid mag worden; integendeel zou ik zeggen: om een goede improvisatie te geven is het noodzakelijk van te voren te weten wat je gaat doen (registratie, vormkeuze). Veel succes met het aanpakken van deze materie en… niet te vlug ophouden! Doorzetten!orgel_improvisatie6

Gedachten rond een lied: O kom, o kom, Immanuel

Dit keer een lied voor de Advent: O kom, O kom, Immanuel. Misschien een wat onbekend gezang, maar ik wil er u graag eens kennis mee laten maken. Wellicht herinnert u zich nog het zingen van de O antifonen tijdens de laatste zeven dagen voor Kerstmis. Steeds beginnend met de uitroep O en gevolgd door de Bijbelse Messiastitel.

Jubilate 19, 3 (september 1986)

Th. Klaus

Elke dag een nieuwe naam voor de komende Verlosser. We zullen ze ter herinnering nog eens voor u op een rijtje zetten.

Sapientia Wijsheid
Adonaï Heer
Radix Jesse Wortel van Jesse (lsaï)
Clavis David Sleutel van David
Oriens Opgaande Zon (Orient)
Rex gentium Koning der volkeren
Emmanuel God met ons

Als we nu de beginletters van de latijnse tekst van beneden naar boven lezen, vormen zich de woorden ero cras d.w.z. ‘Morgen zal Ik er zijn’. Anders gezegd: morgen vieren we de geboorte van Christus. De speelse en vindingrijke geest van de Middeleeuwers komt in het bovenstaande verrassend om de hoek kijken. Dichter Willem Barnard, die zo vaak met onze rijke romeinse liturgie bezig is geweest en zo’n uitstekende feeling voor en kennis van de Bijbel aan de dag legde, kneedde ook deze oude latijnse antifonen onder zijn dichtershanden en vormde een prachtige, inhoudsvolle adventstekst, met bovendien nog een duidelijke verwijzing naar Paulus. “Weest blij, weest blij, ik zeg het nogmaals, weest blij”. (Fil. 4)

Heeft u dat ook wel eens dat u schrikt van een tekst. En dan bedoel ik niet vanwege zijn smakeloosheid of vanwege de prietpraat, maar omdat de tekst zo vreemd en zo moeilijk lijkt (en vaak ook wel is). En toch… als we er dan eens rustig naar kijken, de tekst aandachtig lezen, er eens over willen nadenken, merken we dat zo’n tekst (ook deze van Willem Barnard) vol verrassingen zit, inhoud heeft, deugdelijk voedsel is.

De herkomst van de melodie is niet meer exact te achterhalen. In Gezangen voor Liturgie staat dat T. Helmore de toondichter is. Deze Engelse predikant en musicus heeft de melodie wel op een bepaalde manier genoteerd (in 1854), maar niet gecomponeerd. De melodie is vrij oud en men veronderstelt dat deze melodie zelfs terug zou kunnen gaan op een oude gregoriaanse kyrie-zang. Hoe dan ook, één ding is in ieder geval duidelijk: de uitvoeringswijze. De melodie mag niet ‘in vieren gehakt’ worden. Kijk door de notatie heen. Als u nog regelmatig gregoriaans zingt of als u het gregoriaans nog in uw bloed heeft zitten, zult u met deze melodie zeker raad weten. Vergeet de maatstrepen dan ook maar en laat de melodie stromen. En let eens op de twee melismen (notengroepjes) die u regelmatig tegenkomt. Het eerste groepje op Im-manuel, herhaald in regel 4 en 5, het tweede groepje op Is-rael, herhaald in regel 6.

Breng een zekere vaart in de melodie zonder te overdrijven. Geef steeds extra aandacht aan de melismen, zodat ze blijven ‘leven’ en niet ontaarden in een dreun. Probeer de melodie zo natuurlijk mogelijk te houden, geen zware accenten, maar licht en blij, want morgen is het zover, dan vieren we het feest van Zijn komst.

En dan nog dit. De eerste vier regels zouden we kunnen zingen als couplet (koor of cantor), de laatste twee regels als refrein (volk). Laat dan wel geen grote opening vallen tussen regel 4 en 5, dat doen we bij de andere regels toch ook niet. Alle goeds met dit adventslied.

Bewust zingen 6

Door omstandigheden miste u in Jubilate mei 1986 de rubriek stemvorming, maar hier zijn we weer.

Als u in Jubilate januari 1986 pagina 10 opzoekt, dan staat de ademhaling in vette letters gedrukt. Deze belangrijke lichaamsfunktie blijft in het middelpunt van onze belangstelling staan. We staan er niet bij stil, dat de mens via de uitademingslucht zijn spreek- en zangstem laat horen.

Jubilate 19, 3 (september 1986)

Zr. Leonie Schoenmakers

Het ademapparaat zit fantastisch in elkaar. Duidelijkheidshalve volgt eerst een korte gang van zaken: Bij inademing stroomt de lucht door mond en neus naar binnen, gaat door de keel en de luchtpijp met haar vertakkingen (bronchiën) in het eigenlijke ademhalingsorgaan, de in de borstholte gelegen longen. Deze bestaan (fig. 2) uit de fijnste vertakkingen (a) van de luchtpijp, die eindigen in een trechtervormige verwijding (b). De wanden hiervan zijn niet glad, maar vertonen uitpuilingen, de longblaasjes (c), het zéér elastische longweefsel. Als het uitzet en de gehele borstholte vult, kan het drie maal zo groot worden. De twee longen zijn gehuld in het rekbare borstvlies en vullen met het er tussen liggende hart, de slokdarm en enige bloedvaten, de hele borstholte. Van onderen wordt deze afgesloten (fig. 3) door het gespierde middenrif (a) dat de scheiding vormt tussen borst- en buikholte. De toevoer van verse lucht (inademing) en de afvoer van verbruikte lucht (uitademing) gebeurt door automatische bewegingen.

bewust_zingen_6

In het eerste artikel van Bewust zingen (september 1984) schreef ik: Inleidende begrippen en praktische oefeningen zullen steeds hand in hand gaan. Bovenstaande tekst is zo’n inleidend begrip. En nu gaan we snel over tot aktie:

Ademoefeningen (serie 5): N.B.: Bij al de oefeningen ademen we dit keer in door de neus (geur genieten, om te komen tot middenrifsademhaling). Schouders niet optrekken.

  1. Ga daarom op een stoel zitten en houd de onderkant van de zitting vast (de schouders zijn dan gefixeerd), dan: in- en uitademen. Buikspieren niet intrekken. Als u het goed doet, moet bij de inademing de buikwand naar buiten uitzetten.
  2. Inademen door de neus. Uitademen op p… p… p… enz. We gaan staan, beide handen in de zij.
  3. Armen langzaam zijwaarts omhoog, daarbij door de neus inademen. Armen zijwaarts omlaag, daarbij uitademen.
  4. Armen achter het hoofd, daarbij in- en uitademen.
  5. Houd een neusgat met de vinger dicht. Door elk van de neusgaten afzonderlijk in- en uitademen.

N.B.: Vooral de inademing is belangrijk. Je kunt geen geld uitgeven, als je het niet eerst verdiend hebt.

Resonans
Voor u gaat oefenen is het aan te bevelen dat u Bewust zingen III, IV en V nog eens bestudeert en er enkele oefeningen uitpikt ter repetitie. Een toon voortgebracht zonder resonans zal nooit het predikaat ‘mooi’ verdienen.

Oefeningen om de resonans bewust te maken:

  1. Zoem de m op een toon die u gemakkelijk ligt; houd hem enige seconden aan. De kaak even licht heen en weer bewegen om iedere spanning te voorkomen.
  2. Zoem de n. Maak de mond van binnen ruim (denk aan geeuwen). 3. Zoem de ng (van zang b.v.). Let op waar de tongpunt blijft. Deze dienst losjes tegen de ondertanden te liggen. Voel aan de neus de trillingen. N.B.: Herhaal de oefeningen. Stemoefeningen aan de hand van een lied:
    Ik koos voor u lied no. 485 van G.v.L. Kom tot ons, de wereld wacht, een adventslied in de eerste kerktoon, re-muziek dus. De eigenlijke titel is: Nun komm der Heiden Heiland en dateert uit de 16de eeuw. J.L. Bach vond de melodie rijk genoeg om er een kerkcantate op te bouwen. De kerkcantate als deel van de Zondagsdienst in Bach‘s tijd, vormde een lyrisch kommentaar op het door de gemeente gezongen koraal. Hiermee leverde Bach een schitterende bijdrage aan de liturgie van de Zondag. De dichter-dominee J.W. Schulte Nordholt gaf ons de omdichting in de Nederlandse taal. De melodie heeft, door de vele lange noten een gedragen karakter, dus legato of gebonden zingen, d.w.z. de ene toon niet loslaten voor de volgende er is.

Werkwijze: De hele melodie vocaliseren.

  • Op noe zingen. Lippen sterk gerond, zodat de luchtstroom ‘gericht’ wordt en men vóór in de mond zingt.
  • Op doo zingen. De d telkens voorzichtig aanzetten, dus nooit duwen met de adem.
  • Neuriën op n met de speciale opdracht: de ruimte in de mond groot houden. Denk aan geeuwen.
  • Lees het eerste couplet duidelijk gearticuleerd. Daarna zingen.

bewust_zingen_6a 10.14.20

De afsluiting van de viering: ‘Gaat nu alleen heen in vrede’

Met het gebed na de communie is de viering van de eucharistie ten einde. Wat gedaan moest worden is gedaan: het woord is verkondigd, het sacrament is gevierd. Nu volgt alleen nog de slotritus. Deze bestaat uit de groet en de zegen van de priester en de eigenlijke wegzending. Daarmee wordt de gemeenschap heengezonden “Opdat eenieder, de Heer lovend en zegenend; naar zijn dagelijkse bezigheden terug kan keren” (Alg. Inl., nr. 57b).

*Jubilate 21, 2 (mei 1988)

Cees Janssens

In de praktijk omvat de slotritus vaak nog méér elementen: op tal van plaatsen worden er vóór de zegen enkele mededelingen gedaan, dikwijls spreekt de priester nog een kort woord tot besluit, soms wordt er een slotlied gezongen.

Wie al deze elementen overziet komt al gauw tot de bevinding dat een goede vormgeving van de slotritus geen vanzelfsprekendheid is. Er zijn vele manieren om een dienst goed te besluiten, er zijn eveneens vele manieren om het minder goed te doen. Parallel aan de uitdrukking ‘een goed begin is het halve werk’ zou hier kunnen gelden ‘eind goed al goed’.

Mededelingen en slotwoord

Sommige mededelingen en aankondigingen horen thuis vóór of tijdens de dienst, andere kunnen het best in de slotritus een plaats krijgen. Het huidige missaal wijst deze plaats dan ook aan als de meest geschikte (Alg. Inl. nr. 123). De mogelijkheid bestaat dat de priester nog een slotwoord spreekt, zoiets als een zendingswoord (Alg. Inl. nr. 11). Enige terughoudendheid is hier wel op zijn plaats. Allerwegen hoort men klachten over het te verbale karakter van onze huidige liturgie. Wie een slotwoord wil spreken doe het in elk geval kort en terzake.

“Zegene u de Almachtige”

Het belangrijkste onderdeel van de slotritus is de zegen die de priester over de gemeenschap uitspreekt. Woord en gebaar zijn hier beide van belang. De viering mag niet als een nachtkaars uitgaan. De zegenbede worde markant gesproken en het bijbehorende gebaar zij welsprekend.

Bij bijzondere gelegenheden of feesten kan de zegen, die in feite een gebed is over het volk, worden uitgesproken in een plechtige, meer uitgebreide vorm. Het missaal biedt daarvoor twintig verschillende teksten. Het zou jammer zijn de hier geboden mogelijkheden niet te benutten.

Daarnaast biedt het missaal nog zesentwintig verschillende ‘gebeden over het volk’ waarvan bij de slotzegen gebruik kan worden gemaakt. Daarbij gaat het om gebeden waarin Gods bijstand wordt afgesmeekt over het volk, dat weer terugkeert naar zijn dagelijkse bezigheden. Schrijver dezes maakt er regelmatig gebruik van om jarige kerkgangers Gods beste zegen toe te bidden. Liturgie en leven kunnen nu eenmaal op zeer verscheiden wijzen samengaan.

De zegenbede kan door de priester ook worden gezongen. De onvolprezen Floris van der Putt heeft er bijzonder bruikbare zangwijzen voor geschreven. Het slot van de viering krijgt dan een liturgisch-muzikale afronding, die de vraag naar wel of geen slotlied al voor een stuk beantwoordt.

“Ite, missa est”

De laatste liturgische hervorming heeft de volgorde tussen zegen en wegzending omgekeerd, zodat nu op een meer logische manier de wegzending na de zegen wordt gesproken: “Gaat nu allen heen in vrede”.

Wanneer de zegen gezongen wordt ligt het voor de hand ook de wegzending te zingen. Deze teksten zijn in de bestaande muzikale zettingen dan ook terecht als een geheel behandeld, ook al neemt in voorkomende gevallen de diaken de honneurs waar bij de wegzending.

In de liturgie van Pasen wordt een dubbel Alleluia toegevoegd. Wie daarbij de oude gregoriaanse zangwijs wil gebruiken kan dit gemakkelijk doen uitgaande van een tekstlezing als deze: “Gaat nu allen heen, alleluia, a||eluia“; “God zij dank gebracht, alleluia, alleluia”. Goede liturgie kleurt mee met de tijd van het jaar, soms tot in de slotritus toe.

Zingen we nog iets na?

Strikt genomen past na de wegzending geen slotzang meer. Het ‘gaat nu allen heen in vrede’ betekent niet ‘en blijf nog even om te zingen’. De liturgische boeken zwijgen over een slotlied in alle talen. Hier is het allereerst de taak van de organist die dienst feestelijk af te sluiten.

In de praktijk verloopt een en ander soms niet precies volgens deze regels. Zeker wanneer de priester en zijn assistenten in processie de kerk verlaten is een dergelijke slotzang, parallel aan het lied bij de intocht, heel reëel. Bij bijzondere gelegenheden is het niet anders. Het Regina Coeli als een groet aan de Moeder van de verrezen Heer misstaat hier niet op de zondagen van de paastijd, zeker niet in dit Mariajaar. Het Ave Maria na de huwelijksdienst is alom bekend en geliefd. Beter hier, aan het einde, dan tijdens het communiceren! Waar feeling voor liturgie en goede smaak elkaar de hand reiken wordt altijd wel iets goeds geboren. Ook van de viering van de liturgie geldt dat we het goede niet mogen maken tot vijand van het betere.