U hebt van mij nog een afsluitend artikel tegoed over de toepassing van kerktoonladders. Door persoonlijke omstandigheden heeft het artikel wat op zich laten wachten, maar hier is het dan toch. Ik stel voor eerst nog eens de beide vorige artikelen aandachtig door te lezen en de muziekvoorbeelden op een instrument te spelen (deel I in het septembernummer van 1990 en deel II in het daaropvolgende januarinummer, dan bent u weer helemaal bij.
Jubilate 25, 1 (januari 1992)
Flip Veldmans
Aan de hand van enkele gezangen uit Gezangen voor Liturgie ga ik de behandelde stof illustreren. Het lied ‘Christus is opgestaan’ GvL 414, zie de uiteenzetting van Theo Klaus in zijn rubriek ‘Gedachten rond een lied‘ staat in d-dorisch. De reeks is d-e-f-g-a-b-c-d zonder verhogingen of verlagingen Het verschil met d-mineur zit dus in de b in plaats van de bes (dorische sext) en min of meer in de c in plaats van de cis (leidtoon van d-harmonisch). Bekijken we thans de begeleiding uit Harmoniale I van Jan Böhmer:
U ziet steeds het gebruik van de b, behalve de bes in maat 3 van het voorspel en maat 14 van de begeleiding, maar die zijn bedoeld als doorgangsnoten.
Laten we ook eens kijken naar de zetting van Hans Leo Hassler, zie het genoemde artikel van Theo Klaus. De eerste zin sluit af in A-majeur, de reden hiervoor is dat in de toen gebruikelijke middentoonstemming de grote tertsen c-e. d-fis, es-g, e-gis, f-a, g-b, a-cis en bes-d rein gestemd waren en daardoor als rustpunten klonken. De 2e zin sluit af in D-majeur om dezelfde reden. De zin ‘dus willen wij allen vrolijk zijn’ staat ;in F-majeur, het gebruik van de bes is derhalve toegestaan.
Wat ik met beide voorbeelden wil aantonen, is dat het omgaan met kerktoonladders op twee manieren gezien kan worden:
1e. uitgaan van de toonreeks zoals die moet worden toegepast,
2e. als uitgangspunt nemen de oorsprong van het lied en de in die tijd gebruikelijke stemming.
Laten we eens kijken naar een frygische melodie bijvoorbeeld Psalm 19: Hemelen dauwt uit den hoge. De componist Hans Besselink heeft het refrein aldus geharmoniseerd:
U vindt deze zetting van de schitterende Wisselende Gezangen voor het Liturgisch Jaar onder andere in de verkorte uitgave van deze serie, uitgegeven door Annie Bank (ABK 226).
Een voorbeeld van een mixolydische reeks is het lied GvL 471 Ik groet u vol genade. De harmonisatie is uit 60 kerkliederen van Jan Vermulst, uitgave Gooi en Sticht:
Duidelijk is, hoop ik, dat de fis (kenmerkend voor G-majeur) vermeden moet worden, waardoor de karakteristieke mixolydische septiem naar voren treedt.
De aeolische ladder wordt veelvuldig toegepast (GvL 408, 426, 428, 430, 431, 435 en ga zo maar door).
Ter illustratie heb ik het lied gekozen Gvl 546 Wie als een god wil leven hier op aarde. De begeleiding is van B. Huijbers en staat in deel I van de serie Liturgische Gezangen uitgegeven bij Gooi en Sticht:
Ik besef dat de stof niet gemakkelijk is, maar hoop in ieder geval begrip voor de materie op te wekken. Het pleidooi om gebruik te maken van goede bestaande orgelbegeleidingen wordt hierdoor alleen maar versterkt.
Tenslotte noem ik als aanvulling op het artikel van Theo Klaus nog enkele orgelwerken over ‘Christ ist erstanden’:
- J.C. Fischer 1670–1746 Ariadne Musica (serie Liber Organi deel II) uitg. Schot 2267
- idem in 80 Choralvorspiele (H. Keller) uitg. Peters 4448
- Anonimus (serie Liber Organi deel VIII) Orgelmeister der Gotik uitg. Schott 2556
- Seasonal Chorale Preludes (2 delen manualiter en 2 delen met pedaal) uitg. Oxford University Press
- R. Bibl 1832–1902 Variationen und Fuge Liber Christus ist erstanden uitg. Harmonia.