De jaarlijkse stembeurt van het orgel

Verschenen in Jubilate 16–2 (april 1983)

Flip Veldmans

‘We slaan dit jaar de stembeurt maar eens over’ hoor ik een pastor wel eens zeggen. ‘Is dat wel goed voor het orgel’ zegt dan de organist op zijn beurt.

Wanneer er een kwalitatief uitstekend instrument gebouwd is met goed pijpwerk, en de stemming in een jaar tijd weinig verloopt, kan de stembeurt wel eens een jaartje overgeslagen worden. Ook de legering van het pijpwerk (hoog tin- of loodgehalte) en de (hete-lucht) verwarming speelt hierbij een rol. Maar in de vele gevallen waar in onze kerken electro-pneumatische orgels van mindere kwaliteit zich bevinden is de jaarlijkse stembeurt onontbeerlijk wil men het instrument steeds zo optimaal mogelijk tot klank kunnen brengen.

Wanneer het orgel regelmatig gestemd wordt zijn de ontstemmingen ook geringer, de stemmer kan met minder stemtijd volstaan (kostenbesparend!) en de stemming ‘zet zich beter‘.

Wat is de beste periode van het jaar om een stembeurt uit te laten voeren? Dit is gedeeltelijk afhankelijk van plaatselijke omstandigheden, maar in vele gevallen kan dit het beste geschieden wanneer de verwarming niet meer gebruikt wordt, globaal genomen van mei tot en met september. Een stembeurt bijv. vlak voor Kerstmis of Pasen heeft vaak geen zin en is meestal weggegooid geld, omdat er in deze perioden geen constante temperatuur in de kerk heerst. Immers de verwarming gaat werken wanneer de temperatuur onder een ingesteld niveau komt, slaat daarna af waarna de temperatuur nog wat nastijgt en de afkoeling weer intreedt. Er is dus een voortdurende temperatuurschommeling. In andere gevallen waar de verwarming door de week afstaat is de temperatuur voor een goede stembeurt veel te laag. Orgelbouwers c.q. orgelstemmers zouden eigenlijk zo verstandig moeten zijn deze ‘kerst’- of ‘paas’stemming aan het kerkbestuur te ontraden. Maar denken zij niet vaak: de klant is koning? (oftewel dan heeft mijn stemmer ook werk!).

Nu we het toch over de orgelbouwer hebben, ik vind dat de nota’s nogal eens de pan uitrijzen. Dit komt gedeeltelijk omdat er van tevoren geen goede afspraken gemaakt worden. Laat bijv. geen twee personen komen maar zorg zelf voor een stemhulp. In de parochie zijn echt wel één of twee personen te vinden die bereid zijn de toetsen vast te houden. Dit bespaart al veel geld. Spreek ook het aantal stemdagen af (kleine instrumenten kunnen in een halve dag gemakkelijk gestemd worden, een orgeltje met drie registers moet in twee uren gestemd kunnen worden). Hierbij ga ik wel van een regelmatige beurt uit zonder al te grote ontstemmingen. Bespreek met de orgelbouwer ook de mogelijkheid van het stemmen van verschillende orgel op één dag in de regio. Reiskosten kunnen dan gedeeld worden. Wanneer deze zaken van tevoren goed afgesproken worden hoeft de rekening niet zo hoog uit te vallen. Dit is eveneens in het belang van de orgelbouwer zelf.

Als laatste punt moet de plaatselijke organist proberen tijdens de stembeurt zijn gezicht even te laten zien. Speciale wensen kunnen dan met de stemmer besproken worden. Mijn ervaring is dat persoonlijk contact een reden des te meer is voor de orgelstemmer een goede stemming achter te laten (letterlijk en figuurlijk).

Laten we proberen ons orgelbezit zo goed mogelijk te onderhouden, een regelmatige stembeurt is hierbij onontbeerlijk. Tenslotte kunnen de gezangen en orgelklanken ter-ere-Gods toch niet zuiver genoeg linken?

Wisselende gezangen 1

Als alles volgens plan verloopt, zal er nog dit jaar een liturgisch en muzikaal commentaar verschijnen bij de z.g. Verkorte uitgave van de Wisselende Gezangen. In de komende nummers van ons blad kunt u enkele van deze commentaren aantreffen. We nemen telkens een gezang, en drukken niet alleen het commentaar af, maar ook de compositie zelf. Voor deze eerste aflevering nemen we de Intredezang van de eerste Mis voor de zondagen door het Jaar. We hopen dat het voor u een prettige kennismaking wordt.Lees verder

Een goed begin… De openingsritus van de zondagse eucharistie

Sinds de liturgische vernieuwingen van het Tweede Vaticaans Concilie zijn wij er mee vertrouwd geraakt in de misviering twee grote delen te onderscheiden: de dienst van het woord en de dienst van de eucharistie. Dit tweeledige geheel wordt omgeven door enkele riten die het begin en het einde van de dienst markeren: de openingsritus en de slotritus. Over deze openingsritus hier een enkel woord.Lees verder

Uit de orgelhoek: Ariadne Musica van Johann Fischer

Flip Veldmans

Oorspronkelijk verschenen in Jubilate 16–1 (januari 1983)

Het ligt in de bedoeling de organisten onder onze lezers regelmatig opmerkzaam te maken op geschikte orgelliteratuur te gebruiken in de liturgieviering. Dit keer is dat uit de serie Liber Organi deel 7 ‘Ariadne Musica’ van Johann Caspar Ferdinand Fischer; uitgave Schott nr. 2267.

Aanvulling 2014:
Informatie en bladmuziek rechtenvrij via IMSLP

Vele onderzoekingen hebben de geboortedatum en geboorteplaats van Fischer niet precies vast kunnen stellen, waarschijnlijk werd hij rond 1670 in het Zuid-Duitse Böhmen geboren. In 1695 werd hij kapelmeester aan het hof van Markgraaf Ludwig von Baden. Hij overleed in 1746.

De Ariadne Musica van Fischer wordt gezien als een belangrijke voorloper van Bachs ‘Wohltemperierte Klavier’. Evenals Bach bestaat de cyclus bestaat de cyclus uit een aantal preludes en fuga’s in bijna elke toonsoort, alleen zijn de stukken veel korter en gemakkelijker om te spelen. Ze geven de organist de mogelijkheid aan te sluiten bij de toonsoort waarop gezongen gaat worden of door te gaan in de toonaard waarop is geëindigd.

Toch zal Bach de verzameling zeker gekend hebben, getuige opmerkelijke (toevallige?) overeenkomsten:

Fischer1

Naast de 20 preludes en fuga’s staan in de bundel nog een vijftal ricercares over geestelijke liederen (waaraan een gregoriaanse hymne ten grondslag ligt):

voor de Advent over ‘Ave Maria Klare’
voor Kerstmis over ‘Der Dag der is so freudenreich’
voor de Veertigdagentijd over ‘Da Jesus an dem Creutze stund’
voor Pasen over ‘Christ ist erstanden’
en voor Pinksteren over ‘Kom Heiliger Geist mit deiner genad’.

Een ricercare is een voorloper van de fuga, ontstaan in de 16e eeuw als instrumentale versie van een motet. De stukken zijn van gemakkelijke tot tamelijk gemakkelijke moeilijkheidsgraad. Een gedeelte van ‘Da Jesus’ is hierbij afgedrukt. Van harte aanbevolen!

Fischer2

Over de Boeteviering

Hij is voor ons een barmhartige vader

Verschenen in Jubilate 16–1 (januari 1983)

Gerard Broekhuijsen

In elke parochie worden in de tijd voor Kerstmis en Pasen een of twee boetevieringen gehouden. De gelovigen – of tenminste een deel daarvan – komen naar de kerk om in een liturgische viering uitdrukking te geven aan hun wil om zich te bekeren. Deze gezamenlijke diensten hebben in de pastorale praktijk de plaats ingenomen van de rijen penitenten die enkele tientallen jaren geleden nog een vertrouwd beeld waren in de kerk als er een hoogfeest naderde. Van de preekstoel werd tevoren aangekondigd dat er op die en die dag biechtgehoord zou worden op de even uren na de middag zolang er aaneengesloten biechtelingen zouden zijn.

De biechtelingen hebben zich nu in een andere zin ‘aaneengesloten’. Zij komen allemaal samen op hetzelfde uur om te laten zien dat zij niet ieder apart schuldig staan voor God, maar dat de zonden van ieder persoonlijk te maken hebben met de relatie met anderen en dat wij ook als totale geloofsgemeenschap behoefte hebben aan vernieuwing. Wij kunnen er samen met elkaar misschien beter in slagen om te doorgronden waarin wij tekort schieten dan wanneer ieder apart met de handen voor de ogen in zijn ziel gaat zitten roeren. Uit verhalen van mensen over hun vroegere biechtpraktijk blijkt helaas dat velen niet verder gekomen zijn dan het zenuwachtig opsommen van nogal onbenullige voorvalletjes.

De gezamenlijkheid van een boeteviering kan zeer vruchtbaar zijn voor een kritisch bekijken van ons persoonlijke leven en de gang van zaken in onze plaatselijke geloofsgemeenschap in het licht van wat het evangelie
van ons vraagt. Het gaat er niet om dat we onszelf en de anderen kleineren door een onvruchtbaar schuldgevoel te koesteren. Onvruchtbaar is schuldgevoel als het ons niet in beweging brengt, maar juist lamlegt. Schuld is vruchtbaar als de erkenning ervan leidt tot nieuwe keuzen, bekering, toewending naar een nieuw begin.

Nog belangrijker is dat we met elkaar kunnen vieren dat God ons vergevingsgezind is. In elke christen leeft het bewustzijn dat God voor ons een barmhartige Vader is en dat wij door Hem in genade worden ontvangen.

Hoe vaak bidden we niet: Vergeef ons onze schuld zoals ook wij aan anderen hun schuld vergeven? Maar dit bewustzijn moet van tijd tot tijd zich manifesteren. Je moet ervoor van huis gaan. Elkaar willen ontmoeten. Luisteren naar woorden uit de Schrift die vergeving verkondigen, bidden en zingen met elkaar ter versterking van de overtuiging dat je niet kansloos bent met je tekorten. Je moet het ook voelen met je lijf: staan en knielen, getekend worden met as (Aswoensdag), een hand op je gebogen hoofd gelegd krijgen.

Is het waar dat deze boetevieringen geleidelijk minder worden bezocht? Je hoort van sommige pastores dat ze om die reden de boeteviering maar vastkoppelen aan de zondagseucharistie of aan de Witte Donderdag- of Goede Vrijdag viering. Anders komen de mensen niet meer. En op zo’n manier kan het makkelijk worden meegenomen. Zo werkt de bedrijfsleider van een supermarkt. Hij probeert ook de artikelen te slijten waar de mensen eigenlijk niet voor komen, maar die ze onder het motto ‘mooi meegenomen’ toch in hun winkelwagentje gooien. Slaan we elkaar in de kerk zo laag aan, dat we een aparte uitnodiging voor het vieren van boete en vergeving niet eens meer aandurven?

Als de boetevieringen voor Pasen op de eerste dagen van de Goede Week worden geplaatst, wordt het liturgisch programma van de week wel erg overladen. Het zou jammer zijn als de deelname op Witte Donderdag en Goede Vrijdag er onder ging lijden. Al eerder is in ons bisdom door de Commissie voor Liturgie er op gewezen dat de viering van Aswoensdag zich uitstekend leent voor een boeteviering met het askruisje als een sprekend ritueel. De viering dichterbij Pasen zou kort voor Palmzondag geplaatst kunnen worden. Wie de programma’s van verschillende parochies daarop bekijkt, komt tot de vaststelling dat dit advies niet is overgenomen.

In de praktijk blijken boeteviering vaak sobere vormen van liturgie te zijn. Sober in de verkeerde betekenis: een priester die vrijwel alles alleen doet en parochianen die het maar een beetje over zich laten komen. Men zingt een paar liedjes en daarmee is het wel bekeken. Het gaat echter om een liturgische viering die om méér vraagt. De Schriftlezingen gebeuren door parochianen, er is een koor of tenminste een kantor die samen met de gelovigen goedgekozen gezangen zingt. Gewetensonderzoek en belijdenis gebeuren in een zodanige vorm dat het persoonlijke en het gemeenschappelijke naar voren komt en dat de aanwezigen bijvoorbeeld door een acclamatie er zich bij aan kunnen sluiten.

Bijzondere aandacht wordt gevraagd voor de taal van de tekenen. Zonder tekenen is liturgie nergens. Een belangrijk teken is de samenkomst op zich al: mensen die op een ongebruikelijk moment hun huizen verlaten en naar de kerk gaan om dat ze vinden dat ze bekering nodig hebben. Het Boek waaruit hoopgevende woorden worden gelezen. Maar er is nog meer mogelijk. Zou de vredeswens, die in de eucharistie zo moeilijk lukt, in de boeteviering op gang willen komen als een zinnig ritueel? De besprenkeling met wijwater kan ons herinneren aan het doopsel van bekering. De handoplegging door de priester aan het einde van de dienst als een teken van vergeving is al op veel plaatsen overgenomen als een goed ritueel. Vergeet niet om in de boeteviering de relatie te leggen naar de akte van Vasten (of Advent), want ook in zo’n gift brengen mensen iets van bekering tot uitdrukking.

De boetevieringen verdienen onze bijzondere zorg. Iedereen weet dat de privébiecht praktisch verdwenen is, hoezeer kerkelijke documenten ook volhouden dat dat de eigenlijke vorm is van het boetesacrament. Het zal lang duren voor alle oud zeer met betrekking tot die praktijk verdwenen is en mogelijk ontdekken we daarna de waarde ervan. Nú moeten we het hebben van goede boetevieringen. Anders komen we terecht in een onbestemde onvrede, omdat we vaag voelen dat het schort aan iets bij onszelf, bij de kerk, bij de wereld, maar zonder de weg af te leggen naar de ander en naar God die ons accepteert als een barmhartige vader.

Gezangen voor Liturgie

Oorspronkelijk verschenen in Jubilate 16–1 (januari 1983)

Michel Gottmer

In de loop van dit jaar zal verschijnen, na ’n voorbereiding van ruim vijf jaar de Liedbundei voor de gehele R.K. Kerkprovincie: ‘Gezangen voor Liturgie’ (G.v.L.).

Met de afronding van deze brede verzameling Gezangen is een fase afgesloten waarmee enorm veel denk- en zoekwerk, sorteer- en groepeerwerk en vooral veel wikken en wegen bij het opstellen van criteria gepaard ging.

Over de keuze van het materiaal zegt de Bisschop-referent voor Liturgie mgr. J. Bluysen in een voorwoord o.a.: ‘De onderhavige bundel geeft een goed beeld van het voorhanden zijnde materiaal en wordt gekenmerkt door een constante zorg voor een verantwoorde viering van de Liturgie. Het is dan ook te verwachten dat de bundel richting zal geven aan de liturgie in het Nederlands’.

Gezangen voor Liturgie is een liedboek dat niet bepaald is door het liederenfonds van een bepaalde uitgever of van een bepaalde groep.

Dus niet zomaar een bundel

De inhoud van G.v.L. bevat datgene wat volgens een in deze objectieve commissie een verantwoorde plaats verdient binnen de |iturgische praktiik Daarvoor is al ’t
bestaande materiaal uit bundels, boekjes en blaadjes gewikt en gewogen nogmaals bestudeerd en gebundeld. Adviezen werden gevraagd aan kerkmusici en pastores, drie keer werd er een landelijke studiedag gehouden met de bundel als onderwerp.

Verschillende problemen die bij het samenstellen van de bundel naar boven kwamen moesten worden opgelost, b.v. moeten er in G.v.L. gregoriaanse gezangen en Iatijnse teksten worden opgenomen? Moeten er naast gezangen ook gebeden worden opgenomen? ’n Belangrijke vraag was die naar ’t theologisch aspect van de bundel: Hoe zingt ’n katholieke bundel b.v. over God?

Als je in een bundel gezangen moet opnemen waar ga je dan van uit: goede tekst en muziek? Of moet de liturgie daar ook niet een belangrijk woord over mee spreken? Uiteindelijk heeft de kritiek die aan verschillende deskundigen werd gevraagd op de onderdelen van de bundel het aanschijn van G.v.L. ten goede beïnvloed.

De inhoud

Tot welk resultaat heeft die deskundige inbreng van zovelen dan wei niet geleid?

Allereerst is dat het nieuwe zicht op wat men nog altijd aanduidt met ‘Het gewone van de mis’ d.w.z. de gezangen die in iedere mis terugkwamen. Deze vijf gezangen: Kyrie (Heer ontferm U), Gloria (Eer aan God), Credo (lk geloof), Sanctus (Heilig) en Agnus Dei (Lam Gods) vormden samen ’n eenheid, ’n ‘mis’ en warden ook als een geheel door componisten van nederlandse of latijnse missen getoonzet (bv. Paus Johannes-mis van Jan Vermulst, Marcusmis van Floris van der Putt of mis sen van Perosi en Mozart).

ln de vernieuwde liturgie is het aantal vaste gezangen aanzienlijk uitgebreid met andere gezangen die eigenlijk ook iedere keer behoren terug te komen. Deze nieuwe reeks ziet er dan als volgt uit: Opening van de dienst – Kyriélitanie – Heer ontferm U over ons – Lofzang Eer aan God – Alleluia – Evangelieacclamatie – Ge|oofsbe|ijdenis – Heilig – Acclamatie bij het Eucharistisch gebed – Doxologie – Onze Vader – Lam Gods – Wegzending en Zegen.

Verschillende componisten hebben deze gezangen in hun latere missen opgenomen b.v. Bernard Bartelink in de Willibrordmis, maar toch blijkt dat de nieuwe vaste gezangen nog niet geheel zijn geïntegreerd en ook niet als zodanig in de zangbundels zijn opgenomen. G.v.L. heeft in dit opzicht een grote stap vooruit gemaakt, niet alleen zijn de vaste gezangen uitgebreid tot een nieuwe reeks maar worden de missen zo afgedrukt dat de verschillende melodieën van de Opening van de dienst, de Kyrié-Litanie, Kyrie, lofzang enz. allen bij elkaar staan.

Een belangrijk voordeel van deze liturglsch betere kijk op dit geheel is dat bij de voorbereiding van een viering men niet direct meer een bepaalde ‘mis’ zal kiezen waarbij veel onderdelen onder de tafel kunnen vallen, maar dat nu ook dié onderdalen aan bod zullen komen die traditioneel niet bij dat rijtje hoorden.

Een tweede opmerkelijkheid van G.v.L. is het grote aantal psalmen dat opgenomen is nl. 117. Even opmerkelijk ook is de keuze en de vorm waarin ze getoonzet zijn. Daardoor zijn de mogelijkheden van de psalmen voor Iiturgisch gebruik aanzienlijk verruimd.

De psalmen staan a.h.w. op een ereplaats in de bundel nl. als eerste grote blok. Ook aan de nummering van de psalmen is volledig recht gedaan doordat ze hun eigen nummer behouden hebben. Dus b.v. no. 30 uit de bundel is ook psalm 30 uit het boek der psalmen.

Bij de psalmen zijn ook als afzonderlijk deel de kantieken opgenomen. Kantieken (Cantica) zijn die gedeelten uit de bijbel die daar als lied staan, b.v. het danklied van Marla, de lofzang van Simeon. In de bundel staan 18 kantieken.

De derde afdeling van de nieuwe bundel wordt gevormd door liederen: 200 stuks. De samenstelling hiervan heeft de meeste tijd gekost. Er is uitgebreid gediscussieerd of de liederen die qua tekst en melodie hun tijd echt hebben gehad maar door de kerkgangers als dierbaar worden ervaren, een plaats moeten krijgen in de bundel. Zo zijn b.v. de oude kerstliederen ‘Stille Nacht’ en ‘De Herdertjes’ in G.v.L. opgenomen. Wat betreft de indeling van de liederen volgens alfabet of naar de tijd van het kerkelijk jaar heeft de Liedbundelcommissie gemeend alfabetisch te moeten rangschikken.

Niet de zoveelste bundel

Het is beslist onjuist om ‘Gezangen voor Liturgie’ de ‘weer zoveelste bundel’ te noemen.

Van begin af aan hebben de samenstellers een open samenwerking gehad met de bisschoppelijke instanties ais b.v. een bisschoppelijke begeleidingscommissie. Met deze commissie, die onder voorzitterschap stond van Mgr. J. Bluysen, zijn de delen van de bundel stuk voor stuk uitvoerig doorgenomen. Uiteindelijk resulteerde dit in goedkeuring van de Bisschoppenconferentie in april 1981,

Nog enkele gegevens

De bundel omvat ruim 600 pagina’s: psalmen en kantieken, vaste gezangen, liederen, gebeden en gregoriaanse gezangen. G.v.L. wordt afgesloten met een uitgebreid register waarin naast de inhoudsopgave ook informatie wordt gegeven omtrent auteurs, componisten, herkomst van teksten en melodieën en een uitgebreid overzicht voor het gebruik in de liturgie.

De uitgave verschijnt zowel in een donker-rode als in een donker- groene omslag, naar keuze in harde of buigzame band.

Tenslotte

Gezangen voor Liturgie wil geen eindpunt van een ontwikkeling markeren maar wil juist een stimulans zijn tot verdere creativiteit op liturgisch muzikaal gebied. Het is daarom te hopen dat naast dirigenten en koorleden vooral ook de pastores de gebruikers van deze nieuwe bundel zullen worden.

Zij hebben er alles mee te maken. Het boek kan alleen funktioneren binnen een goed samenspel in liturgiegroepen, waarvan pastores en dirigenten op aktieve wijze deeluitmaken. In de komende afleveringen van Jubilate zuilen wij o.a. door bespreking van en toelichting op liederen en gezangen regelmatig op G.v.L. terugkomen.

Gezangen bij een uitvaart

‘Ben ik wel bij de juiste samenkomst?’, kan menigeen zich afvragen bij een uitvaartdienst in een katholieke kerk. Zoals ik in een eerder artikel heb moeten constateren, lijken deze ‘diensten’ vaak meer op aula-bijeenkomsten waarbij zowel door de voorganger als familieleden uitgebreid aandacht wordt besteed aan gebeurtenissen uit het leven van de overledene dan op een samenkomst van christenen bij een eucharistieviering of een woord- en gebedsdienst.

Veelal wordt dan ook profane muziek ten gehore gebracht, uitgekozen door de familie, die in veel gevallen weinig of geen binding meer heeft met de kerk.

Bij christelijke uitvaart speelt het verleden een ondergeschikte rol. Daar wordt echter wel een hoopvol en troostend perspectief geboden op een gelukkig voortleven in het hiernamaals. Het leven van de verrezen Christus als belofte voor onze verrijzenis hoort bij zo’n uitvaart belangrijker te zijn dan het voorbije aardse bestaan van de overledene.

Profane muziek kan daarbij geen rol spelen. Daardoor wordt onze aandacht gericht naar het aardse en het verleden, terwijl muziek en zang bij een uitvaart juist zouden moeten leiden tot het bovenaardse en het eeuwig geluk dat ons wacht. Ons geloof in een leven na de dood moet duidelijk weerklinken in wat we zingen. Daarbij kunnen we kiezen uit verschillende mogelijkheden:

De Latijnse gezangen

Het Graduale

Het nieuwe Graduale bevat voor een groot deel dezelfde gezangen als de oude Tridentijnse uitvaartritus uit het Liber Usualis van voor het Tweede Vaticaans Concilie. Maar juist door het weglaten van bepaalde gezangen is het karakter van de gezangen als geheel wezenlijk anders geworden.

In de sequentia ‘Dies iræ’ werd een ronduit afschrikwekkend beeld geschetst van de dag waarop de Heer terug zou komen. Hetzelfde geldt voor het responsorium ‘Libera me’, dat tijdens de absoute werd gezongen. Kennelijk probeerde de Kerk van vroeger de gelovigen door het dreigen met hel en verdoemenis op het rechte spoor te houden.

Door het weglaten van deze dreigende teksten spreken nu vooral hoop en vertrouwen uit de Latijnse gezangen, wat op sublieme wijze ondersteund wordt door de gregoriaanse melodieën. Hoeveel rust stralen woorden en melodie uit van de ‘simpele’ intrede-antifoon ‘Requiem æternam’! Het eerder genoemde ‘Libera me’ bij de laatste aanbeveling ten afscheid (vroeger: absoute) is vervangen door het veel positievere ‘Subvenite’, dat vroeger gezongen werd bij het binnendragen van de overledene.

Bij het uitdragen van de overledene is geen gezang geschikter dan het ‘In paradisum deducant te angeli’, dat ook voorkomt in het hieronder te bespreken Graduale Simplex en in een Nederlandse vertaling in het Klein Graduale.

Hoop en vertrouwen spreken ook uit de gebeden van het Romeins Missaal, die ondanks hun beknoptheid oneindig veel meer inhoud hebben dat de zelfgemaakte gebeden die je soms bij uitvaarten hoort.

Gelukkig zijn er nog altijd mensen die een uitvaart wensen met de Latijnse gezangen uit het Graduale. Aan zo’n wens kan alleen tegemoetgekomen worden als de zang aan bepaalde kwaliteitseisen voldoet. Nu veel parochies worden samengevoegd tot één grotere parochie, ontstaan er wellicht mogelijkheden tot het formeren van een Schola Cantorum uit zangers, afkomstig van verschillende koren, die het gregoriaans voldoende machtig zijn.

Het Graduale Simplex

Het Graduale Simplex, voor het eerst uitgegeven in 1967 op verzoek van het Tweede Vaticaans Concilie, is nog steeds relatief onbekend. Toch is het speciaal bestemd voor kerken met beperkte mogelijkheden wat liturgische zang betreft. Het biedt eenvoudiger gezangen dan het Graduale, terwijl het bovendien alternatieven aanreikt voor hetzelfde propriumgezang.

De propriumgezangen bestaan uit een betrekkelijk korte antifoon, gevolgd door psalmverzen. Deze vorm maakt het mogelijk de lengte van de introitus, het offertorium en de communio aan te passen bij de duur van de ceremonie die zij begeleiden.

Zo staan er voor de uitvaartmis drie antifonen met bijbehorende psalmverzen in voor de introitus, de psalmus responsorius, de psalmus alleluiaticus, het offertorium en de communio.

Nederlandse gezangen

Het Klein Graduale

Het Klein Graduale van Steven van Roode is een antwoord voor het Nederlands taalgebied op de aanbeveling van het Tweede Vaticaans Concilie om van het Graduale Simplex ook vertalingen te maken in de volkstalen, zodat de actieve deelname van de gelovigen aan de vieringen nog beter tot zijn recht kan komen.

De teksten zijn in de regel een getrouwe vertaling van de Latijnse teksten uit het Graduale Simplex, terwijl de melodieën overeenkomen met de geest en het karakter van de oorspronkelijke gregoriaanse.

Evenals het Graduale Simplex geeft het Klein Graduale drie antifonen met psalmverzen bij de intredezang, de antwoordpsalm, de offerandezang en de communiezang.

Als voorbeeld geef ik hier Antifoon 1 bij de offerande:

Mijn verlosser leeftDe overeenkomstige tekst uit het Graduale Simplex luidt: ‘Redemptor meus vivit, et in novissimo me renovabit’.

In vergelijking met de gregoriaanse melodie uit het Graduale Simplex is de melodie vereenvoudigd doordat de melismen zijn teruggebracht tot een of enkele noten, terwijl zowel de toonaard als het melodisch karakter bewaard zijn gebleven. Deze syllabische antifoon laat zich gemakkelijk meezingen door gemotiveerde deelnemers aan een viering. De psalmverzen (Ps. 18, 2. 5. 7) zijn ook weer dezelfde als uit het Graduale Simplex; hier staan ze in de vertaling van Ad Bronkhorst. Ze kunnen gezongen worden op de toonformule achter in het boek, die behoort bij de gegeven toonaard (II d).

De inhoud van de antifonen en psalmverzen van het Graduale Simplex en het Klein Graduale voldoen volkomen aan de eisen die gesteld mogen worden aan een zinvolle christelijke uitvaartdienst. Zij drukken hoop en vertrouwen uit en bieden perspectief op eeuwig geluk bij God, zonder dat normale menselijke gevoelens bij een ingrijpende gebeurtenis als het overlijden van een dierbare worden veronachtzaamd. Dat blijkt wel uit de gekozen psalmverzen:

Heer, U heb ik lief, mijn sterkte zijt Gij,
mijn toevlucht, mijn burcht, mijn bevrijder.
Want golven van doodsgevaar sloten mij in,
een stortvloed van onheil maakte mij angstig.
Toen wendde ik mij tot de Heer in mijn nood
en riep ik mijn God aan om hulp.
Hij hoorde mijn stem in zijn hoge paleis,
zijn oor ving mijn noodkreten op.

Het geheel wordt voorafgegaan en alle verzen worden gevolgd door de antifoon, waarin het geloof in de verrijzenis wordt bezongen.

Beide laatstgenoemde Graduales hebben als voordeel dat de gezangen uitgevoerd kunnen worden door enkele zangers of door één cantor. Bovendien kunnen de korte antifonen al vrij snel meegezongen worden door de gelovigen.

Wat in het bijzonder pleit voor het gebruik van het Graduale, het Graduale Simplex en het Klein Graduale is het feit dat bij het zingen uit deze boeken ook echt de liturgie zélf wordt gezongen, wat iets anders is dan het zingen van gezangen tijdens de liturgie.

Het Klein Graduale is op dit moment nog in ontwikkeling, evenals een boek Antwoordpsalmen met de verzen voor de antwoordpsalmen ten behoeve van de cantor. Gezangen uit het Klein Graduale mogen gedownload worden van www.kleingraduale.nl.

Psalmen en liederen

In de psalmen worden alle menselijke emoties verwoord, waarbij vrijwel overal ook een onbeperkt vertrouwen in God wordt uitgesproken. Tegelijkertijd spreekt God in de psalmen tot ons. Psalmen zijn daarom liturgische gezangen bij uitstek. Over de verschillende wijzen van uitvoering heb ik geschreven in mijn artikel over antwoordpsalmen en dat over vesperdiensten Vele psalmen die naast de antwoordpsalm op verschillende momenten gezongen kunnen worden bij een uitvaartdienst, bijvoorbeeld bij de intrede, de offergang en de communie, zijn te vinden in het Klein Graduale bij de Mis voor overledenen en in het Getijdenboek bij de getijden voor de overledenen.

De keuze van liederen wordt soms overgelaten aan de familie, evenals de inhoud en vormgeving van andere delen van de viering. Dat leidt zelden tot liturgisch zinvolle liederen, ‘lezingen’ en ceremonies. Emotie en een zekere nostalgie zijn dan vaak leidende factoren. Het beste kunnen de gezangen worden gekozen in overleg tussen de kerkmusicus en de voorganger, waarbij uitgegaan wordt van eerdergenoemde beginselen.

Het is niet nodig dat uitsluitend gebruikgemaakt wordt van één bron: het Graduale, Graduale Simplex, Klein Graduale of liederenbundels. Combinaties, ook tussen Latijn en Nederlands, kunnen zeer goed voldoen, waarbij rekening gehouden kan worden met de persoon van de overledene, het repertoire en de kwaliteiten van het koor. Het is beter een eenvoudige psalm of lied goed te zingen dan te proberen moeilijke, meerstemmige of nog te weinig bekende gezangen uit te voeren. Wel verdient het aanbeveling om platgetreden paden (‘Nu gaan de bloemen nog dood…’) eens te verlaten en zich te oriënteren op gezangen die echt hoop, vertrouwen en toekomstperspectief uitstralen. Daarbij moet een koor zich niet beperken tot een enkele bundel; ook buiten die horizon is veel goeds te vinden. Als voorbeeld het eerste couplet van een lied van Ad den Besten uit de rubriek Varia van het Abdijboek, getoonzet door Ignace de Sutter:

O Christus, Heer der heerlijkheid

Hetzelfde lied komen we tegen in de bundel Zingt Jubilate op een melodie van Bernard Bartelink:

O Christus, Heer der heerlijkheid 2

Het is overigens bepaald geen nieuwe gedachte om elkaar bij het verlies van een dierbare te troosten met het vooruitzicht van de verrijzenis bij de wederkomst van de Heer. Reeds Paulus raadde het de mensen aan in zijn eerste brief aan de Tessalonicenzen: ‘Gij moogt niet bedroefd zijn zoals de andere mensen die geen hoop hebben. Wij geloven immers dat Jezus is gestorven en weer is opgestaan; evenzo zal God hen die in Jezus zijn ontslapen levend met Hem meevoeren. […] Troost elkander dan met deze woorden.’ (1 Tess. 4, 13b–14. 18)

Adriaan van Roode

Hymnen, kleurpalet in de liturgie

Voor iedere kerkmusicus is het een telkens weerkerend probleem: Hoe vind ik passende liederen bij déze viering? Bij gebrek aan (bekende) gezangen die specifiek betrekking hebben op het karakter en/of de lezingen van de zondag of van het feest dat die dag wordt gevierd, nemen we maar al te vaak onze toevlucht tot meer ‘algemene’ gezangen, die eigenlijk bij iedere viering gezongen kunnen worden.

Te weinig wordt gedacht aan de mogelijkheid om de rijke schat aan hymnen te gebruiken voor vieringen buiten het getijdengebed. Er zijn zeer veel eenvoudige syllabische melodieën waarop alle deelnemers aan vieringen hymnen kunnen meezingen. De teksten zijn poëtisch, heel toegankelijk en kunnen de zo vurig gewenste eigen kleur van de viering accentueren.

Begripsbepaling: inhoud en vorm

In algemene zin is een hymne (< Gr. humnos) een godsdienstige lofzang. Zo spreekt de bekende tekst uit Efesiërs “…laat de Geest u vervullen en zing met elkaar psalmen, hymnen en liederen die de Geest u ingeeft.” (Ef 5,18–19) van hymnen in algemene betekenis.

Een hymne in striktere zin is eveneens een geestelijke lofzang, maar vertoont een aantal inhoudelijke en een aantal vormkenmerken.

Inhoudelijke kenmerken:

  • De tekst van een hymne is niet ontleend aan een bijbelse bron, dit in tegenstelling tot de psalmen en de kantieken, zoals bv. het Magnificat, dat de tekst weergeeft van Lucas 1,46–55. Enkele kantieken vindt u in GvL nrs. 151–164.
  • Een hymne zingt niet over God of een heilige, maar richt zich rechtstreeks tot God of tot de te vereren heilige.

Een hymne eindigt met een doxologie, ter ere van de heilige Drie-eenheid.

Vormkenmerken: strofen, metrum, ritme

Een hymne is een strofisch gezang, waarbij iedere strofe hetzelfde aantal regels telt.

Iedere regel bestaat uit een aantal versvoeten, die een regelmatige afwisseling laten zien van dalingen en heffingen. Veel voorkomend is een versvoet van één daling en één heffing, de jambe: bekénd, gegroét. Een regel van tweemaal twee jamben noemen we een dimeter. Twee van deze regels samen vormen een tetrameter: Een strofe bestaat veelal uit twee tetrameters:

Aan God de Vader en de Zoon
en aan de Geest zij lof en eer.
Drie-een is God, Hij zij geloofd
door heel de aarde, altijd weer.

In bovenstaande doxologie vallen de heffingen gelijk met het woordaccent. Men is duidelijk uitgegaan van ritme: de kwalitatieve afwisseling tussen onbeklemtoonde en beklemtoonde lettergrepen.

In de klassieke Latijnse poëzie werd uitgegaan van een ander principe: de lengte van een klinker, dus van een lettergreep. Dit kwantitatieve beginsel werd ook gehanteerd bij de vroegste hymnen (vanaf de vierde eeuw). Deze hymnen noemen we metrische hymnen, waarbij de woordaccenten niet hoeven samen te vallen met de heffingen:

Cónditor alme síderum,
ætérna lux credéntium,
Chríste, redémptor ómnium,
exáudi preces súpplicum.

Op grond hiervan zijn vele musicologen van mening dat deze oudste hymnen oorspronkelijk in een ternair ritme gezongen werden. Dit ternaire ritme vinden we dan ook terug bij verscheidene oud-kerkelijke hymnen in het Liedboek voor de Kerken (LbK). Zo geeft LbK 226 een vertaling van bovenstaande Latijnse hymne door J.W. Schulte Noordholt op een melodie in een ternair ritme.

Vergelijk dit met de equalistische melodie (alle noten van gelijke waarde) van de vertaling uit het Getijdenboek (p. 725) zoals deze in rooms-katholieke kerken veelal wordt gezongen. (muziekvoorbeeld 2)

Meer over ritme en metrum van de hymnen vindt u in: Siem Groot (red.), ‘De lof Gods geef ik stem’, Baarn 1993, pp. 199–203.

Geschiedenis van de hymne

In de eerste eeuwen van het christendom werd vooral in het Oosten gehoor gegeven aan de opwekking van Paulus tot het zingen van geestelijke liederen, meestal op een proza-tekst, waarvan het Gloria en het Te Deum tot in onze dagen zijn overgeleverd.

Belangrijk voor de ontwikkeling van de syllabische metrische hymne als liedvorm was Ephraïm de Syriër (306–373). Als diaken te Edessa onderkende hij als eerste de waarde van populaire gezangen als middel tot bestrijding van ketterijen. De vele hymnen die hij dichtte, liet hij uitvoeren door een vrouwenkoor. Tijdens een vierjarige ballingschap in Klein-Azie maakte Hilarius van Poitiers (315–367) kennis met de hymnen van Ephraïm en bracht deze liedvorm na zijn terugkeer over naar het Westen.

Het is echter Ambrosius van Milaan (339–397), die de vader van de Latijnse hymne wordt genoemd. Evenals Ephraïm in het Oosten bestreed Ambrosius het opkomend Arianisme met woord, geschrift en… hymnen. Door het gebruik van pakkende teksten en aansprekende, eenvoudige melodieën wist hij hymnen tot populaire liederen te maken als middel in de strijd tegen deze ketterij. Mogelijk mede als gevolg van epische verdichting worden Latijnse hymnen uit de vierde eeuw nog steeds aangeduid als Ambrosiaanse hymnen. In het LbK vinden we hiervan: ‘O lux, beata Trinitas’ (253), ‘Æterne verum conditor’ (370) en ‘Deus creator omnium’ (382).

Melodieën konden pas veel later schriftelijk worden vastgelegd, zodat geen absolute zekerheid bestaat over de wijze waarop hymnen in Ambrosius’ tijd werden gezongen. Gezien het streven van de Cisterciënzer kloosterorde naar terugkeer tot de bronnen van het christendom, vinden we in de oudste (12e eeuw) hymnaria van deze orde waarschijnlijk de melodieën die het dichtst bij de originele staan. De melodieën van genoemde Ambrosiaanse hymnen zijn op deze bronnen gebaseerd.

In de loop der volgende eeuwen winnen de hymnen aan populariteit. Benedictus (480–547) schreef in zijn Regel de kloosterlingen voor dat iedere gebedstijd moest beginnen met het zingen van een hymne. Vanaf de zesde eeuw verandert de wijze van uitvoering van de hymnen. Het kwalitatieve metrisch beginsel wordt losgelaten; de melodie gaat het woordaccent volgen, waardoor deze een equalistisch binair karakter krijgt, wat overeenkomt met de notatie van hymnen in de Latijnse zangboeken.

Doordat in de loop der middeleeuwen het zingen van hymnen steeds meer geschiedde door professionele zangers (monniken), ontstonden meer versierde, neumatische melodieën, die minder geschikt waren om door het ‘gewone’ volk gezongen te worden.

Uiteindelijk bleef de rijke schat aan hymnen vrijwel uitsluitend voorbehouden aan de kloostergemeenschappen waarin het gezongen getijdengebed werd gepraktiseerd, terwijl in de parochies alleen het koor af en toe een hymne zong tijdens een lof of een (Latijnse) vesperviering.
Voor het volk restten slechts enkele bekende hymnen als ‘Iesu dulcis memoria’ en ‘Veni Creator’.

Het Tweede Vaticaanse Concilie heeft het getijdengebed en daarmee ook de hymnen teruggegeven aan het gelovige volk. Met het verschijnen van de Nederlandse vertaling van het Getijdenboek in 1990 is een repertoire van meer dan 200 Nederlandstalige hymnen ter beschikking gekomen van iedereen die daar gebruik van wil maken.

Hymnen in onze liturgie

Gezien de vele mogelijkheden om door hymnen een eigen kleur te geven aan een viering, kunnen deze beschouwd worden als een welkome aanvulling op het repertoire dat ons al geboden wordt door de bekende zangbundels. Veel kerkmusici zijn echter (nog) niet vertrouwd met dit fenomeen. Dat is jammer, want daarmee leggen zij zich onnodig beperkingen op bij de keuze van liederen.

Er is niet alleen een grote keus aan teksten, er bestaan ook zeer veel eenvoudige syllabische melodieën waarop vrijwel alle hymnen gezongen kunnen worden, niet alleen door het koor, maar door de gehele vierende gemeenschap. In het Liber Hymnarius, maar ook iedere Liber Usualis, oud of nieuw, zijn er genoeg te vinden. Voorts staat een aantal hymnen in GvL (483, 514, 516, 523) en in LbK.
Als voorbeeld geef ik hier de eerste strofe van een hymne voor de 40-dagentijd ‘O goedertieren Schepper’ (Getijdenboek pag. 740) op de melodie van ‘Te lucis ante terminum’ (muziekvoorbeeld 3) en de eerste strofe van een Mariahymne ‘Door aarde, zee en firmament’ (Getijdenboek pag. 1555) op de melodie van ‘Iam lucis orto sidere’ (muziekvoorbeeld 4).

Niet alle gezangen die als ‘hymnen’ worden aangeduid, zijn hymnen in strikte zin. In het Abdijboek staan onder de rubriek ‘hymnen’ maar liefst 95 gezangen, alle echter kantieken of beurtzangen. In: Ignace Thevelein, Officium, Tielt 2002 staan onder het hoofd ‘hymnen’ een negental liederen, waarvan een aantal als ‘De vreugde voert ons naar dit huis’ duidelijk openingszangen zijn. Andere hymnen in dit boek zijn weer voorbeelden van goede, moderne teksten die op uitstekende wijze zijn getoonzet.

Wanneer gebruiken we hymnen? Allereerst uiteraard bij de gebedstijden uit het Getijdenboek. Voor andere vieringen dan Eucharistievieringen bieden hymnen een ruime keuze aan eenvoudige maar voor elke viering geschikte teksten die gemakkelijk door de deelnemende gelovigen meegezongen kunnen worden, ook als zij slechts gering in aantal zijn. Ook voor Eucharistievieringen kan goed gebruik gemaakt worden van het grote repertoire aan hymnen. Een goed gekozen hymne kan op vele plaatsen – uitgezonderd de vaste gezangen, de antwoordpsalm en het hallelujavers – in een Eucharistieviering kleur geven aan het eigen karakter van het feest of van de tijd in het kerkelijk jaar.
Soms kan met een kleine tekstuele wijziging een hymne helemaal ‘op maat’ gemaakt worden. Op het feest van de patrones van onze kerk, de Gertrudiskerk in Bergen op Zoom, zingen wij uit het Getijdenboek (pag. 1668) een hymne uit het Gemeenschappelijke voor heilige vrouwen: ‘Een heil’ge vrouw gedenken wij…’. Een kleine verandering in deze eerste regel: ‘Gertrudis’ feestdag vieren wij…’ maakt dit lied tot een hymne ter ere van onze patrones!

Adriaan van Roode

Uitvaartliturgie en de inbreng van de familie

In veel uitvaartdiensten staat de overledene centraal. Dat lijkt vanzelfsprekend. Maar dat leidt ertoe dat de liturgie wordt aangepast om ruimte te geven aan het ophalen van herinneringen.

Wat is er verkeerd aan om een uitvaartdienst zo persoonlijk mogelijk te maken. Waarom zouden we ons laten binden door allerlei liturgische regeltjes?

Adriaan van Roode heeft niets tegen een uitvaart die geheel gericht is op de persoon van de overledene, maar een eucharistieviering bij een uitvaart blijft een eucharistieviering en dat is geen reünie om iemand te gedenken:

Historie

Tot ± 1965

Hoewel de liturgische riten rond uitvaartmis en begrafenis tot de jaren zestig van de vorige eeuw onwrikbaar vastgelegd waren, had de familie van de overledene wel een zekere invloed op de gang van zaken. Aan de liturgie kon niets veranderd worden, wel aan de uiterlijkheden eromheen, afhankelijk van de geldelijke bijdrage aan kerk en geestelijkheid.

Zo kenden veel parochies verschillenden klassen van begrafenissen. De hoogste klasse was doorgaans een mis ‘met drie heren’, gekleed in de mooiste zwarte paramenten; rijk versierd altaar met draperieën en veel kaarsen; minimaal vier misdienaars met zwart fluwelen kraag; het koor zong alle gezangen volledig. Bij een mis van de laagste klassen was er één voorganger; sobere paramenten; sobere aankleding van het altaar; soms maar twee misdienaars; het koor reciteerde de verzen van Graduale en Tractus.

Gelukkig is begin jaren zestig in vrijwel alle parochies dit stuitende onderscheid in verschillende klassen van uitvaartdiensten opgeheven.

Na ± 1965

Als gevolg van de ontwikkelingen rond het Tweede Vaticaans Concilie en niet te vergeten van de verwachtingen die hieromtrent gerezen waren, vonden in de Nederlandse Kerkprovincie stormachtige ontwikkelingen plaats.

Deze ontwikkelingen manifesteerden zich vooral in de liturgie: invoering van de volkstaal; veranderingen op het priesterkoor, waarbij de priester afdaalde naar een nieuw-geplaatste altaartafel en ‘met het gezicht naar het volk’ ging staan; allerlei experimenten met eigen-gemaakte gebeden en nieuwe gezangen in de volkstaal, waarbij het onderscheid tussen ordinarium- en propriumgezangen voor een belangrijk deel verloren ging; het ontstaan van allerlei vormen van eucharistievieringen: gemeenschapsmissen, gezinsvieringen en ‘beat-missen’, samengesteld door goedwillende werkgroepen, vaak zonder al te veel achtergrondkennis over liturgie.

Aanvankelijk bleef de liturgie van uitvaartmissen en begrafenissen naar verhouding nog tamelijk traditioneel. Dit is mogelijk te verklaren uit het feit dat de familie van de overledene bij die gelegenheid behoefte had aan bekende rituelen, die hun gevoelens op een vertrouwde manier kanaliseerden. Bovendien bleef de kennis van de Latijnse proprium- en ordinariumgezangen van uitvaartmis en begrafenis nog jaren aanwezig bij de koorzangers die gewoonlijk bij dit soort vieringen zongen.

Toen na enkele tientallen jaren langzamerhand enige regulering op het gebied van de liturgie van de Eucharistieviering tot stand kwam, zagen we bij de uitvaartliturgie een tegengestelde beweging: de directe invloed van de naaste familie bij de liturgie van de uitvaart nam steeds toe.

Vaak zien we nu dat de overledene nog een van de weinige leden van de familie was die nog regelmatig deelnemen aan kerkelijke vieringen, terwijl de rest van de familie inmiddels van de kerk is vervreemd en daardoor vrijwel onbekend met de kerkelijke rituelen.

Huidige situatie

Inbreng van de familie

Bij de bespreking tussen pastor en familie over de inhoud van de uitvaartliturgie brengt menige familie allerlei wensen naar voren, waaraan maar al te vaak zonder meer gehoor wordt gegeven. Deze wensen kunnen algemeen geformuleerd zijn: ‘de dienst mag vooral niet te lang duren’ of zeer specifiek: familieleden of vrienden – al dan niet bekwaam om in het openbaar te spreken – willen iets zeggen, kleinkinderen willen samen of afzonderlijk iets zingen, schriftlezingen worden vervangen door profane teksten, de functie van het koor wordt gedeeltelijk of zelfs geheel overgenomen door cd’s met instrumentale of vocale muziek waarvan het sacrale karakter soms ver te zoeken is.

Soms wordt zelfs de eigen structuur van de eucharistieviering opgeofferd aan de wensen van de familie. Pastores formuleren gebeden waarin hele stukken levensgeschiedenis van de overledene zijn verwerkt. De preek verwordt meestal tot uitsluitend een necrologie. Vaak ook is het ter communie gaan een weinig verheffende gebeurtenis, als gevolg van de duidelijke onwennigheid van veel communicanten.

Eigene van een Eucharistieviering

Hoe is het zo ver kunnen komen? Het is een feit dat het aantal kerkelijke uitvaarten sterk terugloopt. Misschien probeert een aantal pastores deze teruggang af te remmen door in te veel opzichten tegemoet te komen aan de wensen van de familie, met overigens de beste bedoelingen voor de familie en mogelijk tevens voor de inkomsten van de parochie.

Toch zijn we hiermee op de verkeerde weg. Het moet toch duidelijk te maken zijn dat een eucharistieviering bij een begrafenis geen plechtigheid is die de betrokken familie naar believen kan invullen. Een eucharistieviering is de hoogste vorm van eredienst aan God, niet door een bepaalde familie bij een begrafenis, maar altijd door de gehele Kerk, het mystiek Lichaam van Christus. Ook in een eucharistieviering bij een uitvaart staat de verrezen Christus centraal, niet de overledene.

Daarom moet de homilie in zo’n viering gaan over het geloof in de verrijzenis, en geen necrologie van de overledene zijn. Het horen van zijn woord uit de Schrift is één van de wijzen waarop Christus bij zo’n viering in ons midden is. Daarom zou het ondenkbaar moeten zijn om schriftlezingen te vervangen door een profane lezing. Toch gebeurt dat regelmatig met als argument dat de mensen daardoor meer aangesproken worden.

Dit argument hoor je ook bij alle andere veranderingen die men eigenmachtig aanbrengt in de eucharistieviering. In zijn boek Der Geist der Liturgie vergelijkt Joseph Ratzinger (Benedictus XIV) zo’n handelwijze met de aanbidding van het gouden kalf door het volk van Israël in de woestijn (Ex. 32). Hij zegt daarover: De eredienst is op die manier niet meer een opstijgen van de mensen naar God, maar een neerhalen van God naar wat de mensen vertrouwd is.

Eucharistieviering – aulabijeenkomst

De huidige praktijk bij kerkelijke uitvaarten is haast onvermijdelijk als geprobeerd wordt twee totaal verschillende soorten van samenkomst te verenigen: een eucharistieviering en een herdenkingsbijeenkomst die in de aula van een begraafplaats of crematorium thuishoort. Als de familie behoefte heeft aan een gezamenlijk herdenken van de overledene met aangepaste muziek, met geprojecteerde beelden uit het leven van de overledene en met het uitspreken van herinneringen, is de aula van een begraafplaats of crematorium daar de beste plaats voor met de juiste voorzieningen.

Is er dan helemaal geen plaats voor een specifiek accent bij een uitvaartmis? Zeer zeker, de structuur van een eucharistieviering maakt dat wel degelijk mogelijk: bij de inleiding aan het begin van de viering kunnen enkele woorden worden gewijd aan de overledene; hij of zij wordt uiteraard genoemd in de gebeden; er is een ruime keuze uit schriftlezingen; bij de homilie kan gesproken worden over het geloof van de overledene in de verrijzenis; vóór de laatste aanbeveling ten afscheid tenslotte bestaat nog de mogelijkheid voor een kort (dank)woord.

In de praktijk worden juist die vieringen als indrukwekkend en troostrijk ervaren, die geheel ‘volgens het boekje’ verlopen, ook door mensen die geen band (meer) hebben met de kerk, zoals verwoord wordt door prof. dr. Jan Leyten in De verschrikkelijke eenzaamheid van de inbreker: “Ik zal er maar weinig over zeggen, maar goede ‘katholieke’ begrafenissen zijn aangrijpend en troostend. Dat heb ik nooit elders meegemaakt en ik ben me bij wat begrafenissen geweest, de laatste tien jaar.”

Adriaan van Roode

Gloria: De lofzang Eer aan God

De ‘Eer aan God’, in het Latijn het ‘Gloria’, is een zeer oude lofzang en dateert uit de eerste eeuwen van de kerk. Aanvankelijk heeft de liturgie meer van dit soort hymnen gekend. Ze werden gemaakt naar het voorbeeld van Bijbelse gezangen en daarom ook wel ‘psalmi idiotici’ genoemd (vertaald ‘zelfgemaakte psalmen’).

Toen op het einde der Oudheid de waardering voor deze hymnen achteruitging, verdwenen de meeste voorgoed uit de liturgie, op een drietal hymnen na. Naast het ‘Te Deum’ en het ‘Te decet laus’ uit het getijdengebed van de kerk, is ook het Gloria behouden gebleven en heeft zelfs in de loop der tijden enige promotie gemaakt.Lees verder