Engelse orgelmuziek

Verschenen in Jubilate 17,3 (september 1984)

door Flip Veldmans

Engelse orgelmuziek 1

‘Graag het laatste stukje van het voorspel in D groot, dan kunnen we met het openingsgezang meteen goed aansluiten’. ‘Het gezang bij de offerande is net iets aan de korte kant kun je in dezelfde toonsoort nog een kort stukje spelen?’ ‘Onder het uitreiken van de communie graag een vrolijk stukje orgelmuziek’.

Engelse orgelmuziek 2

Organisten zuchten wel eens onder dit soort verzoeken. Vooral degenen die niet gemakkelijk kunnen improviseren zitten met het probleem korte orgelstukjes te vinden die liturgisch goed bruikbaar zijn.

Men vervalt vaak snel in het nog maar eens spelen van de begeleiding van het zojuist gezongen lied. Ja, organisten gebruiken soms het voorspel om alle liederen nog eens door te spelen, zo hoorde ik laatst tot mijn verbazing. Dit kan natuurlijk niet.

Engelse orgelmuziek 3

Ook beschouwen sommige organisten het orgel als een apparaat in de trant van ‘a|s er maar geluid uitkomt dan is het goed’. Respons vanuit koor en volk is vaak niet groot op de orgelmuziek, dit werkt zeker niet inspirerend. Het orgel ziet men dikwijls nog als producent van zachte klanken, het moet niet teveel opvallen, niet in klank en zelfs ondanks alle liturgische vernieuwingen niet in plaats!

Engelse orgelmuziek 4

In dit verband moet mij nog het volgende van het hart. Vele koren zijn van het oxaal verhuisd naar een plaats nabij het liturgisch centrum. Het grote pijporgel is boven blijven staan en men ‘behe|pt’ zich met een electronisch orgel. Het pijporgel wordt niet of nauwelijks meer gebruikt. Jammer! In onze liturgische vieringen zitten zeker wel momenten waar het orgel tot zijn recht kan komen. Bijv. vóór de dienst, onder de offerande, onder de communie en bij het naspel. De organist moet dan wel de moeite nemen enkele keren op en neer te lopen. Dit hoeft voor het verloop van de dienst niet storend te zijn en kan zelfs voor grotere afwisseling zorgen. Het is toch zonde wanneer onze kostbare pijporgels ineens nutteloos worden.

De kwaliteit van het instrument gaat dan snel achteruit. Ik ken een kerk waar het prachtige historische orgel met behulp van Monumentenzorg een tiental jaren geleden goed gerestaureerd is en het instrument sindsdien tengevolge van de gewijzigde plaats van het koor niet meer wordt gebruikt. Bij recente bespeling vertoonde het orgel allerlei gebreken…

Engelse orgelmuziek 5

De wisselwerking tussen organist en volk is belangrijk voor een goed functioneren van de organist in de liturgie en daarmee de wijze waarop het orgel tot zijn recht komt. De organist zelf kan hiertoe een bijdrage leveren door het kiezen van goede verantwoorde muziek die prettig in het gehoor ligt en de wekelijkse viering tot een feestelijke samenkomst kan maken.

Muziek die aan deze eisen ruimschoots voldoet is de Engelse Barok- en Rococomuziek. In dit verband noem ik de uit zes delen bestaande serie Old English Organ Music for Manuals, samengesteld door C.H. Trevor en uitgegeven bij Oxford University Press. Prijs per deel ca. ƒ7,-. De bundel bestaat uit een grote verzameling originele orgelcomposities voornamelijk uit de 17e en 18e eeuw.

Engelse orgelmuziek 6

Belangrijk is steeds een goede registratiekeuze te maken. De samensteller heeft elk stuk van een registratie-suggestie voorzien. Het grote Engelse orgel Kent drie manuelen: het ‘Great’ (Hoofdwerk), het ‘Choir’ (Positief) en het ’Swell’ (Bovenwerk). Het Bovenwerk is in een gesloten kast geplaatst met een klep aan de bovenkant voor open en dicht. Geleidelijk crescendo en diminuendo zoals we dat kennen vanuit de Duitse en Franse Romantiek is hier niet mogelijk. De stukken zijn ook uitermate geschikt op een kleiner orgel te spelen. Per deel staan o.a. een aantal ‘Voluntaries’ afgedrukt, na een langzame inleiding (met prestant 8’ en 4’ of gedekt 8’ en prestant 4’ of soms alleen prestant 8’} – waarin versieringen en versieringsnoten geïmproviseerd mogen worden – volgt een snel deel:

a) Cornetvoluntary, te spelen met het discantregister Cornet (8’, 4’, 2 2/3’ 2’ en 1 3/5’). Indien niet voorradig voldoet een Sesquialter (2 2/3’ en 1 3/5’) ook uitstekend.

Sommige cornetvoluntaries kunnen zelfs op een klavier gespeeld worden, neem dan de cornet met daarbij de gedekt 8’ en prestant 4’. Let op de begeleiding die maar tot 6 (klein octaaf) mag komen.

b) Trumpetvoluntary, te spelen met de trompet 8’, vul dit register aan met gedekt 8’ en prestant 4’; onegale tonen en een enkele te langzame aanspraak worden hierdoor opgeheven. De trompet dient wel zuiver gestemd te zijn.

c) Fuga, meestal gespeeld met het plenum (prestant 8’, 4’, 2’ en mixtuur).

Er valt over deze muziek nog veel te zeggen. Omdat de ruimte hiervoor ontbreekt noem ik tenslotte nog enkele soortgelijke boeken:

  • serie ‘Tallis to Wesley’; talrijke deeltjes met uitgaven van muziek uit de 16e tot de 19e eeuw. Uitgave Hinrichsen.
  • William Boyce 10 Voluntaries. Uitgave Oxford University Press.
  • John Stanley, Voluntaries 3 delen. Uitgave idem.

Engelse koormuziek 7

Het antwoord op de voorbede

Verschenen in Jubilate 17,3 (september 1984)

door fr. Nico Wesselingh o.s.b.

De beste manier

Alweer aan aantal jaren geleden verscheen er in ons land een losbladig altaarmissaal, verzorgd door een bekende uitgeverij op het gebied van liturgie. Over het antwoord op de Voorbede stond daarin het volgende:

Er zijn drie mogelijkheden: of men houdt een korte stilte tussen de verschillende gebedsintenties, of men zingt een bijpassend antwoord, of men zingt hier het Kyrie.

Dat is eigenlijk geen beste regeling, die hier werd voorgesteld. Velen hebben, waarschijnlijk ook omdat het gemakkelijk was, het eerste voorgestelde gebruik ingevoerd: stilte tussen de beden. Maar eigenlijk is dat niet juist. Natuurlijk moet er stilte, moeten er momenten van stilte zijn in onze vieringen, en we doen dat nog te weinig. Maar het lijkt zonder meer duidelijk dat dit niet het aangewezen moment voor stilte is. Want het formuleren van intenties (Bidden wij voor…) is nog maar de vingeroefening, de inleiding op het eigenlijke gebed. Het echte gebed wordt gevormd door de roep (ja, echt waar) van het volk. Bidden is, vooral hier, niet een mooie formulering van theologisch verantwoorde ideeën, maar gewoon een hartekreet van de gelovigen. Waar gebeden wordt voor de noden van onze tijd (om geloofsverdieping in de Kerk, om meer vrede in onze wereld etc.) daar moet ons hart zich zo verbonden weten met deze wensen, dat het als vanzelf begint te roepen: Heer onze God, wij bidden U verhoor ons. Gebeurt dit niet, houdt men stilte in acht, dan brengt men de rol van de geloofsgemeenschap op dit bijna essentiële moment terug tot zwijgen. De beste manier, in alle vieringen, is dus: een echte roep inlassen. Vanuit het hart roepen tot de Heer, die onze noden kan verlichten.

Kort maar krachtig

Dit antwoord kan men in de beste zin dus een acclamatie noemen. Het is een roepen tot God, opgeroepen vanuit de nood die in de formulering wordt aangedragen. Dit goed in acht nemen betekent veel: de intenties mogen geen lange verhalen worden, waarbij de luisterende gelovige halverwege al niet meer weet wat in het begin gezegd is. De intenties moeten verkondigd worden aangedragen door de lector.

Dat is een hele kunst apart. En de woordkeuze is vaak van eminent belang om een stuk geladenheid in de tekst te krijgen. Ga d’r maar aan staan.

Daarnaast is het van belang, dat het antwoord geen langgerekte, onduidelijke ver versluierende zaak wordt. Gelukkig hebben we enkele, algemeen gebruikte goede voorbeelden. Waar hoort men niet het: Heer onze God, wij bidden U verhoor ons. In deze regel zit eigenlijk alles: Het herhaalde aanroepen van God, de roep om verhoring. De tekst is ritmisch genoeg om er muzikaal het nodige mee te kunnen doen: men kan het scanderen in binair ritme.

Variatie

Wil men voorkomen dat veel zaken in onze liturgie afslijten, dan is het zaak afwisseling te brengen. Welnu, in veel parochies wordt nauwelijks meer aan acclamaties gebruikt op de voorbede, dan die ene bovengenoemde. Vanaf deze plaats zou ik met aandrang willen pleiten voor afwisseling in het antwoord. Waarom zouden we het niet zEo proberen te doen, dat elke tijd van het Liturgisch jaar zijn eigen roep bij de voorbede heeft. Als we dat een tijd lang volhouden, gaat de melodie van zo’n liturgische tijd ook een rol spelen in de herkenning: ah, de Advent is weer begonnen, want nu zingen we dat antwoord weer. Het heeft bovendien het voordeel, dat elk van die antwoorden een tijd achter elkaar wordt gebruikt, zodat ook minder muzikale mensen in de kerk eraan kunnen wennen.

Daarom ben ik zo vrij (je kunt niet concreet genoeg zijn, zei me laatst iemand) om hieronder een aantal antwoorden op de voorbede te geven, met een aanduiding van liturgische tijd waarin die goed zou kunnen passen. Natuurlijk kan het ook anders, maar je kunt moeilijk eerst een enquête houden over alle mogelijke verdelingen. Dat enkele van deze antwoorden van eigen hand zijn, moet u me maar niet kwalijk nemen: er zijn er niet zoveel in omloop. Wie een aantal goedbruikbare antwoorden kent die hier niet worden genoemd, mag ze opzenden naar de redaktie. Misschien komen we dan nog eens op dit onderwerp terug.

Voorbeelden

Eerst enkele Gregoriaanse antwoorden. Wellicht zijn er parochies waarin men liever een Gregoriaans antwoord zingt, als in de Mis ook veel Gregoriaans wordt gezongen. lk geef er drie. De laatste heeft iets minder mijn voorkeur, want in de eerste twee komt ook bij het antwoord nog een ‘ro|ver deling’ te pas. De cantor, of het koor, zingt de aanheft, allen geven antwoord. De melodieën zijn redelijk bekend.

Antwoord voorbede 1

Dan de Nederlandstalige antwoorden. Ze spreken qua tekst en melodie dacht ik zo voor zichzelf, dat verdere uitleg eigenlijk niet nodig is. Dus geven we die ook niet.

Antwoord voorbede 2

Tot slot nog dit: er wordt in deze tijd veel de nadruk gelegd op het creatief bezig zijn in de liturgie. Er zijn gebieden waarop men soms creatief is (ik denk aan het maken van ‘eigen’ Eucharistische gebeden), terwijl dat beter aan vakmensen kan worden overgelaten.

Maar het invoeren van wat nieuwe melodieën bij de voorbede, is een zaak die in elke parochie mogelijk moet zijn, tot vreugde lijkt me van priester, lector, koor en gelovigen. En dat lijkt ons heel positief.

Notities over de algemene voorbede

‘Wij bidden U verhoor ons’

door Cees Janssens

Een smeekgebed

Bij de voorbede – de naam zegt het al – hebben we met gebed van doen. Deze vaststelling lijkt op het intrappen van een open deur, maar is het toch niet. Bidden is een kunst, bidden moet worden geleerd. En – de eerlijkheid gebiedt het te zeggen – niet iedereen beheerst deze kunst.

Voorbede is een heel bepaalde vorm van gebed. Voorbede hoort thuis in de hoek van wat wij smeekgebed noemen. Dat betekent dat voorbede alles te maken heeft met vragen. Voorbede is een manier van bidden waarbij wij ons als gelovigen vragend en smekend tot God richten. Een dankgebed beschouwen wij daarom niet als voorbede. Een gebed waarin God lof wordt gebracht ‘U, God, loven wij; U, Heer, prijzen wij’ al evenmin. Voorbede is altijd sméékgebed. Bij uitvaarten en jubilea willen allerlei liturgische doe-het-zelvers deze wijsheid nog wel eens uit het oog verliezen. Dan wordt men als kerkganger bijvoorbeeld vergast op zoiets als een levensloop van de betrokkene(n). Enfin, U begrijpt het al, dat is dan geen voorbede, hoe goed ook bedoeld.

Voor ànderen

Er is nog meer. Het woord smeekgebed alléén zegt te weinig, wanneer het over voorbede gaat. Daar moet nog iets bij. Onze bede wordt pas echt tot vóórbede wanneer wij bidden voor ànderen. Het nederlandse woord voorbede is een beetje familie van al die uitdrukkingen die wij gebruiken wanneer wij voor een ander willen opkomen: voor iemand een goed woordje doen, voor iemand ten beste spreken. Zoiets doen wij ook in onze voorbede. Wij willen de belangen van anderen bij God behartigen.

In geloof en goed vertrouwen dat God met onze wereld begaan is, dat het wel en wee van de mens Hem niet onverschillig laten, betrekken wij Hem in onze eigen zorg voor wereld en samenleving. Voorbede is de liturgische naam voor wat we in ander verband solidariteit noemen: staande voor God komen wij op voor de belangen van anderen en van elkaar.

Voorbede is daarom een bij uitstek christelijke manier van bidden. We stellen niet onszelf voorop, en het eigen belang, maar we geven voorrang aan de naaste. Voorbede is een toepassing op het terrein van het gebed van onze opdracht de naaste lief te hebben en elkanders lasten te dragen.

Onze voorbede is bedoeld als het gebed vàn allen vóór allen. Dat betekent nogal wat. Gemakkelijk blijven we onder de maat van wat met voorbede eigenlijk is bedoeld. Er wordt wel ooit gezegd dat wij bij de voorbede iets zichtbaar maken van het gemeenschappelijk priesterschap van alle gelovigen.

Daarmee bedoelt men dan te zeggen: hier wordt duidelijk dat wij ten bate van anderen voor God treden. Priester is men immers nooit voor zichzelf, ten eigen bate, maar altijd ten dienste van anderen.

De inleiding op het missaal zegt heet heel correct: ‘|n de voorbede of het gebed van de gelovigen oefent het volk zijn priesterlijk ambt uit en bidt het voor alle mensen’ (nr. 45). De gemeenschap van gelovigen is niet alleen met zichzelf bezig als het goed is. Onze opdracht is het de anderen, alle anderen, in Gods ontferming aan te bevelen.

En toen was er de praktijk…

In de praktijk is het verre van eenvoudig de voorbede goed te laten functioneren. Er komt dan ook nogal wat bij kijken.

De gebedsintenties vragen de nodige zorg, zowel wat de inhoud betreft als wat de formulering aangaat. Voorbede kant en klaar uit een boekje kan eigenlijk niet goed. Dan wordt gemakkelijk tekort gedaan aan wat hier en nu onze aandacht vraagt. Nergens in de liturgie is er zóveel ruimte voor eigen inbreng als hier. Waarom daar geen goed gebruik van gemaakt?

De voorbede vraagt ook om een rolverdeling. De voorganger blijft ook bij de voorbede in functie. Dat betekent: hij nodigt uit om te gaan bidden en hij sluit het geheel af met een samenvattende oratie. Het voordragen van de intenties behoort echter niet tot zijn competentie. Dat zal in onze situatie meestal aan een lector worden toevertrouwd. Maar de belangrijkste rol wordt door het volk vervuld, het gaat immers om het gebed van de gelóvigen. Gebedsrefreinen bieden hier een uitstekende mogelijkheid. Het ‘Heer, onze God, wij bidden U verhoor ons’ vormt bij dit alles het eigenlijk gezegde gebed. Dat komt aan het volk toe. En dan als het even kan natuurlijk niet zomaar gezegd, gesproken, maar gezòngen, van binnenuit, als een waarachtige roep om ontferming en verhoring. Het bijna onderaardse gemompel dat men in sommige kerken op dit moment weet te produceren is vanzelfsprekend uit den boze. Ik kan me niet voorstellen dat God bereid is daaraan gehoor te schenken. Als ik God was zou ik het wel weten.

En waarom moet het bij de voorbede eeuwig en altijd hetzelfde liedje zijn? Er zijn vele, goede teksten van bruikbare refreinen voorhanden inmiddels. Ook de voorbede is erbij gebaat wanneer zij met de liturgische seizoenen van kleur mag wisselen.

Gaven en gebeden

Veel moet hier onbesproken blijven. Maar een ding moet ons toch nog van het hart: de voorbede en de daarbij aansluitende collecte zijn twee vormen van één en dezelfde solidariteit. ‘Hostias et preces Tibi offerimus’ zingt het offertorium van de Requiemmis.

‘Heer, aanvaard onze gaven en verhoor ons gebed’ zegt een van de daarop aansluitende gebeden. Pas wanneer én de voorbede én de collecte de aandacht hebben gekregen die zij verdienen, mogen wij overgaan tot de viering van de Eucharistie. Wie niet begrijpt waarom het hier gaat, doet er goed aan in zijn bijbel Mt. 5,23–24 nog maar eens op te slaan.

Heures Mystiques opus 29 van Léon Boëllmann

Verschenen in Jubilate 17,2 (mei 1984)

Heures Mystiques 1

De bekende organist en componist Léon Boëllmann (1862–1897) is op twee terreinen compositorisch werkzaam geweest: de kamermuziek en de orgelwerken. De kamermuziekcomponist Boëllmann is de man van de wereld, de viool, de cello, het orkest, de piano, de menselijke stem zijn de voertuigen van zijn creativiteit. Daartegenover staat de orgelcomponist Boëllmann, de man die zich in dienst stelt van de kerk, scheppend verstaanbare muziek, probleemloos in melodiek en harmoniek. Zijn taal is objectief en voldoet aan de eisen van liturgische functionaliteit. Het orgel beschouwt hij ais het instrument, in plaats en functie gebonden aan het instituut kerk. Van zijn 22 orgelcomposities hebben 14 reeds in de betiteling reminiscenties aan een liturgisch-religieuze praktijk.

Boëllmann had als organist aan de Saint-Vincent-de-Paul te Parijs een orgel ter beschikking waarop de grootste voorbeelden van symfonische orgelkunst verklankt konden worden. Het werd gebouwd door Aristide Cavaillé-Coil en in gebruik genomen op 26 januari 1852. Het orgel telt 47 registers, verdeeld over drie manualen en pedaal.

Heures Mystiques 2

Voor orgel of harmonium componeerde hij in 1896, één jaar voor zijn dood ‘Heures Mistiques’ opus 29. In 1975 zijn ze in drie afzonderlijke deeltjes bij Harmonia te Hilversum opnieuw uitgegeven onder redactie van Piet van der Steen. Deel I bestaat uit Entrées Offertoires, Deel II uit Elévations Communions Sorties, Deel III uit Versets.

Heures Mystiques 3

Heures Mystiques 4

De ‘Heures Mistiques’ zijn een verzameling stukken voor orgel of harmonium, honderd in getal, die zoals de afzonderlijke titels al aangeven, primair bedoeld zijn voor gebruik in de liturgie. Bij het componeren heeft Boëllmann het harmonium als uitgangspunt genomen, gezien de registratieaanwijzingen, het overwegend langzame tempo van de stukken en het op een enkele uitzondering na ontbreken van een pedaalpartij.

Bij het spelen van de stukken op een orgel doet de organist er goed aan de intieme en poëtische klanksfeer van het Franse harmonium in gedachten te houden. Het harmonium had een of twee manualen (beide tussen e’ en f’ gescheiden in bas en discant), geen pedaal, een tamelijk uniforme klankkleur en mogelijkheden voor dynamische schakering.

Slechts een enkele maal geeft de componist aanwijzingen voor de registratie, zie de hier en daar tussen haakjes geplaatst cijfers 16’ en 8’. Het gebruik van mixturen en andere hoge vulstemmen moet worden vermeden. Een enkel zacht geïntoneerd tongwerk kan wel eens op zijn plaats zijn.

In dit artikel zijn een aantal korte muziekvoorbeelden afgedrukt ter illustratie. Zij geven een indruk van de muzikale sfeer en de gemiddelde moeilijkheidsgraad van de stukken. Persoonlijk speel ik deze muziek nogal eens tijdens een uitvaartliturgie omdat de stukken zich hiervoor uitstekend lenen. Dat neemt niet weg dat ook in andersoortige diensten de muziek op zijn plaats kan zijn. Een ieder beoordele dat persoonlijk.

Heures Mystiques 5

‘Lof zij U, Christus‘. De Evangelielezing in onze liturgie

‘De lezing van het Evangelie vormt het hoogtepunt van de dienst van het Woord; de andere lezingen in de traditionele volgorde, d.w.z. uit het Oude Testament dat overgaat tot net Nieuwe, bereiden de gemeenschap hierop voor’. Zo lezen wij in de Algemene Inleiding op het Lectionarium voor de Eucharistieviering (nr. 13).

Wij kunnen de lijn nog verder doortrekken en zeggen: de Evangelielezing op haar beurt bereidt de gelovigen voor op de gedachtenisviering van de Heer die de Eucharistie is. Binnen het geheel van de viering is de Evangelielezing een eerste, een voorlopig hoogtepunt. De communio met de Heer in zijn woord wordt in een Eucharistieviering immers gevolgd door de communio met Hem in het sacrament. Wanneer de Evangelielezing een hoogtepunt is, dan zal dat in de viering te zien moeten zijn. En te horen. Zelfs af en toe te ruiken. Liturgie voltrekt zich in tekenen, en tekenen zijn er om te worden opgemerkt. Rond de Evangelielezing valt er daarom als het goed is liturgisch het een en ander te beleven.

Er zijn diensten waar je bij de lezing van het Evangelie – dat is Blijde Boodschap, Goed Nieuws – het liefst huilend zou weglopen. Dat is heel erg. Maar het kan nog erger. Er zijn ook diensten waar je bij de Evangelielezing niet weg kunt lopen. Om de eenvoudige reden dat er in geen velden of wegen een Evangelielezing te bekennen valt. Dat kan nooit de bedoeling zijn van de liturgische vernieuwing. Christelijke liturgie is per definitie gedachtenisviering van Jesus, de Christus, in Woord en Sacrament. Wanneer wij de Heer met onze eigen gedachten voor de voeten lopen en Hem zodoende beletten zelf aan het Woord te komen, dan zitten wij er helemaal naast. Alle goede bedoelingen ten spijt.

Ieder die geen vreemdeling is in het Jerusalem van de liturgie weet op welke manier de Evangelielezing het relief kan krijgen dat zij verdient. Daar is om te beginnen een boek, dat het aanzien waard is. Daar is verder de diaken of de priester, die het Evangelie uit dit Boek verkondigt, proclameert! Er zijn acolythen met brandende kaarsen, er is een goedgevuld wierookvat waarmee wordt gezwaaid. Er is een processie, er is een ambo. En dan hebben we het nog niet gehad over de zegenbede vóór het Evangelie, over het omhoogheffen van het Boek, over het kussen ervan en het zich bekruisen.

Ook hebben we dan nog niets gezegd over datgene wat de gelovigen op dit moment doen: rechtstaan en de oren spitsen. In de hoop dat hun hart verwarmd zal worden zoals bij de leerlingen van Emmaus, toen de Heer onderweg met hen sprak.

Er zijn parochies waar men de gelovigen heeft wijs gemaakt dat het niet de moeite waard is om voor het Evangelie te gaan staan. In zulke parochies vindt men de kerken waar de liturgie van het zitvlak hoogtij viert. Nou ja, de liturgie… De Lieve Heer zal er ook het zijne wel van denken.

Muzikale vormgeving

Een liturgisch hoogtepunt vraagt om een passende muzikale vormgeving. Dat geldt ook voor de Evangelielezing. Het Evangelie werkt in de liturgie als een soort magneet. Het Alleluia met bijbehorend vers is geen reactie op de voorafgaande, tweede lezing, maar wordt al helemaal door het komende Evangelie beheerst. Zodra het Alleluia wordt aangeheven gaan allen dan ook staan. Het verband tussen Alleluia-roep en Evangelie wordt op die manier lijfelijk beleefd en daardoor verhelderd. Het zou ideaal zijn wanneer het Alleluia door de hele gemeenschap werd overgenomen en herhaald zo dikwijls als nodig. Het bijbehorende vers komt voor rekening van de cantor of het koor. Een goede rolverdeling is een belangrijke bijdrage aan de kwaliteit van de viering.

Wie dit ritueel tot een levend gebeuren weet te maken doet goed werk. De Gregoriusvereniging zou daar best een onderscheiding voor beschikbaar mogen stellen. Een soort aanmoedigingsprijs

Na de lezing vraagt de acclamatie op het Evangelie onze aandacht. Ook hier is er weer iets als een magneetwerking. Het Evangelie is niet echt verkondigd wanneer het niet bij de verzamelde gelovigen is aangekomen. Een acclamatie legt daarvan getuigenis af. Zij geldt de levende Heer, die zich ook in zijn woord aan de zijnen geeft als Brood van eeuwig leven. Qua structuur ligt een vergelijking met de acclamatie na de consecratie hier voor de hand.

Gezongen Evangelie?

Een heel aparte mogelijkheid biedt de gezongen verkondiging van het Evangelie. Niet iets voor elke dag, maar zeker te overwegen voor de feestdagen. In de ons omringende landen lijkt daar meer aandacht voor te bestaan dan bij ons. Tijdens vakanties heb ik het zelfs in gewone zondagsdiensten wel meegemaakt. Indrukwekkend.

We zouden kunnen afspreken dat we elkaar niet lelijk aankijken wanneer deze mogelijkheid voorlopig op de meeste plaatsen ongebruikt blijft liggen. Dat geldt uiteraard niet voor de vele ‘gewone’ mogelijkheden rond het Evangelie. Want – wij verhalen de uitspraak waarmee we begonnen – ‘de lezing van het Evangelie vormt het hoogtepunt van de dienst van het Woord’.

Halleluia – Godlof

Verschenen in Jubilate 17,2 (mei 1984)

door fr. N.P. Wesseling o.s.b.

In de Paastijd schrijven over de Tussenzang. Bijna vanzelf gaan dan je gedachten uit naar het Alleluia. De Paasroep bij uitstek, waarmee in het Oosten, vooral in de Orthodoxe Kerk, de gelovigen elkaar Zalig Pasen wensen. Het woord Halleluia betekent inderdaad: Lof aan God. Het Hallel zijn de lofpsalmen. De uitgang la is een afkorting van de godsnaam Jaweh. Wie zei er ook alweer dat die naam nooit werd uitgesproken?

Over de schrijfwijze valt te redetwisten ‘Roomsen schreven altijd Alleluia. De oude latijnen spraken de letter h niet uit. Bisschop Augustinus, die zelf uit Noord-Afrika kwam, spot er al mee: het niet kunnen uitspreken van de h is eigenlijk een soort dialectverschijnsel. Misschien wel een spraakgebrek.

Moet die h worden uitgesproken? in het Hebreeuws ligt de h-klank dicht bij de g-klank. Duidelijk hoorbaar dus. Het lijkt er op, dat er alles voor te zeggen is die h maar duidelijk uit te spreken. Wij hoeven ons toch nu niet meer aan te passen aan een spraakgebrek van de oude latijnen?

Maar daarmee is niet alles gezegd over die uitspraak. Want de derde lettergreep (u) geeft ook verwarring. Spreek je die uit als u of als oe? Ook hier weer een duidelijk verschil vanuit de Reformatie en vanuit de Romana. Maar als u denkt, dat de oe-klank vanuit het Latijn is overgenomen, dan vergist u zich. De u-klank is ook in het Hebreeuws onbekend, evenals in het Latijn. Er is dus alles voor te zeggen om de oe-klank aan te houden. Natuurlijk niet om ons te onderscheiden van onze reformatorische broeders.

Och, in feite is er geen echt voorschrift daaromtrent. Dus iemand die dit woord anders uitspreekt, zal geen excommunicatie oplopen. Uiteraard is het wel zaak, dat in een koor iedereen zich houdt aan de afgesproken manier om dit woord uit te spreken.

toonzetting

Welk Halleluia zingen we nu in de Paastijd? Of nemen we (voor het gemak) toch maar een gewoon strofelied? Jammer als u dat steeds,weer zou doen. Het typisch eigene van de Paastijd komt dan helemaal niet aan bod. Maar waar haal je zo’n Halleluia vandaan?

Om te beginnen is het niet verboden om in een viering een Gregoriaans Alleluia te zingen. Het Alleluia met zijn jubilus (= lange uitgang op de slotlettergreep a) is typisch voor het Gregoriaans. Ook als de andere gezangen niet of slechts ten dele Gregoriaans zijn, zou een Gregoriaans Alleluia te gebruiken zijn. En vaak is het zo, dat een koor zo’n Alleluia beter kan ‘behappen’ dan b.v. een Graduale. Ze zijn niet zo lang, en niet zo zwaar van aard. En sommige melodieën keren als typen regelmatig terug. Even opletten welk Alleluia u dan kiest. Het liefst een, waarvan de tekst enig verband met bij voorkeur het Evangelie van de dag. Of met het thema, als het om een thematische viering gaat.

gezangen voor liturgie

En nu we het toch over het Halleluia hebben: in de landstaal kun je daar sinds kort best wel iets mee doen. Nu zeer recent de nieuwe bundel Gezangen voor Liturgie verkrijgbaar is, heeft het zijn nut erop te wijzen, dat in die bundel een 20-tal Halleluia’s staan. Met korte, goed bruikbare keerverzen voor volkszang. We drukken er hier enkele van af. Ga ze maar eens zingen. U zult zien dat het eenvoudig maar goed klinkende composities zijn. En soms is het Alleluia zo van het Gregoriaans weggelopen.

Halleluia Godlof

Wijs, tot slot, deze Nederlandse Halleluia’s niet van de hand als een soort nieuwlichterij. Het is een telkens terugkerende rubriek in het lectionarium van het nieuwe Missaal. Zing van harte eens uw paasvreugde uit naar het Evangelie toe.

ln dat verband nog een opmerking. Het Halleluia is een processiezang. Het wordt gezongen als de priester, of diaken, zich opmaakt om met het Evangelieboek in processie naar de leesplaats te gaan. Voorafgegaan uiteraard door kaarsendragers en wieroker. Als nu dat geheel van klaarmaken en processie langer duurt dan het gezongen Alleluia met vers, herhaal dan na het laatste Halleluia nog eens het vers, en laat het geheel door het volk afsluiten met nogmaals het Halleluia. Zo wordt ook de tweede zang functioneel.

‘Als uw woord opengaat, wordt het licht’ (Psalm 119 (118), 130)

De dienst van het woord

De tijd dat we het eerste deel van de Eucharistieviering met de naam ‘voormis’ aanduidden ligt al weer ver achter ons. Door toedoen van het Tweede Vaticaans Concilie is de ‘voormis’ gepromoveerd. Sinds die tijd spreken we van ‘de dienst van het woord’ of kortweg ’de woorddienst’. Een nieuwe benaming wijst altijd op een veranderde visie en een daarmee gepaard gaande verandering in de beleving. Zo ook hier. Bovendien bevinden we ons met dit alles op een terrein waar de liturgische vernieuwingen misschien wel het meest ingrijpend zijn geweest. Daarmee is dan niet de overgang van Latijn naar Nederlands bedoeld, hoe belangrijk deze ook is, maar eerder de geweldige ommekeer die er in de waardering voor het woord van de Schrift is gegroeid, zoals dat in de liturgische samenkomst functioneert. Of minstens zou moeten functioneren. Vriend en vijand zijn het er immers over eens dat we in de praktijk nog lang niet altijd hebben bereikt wat op papier al twintig jaar een feit is.

Eerder verschenen in Jubilate 17,1 (16,4), januari 1984

door Cees Janssens

Een woord om van te leven

De wat stiefmoederlijk behandelde ‘voormis’ maakte plaats voor een gelijkberechtigde ‘dienst van het woord‘. Gelijkberechtigd waarmee? Het antwoord op deze vraag is te vinden in de liturgische boeken. Zo lezen we bijvoorbeeld in de Algemene Inleiding op het Romeins Missaal, onder nr. 8 het volgende: ‘De mis bestaat in zekere zin uit twee delen, n.l. de dienst van het woord en die van de eucharistie, die zó nauw met elkaar verbonden zijn, dat ze één daad van eredienst uitmaken’. De dienst van het woord is als het ware opgetild tot het niveau van het sacrament, de eucharistie. Wanneer we de aangehaalde tekst verder lezen dan wordt een en ander nog duidelijker: ‘Want’, zo staat er, ‘in de mis wordt de tafel bereid zowel van het woord Gods als van Christus’ Lichaam, waaraan de gelovigen worden onderricht en gevoed’. Twéé tafels, die van het woord en die van het Brood. Aan beide ontvangen de gelovigen voedsel voor hun leven als christen. Een gedachte overigens, bijna zo oud als de Bijbel zelf, al uitgesproken in Deuteronomium 8,3 en letter- lijk geciteerd in het Nieuwe Testament: ‘Niet van brood alleen leeft de mens, maar van alles wat uit de mond van God voortkomt’ (Mt. 4,4). Op gelijksoortige wijze spreekt de psalmist: ‘Als uw woord open gaat wordt het licht: het schenkt onwetenden inzicht. lk open gretig mijn mond; in honger naar uw geboden’ (ps. 119(118), 130–131).

Liturgische vormgeving

De gewijzigde visie op de waarde van het Schriftwoord wordt om zo te zeggen in allerhande liturgische vormen vertaald. Een paar voorbeelden ter verduidelijking. De ambo of lezenaar neemt voortaan een centrale plaats in binnen de viering, naast het altaar. Zo komt tot uitdrukking dat er twéé tafels zijn, onderscheiden en toch op elkaar betrokken. Het rooster van de Schriftlezingen is ingrijpend veranderd. Het Oude Testament wordt royaler gebruikt, de Evangelies tenslotte komen in een doorgaande lezing beter tot hun recht. De cyclus van één jaar is er bovendien een van drie jaar geworden. Er is een nieuwe taakverdeling ingevoerd, waarbij de diaken of de priester de evangelielezing verzorgt, en gelovigen uit het kerkvolk – vrouwen of mannen – als lectoren de daaraan voorafgaande lezingen voordragen. Altijd; zonder uitzondering. Zelfs wanneer de Paus voorgaat. In de praktijk wordt nogal eens tegen deze verdeling gezondigd, er zijn nog altijd plaatsen waar men roomser wil zijn dan de Paus.

Woorden die om antwoord vragen

Aparte aandacht moge hier worden gevraagd voor het feit dat het woord van de Schrift altijd een woord is dat een antwoord wil oproepen. Allereerst geven wij dit antwoord door onze manier van leven. Maar we mogen ook reageren door ons woord, een antwoord in de meest letterlijke zin. De vernieuwde liturgie biedt daarvoor verschillende mogelijkheden. Wij wijzen hier alleen op de zogenaamde antwoordpsalm na de eerste lezing. Een kostelijke mogelijkheid om te reageren op wat ons in deze eerste lezing is verkondigd. Er wordt wel ooit beweerd dat de vernieuwing van de liturgie nergens zo geslaagd mag heten als in de keuze van deze antwoordpsalmen. Als dat zo is – en er steekt zeker een groot stuk waarheid in – dan verdient deze antwoordpsalm uitdrukkelijke aandacht. Beter dan welke ‘tussenzang’ ook, kan de antwoordpsalm ons maken tot gelovigen die in gesprek zijn met hun Heer. Woord en wederwoord. Zo gaat dat in het huis van de Vader, en zo is het ook bedoeld.

Na de intredezang

De dienst is begonnen. Het openingslied is gezongen. Het was een Gregoriaanse lntroitus, of een gewoon (!) lied, of een intredezang uit b.v. ‘Wisselende Gezangen’. Na het Openingswoord komt nu de ritus van vergeving. Wat zingen we daarbij? Twee manieren Zoals elders in dit nummer door Cees Janssens wordt uiteengezet zijn er twee manieren. In beide manieren komt het Kyrie of Heer ontferm U aan bod. Alleen, op een wat andere wijze.Lees verder

Een goed begin… Nogmaals aandacht voor de openingsritus

Het openingsritueel van de zondagse eucharistieviering komen we bijna nooit in zijn volledige vorm tegen. Praktisch altijd wordt er met de snoeischaar gewerkt. Het resultaat kan heel verrassend zijn en een openingsritus opleveren die precies doet wat hij doen moet: de gelovigen oriënteren op elkaar en op de komende viering.

Snoeien is echter een kunst die niet iedereen verstaat. Wie ondeskundig te werk gaat zal de gevolgen daarvan ondervinden.Lees verder

Vespervieringen: waar vinden we melodieën

Adriaan van Roode

Vespervieringen zijn in! In toenemende mate zien we aankondigingen van vespervieringen in diverse kerken. Soms incidenteel, vaak ook met een zekere regelmaat. Het gaat echter in lang niet alle gevallen om ‘echte’ vespervieringen: veelal betreft het bijeenkomsten in de namiddag of vroege avond met een devotioneel karakter, waarin gebeden en gezongen wordt, vergelijkbaar met het vroegere ‘lof’, soms uitmondend in een uitstelling met aanbidding.

Dit artikel gaat echter over vespervieringen waarbij teksten en vorm ontleend zijn aan het Getijdenboek, dat niet spreekt van ‘vespers’, maar van ‘avondgebed’. Voor iemand die bekend is met dit boek is het vinden van de teksten voor een bepaalde dag niet zo moeilijk. Het probleem is geschikte melodieën te vinden waarop deze teksten gezongen kunnen worden.

Tijdens een symposium op 25 januari jl. in Teteringen over vespervieringen conform het avondgebed uit het Getijdenboek kwam van verscheidene deelnemers deze vraag naar voren. Problemen bleken er met name te zijn ten aanzien van muziek voor de hymne, de antifonen, de lofzang (kantiek) en de korte beurtzang.

De eenvoudigste oplossing zou een uitgave zijn waarin de melodieën voor al deze onderdelen te vinden zijn. Die bestaat inderdaad: Woord en Toon van Marcel Weemaes en Ignace de Sutter, uitgegeven door de Abdij van Male, welke uitgave echter uiterst moeilijk verkrijgbaar is.

Voorts heeft Jan Böhmer een aantal boeken uitgegeven met gezangen voor het getijdengebed:

  • Antifonale I: antifonale bij het Klein Getijdenboek
  • Antifonale II: antifonale bij de Lofzang van Maria op zon- en feestdagen
  • Hymnarium: alle 223 hymnen uit het Getijdenboek
  • Vesperale I: vier gezongen vespervieringen voor de zaterdagavond
  • Vesperale II: vier gezongen vespervieringen voor de zondagavond
  • Cantica: 37 kantieken en toonzettingen voor de Lofzang van Maria

We kunnen ook we gebruik maken van het Abdijboek, uitgegeven door Annie Bank, een losbladig systeem met o.a. antifonen en hymnen, gecomponeerd door de IWVL (Intermonasteriële Werkgroep voor Liturgie); het Boek der Psalmen, uitgegeven door de Katholieke Bijbelstichting, met toonzettingen van de psalmen door de IWVL en Bijbelse Kantieken van dezelfde uitgever.

Vervolgens is er het boek Officium door Ignace Thevelein, uitgegeven door TerraLannoo. Dit boek biedt bouwstenen voor vespervieringen die qua vorm overeenkomen met het avondgebed uit het Getijdenboek, doch met vaak afwijkende teksten en metrisch gecomponeerde muziek. Toch bevat dit boek wel gezangen die gebruikt kunnen worden in ‘klassieke’ vespervieringen.

Tenslotte wil ik wijzen op zeer eenvoudige toonzettingen voor vespervieringen in deel 1 van het Dienstboek voor de Protestantse Kerk in Nederland. De daarbij gebruikte psalmvertaling is van Ad Bronkhorst, dezelfde die gebruikt wordt in het Getijdenboek.

Met bovenstaande boeken kan men echter lang niet altijd vespervieringen samenstellen zoals die op een bepaalde dag volgens het Getijdenboek gezongen dienen te worden. Bovendien is niet iedere toonzetting geschikt voor elke doelgroep. Genoemde uitgaven voorzien vaak niet in een concrete vraag naar geschikte hymnen, antifonen en kantieken.

Aan de hand van de opbouw van een vesperviering wil ik een aantal suggesties geven om te komen tot gemeenschappelijk gezongen vieringen voor iedere willekeurige dag of feest conform het Getijdenboek.

Openingsvers

Eenvoudige openingsverzen zijn wel te vinden. Een voorbeeld uit het Abdijboek:

Vespervieringen_1

Hymne

De verzen van de meeste hymnen tellen 4 × 8 lettergrepen. In het Liber Hymnarius zijn vele syllabische melodieën te vinden waarop al deze hymnen gezongen kunnen worden.

Er doet zich echter een probleem voor bij hymnen die een afwijkend lettergreepschema hebben, bijvoorbeeld de hymne ‘Stad Jeruzalem verheven’ voor de vespers van het feest van Kerkwijding. Gelukkig is bij de vertaling van de overeenkomstige hymne uit het Liber Hymnarius hetzelfde lettergreepschema aangehouden, zodat de Nederlandse hymne gezongen kan worden op de melodie van het Latijnse origineel (Urbs Ierusalem). Hetzelfde geldt voor de hymne ‘Ave, maagd Maria’, waarvoor de melodie van de hymne ‘Ave maris stella’ uit het Liber Hymnarius gebruikt kan worden.

Vespervieringen_2

Soms is het Latijnse origineel echter zo neumatisch of zelfs melismatisch, dat het niet doenlijk is de Nederlandse tekst te zingen op zo’n rijk versierde gregoriaanse melodie. In dat geval is te proberen de melodie te vereenvoudigen zoals dit gebeurd is in uitgaven als Klein Graduale of Simple English Propers, waar gregoriaanse propriumgezangen uit het Graduale Simplex zijn vereenvoudigd tot syllabische antifonen in de volkstaal. Het Latijnse origineel van onderstaand voorbeeld is de hymne ‘Iam bone pastor, Petre’.

Vespervieringen_3

In het Getijdenboek komt bij de hymnen een aantal gezangen voor die in enkele opzichten afwijken van de overige hymnen: het metrum verschilt vaak, zij zingen soms over een goddelijk persoon of heilige en niet tot hen, zoals bij een hymne gebruikelijk is en tenslotte ontbreekt meestal de doxologie in het laatste vers. Het gaat dan om hymnen waarvan geen Latijns origineel bestaat en die veelal van relatief recente datum zijn. Voorbeelden: de hymnen ‘Vriendelijk Licht’, ‘De dag door uwe gunst ontvangen’ en ‘O Heiland, open wijd de poort’. De melodieën voor dit soort ‘hymnen’ zijn te vinden in diverse kerkelijke liedbundels, voor wat betreft de genoemde voorbeelden respectievelijk in Zingt Jubilate (nr. 803), Liedboek (nr. 248) en Gezangen voor Liturgie (nr. 510).

Eventueel kan de hymne ook in het Latijn gezongen worden. De ‘Algemene inleiding op het getijdengebed’ zegt hierover: ‘Niets belet echter dat in een en dezelfde viering bij het zingen van sommige gedeelten niet altijd dezelfde taal wordt gebruikt.’(276). Uiteraard dient dan voor de deelnemers aan de viering een vertaling beschikbaar te zijn.

Voor nadere informatie over hymnen in het algemeen kan ik u verwijzen naar een artikel over dit onderwerp, dat eerder in Jubilate is verschenen.

Antifonen

In het Getijdenboek wordt iedere psalm en kantiek voorafgegaan en gevolgd door een antifoon. Evenals de hymnen geven de antifonen door hun tekst duidelijk kleur aan de viering en plaatsen deze in de tijd van het kerkelijk jaar of accentueren het feest dat wordt gevierd. Daarom zijn ze zo belangrijk voor de inhoud en kwaliteit van een vesperviering. Mede doordat voor de zondagen de antifonen verschillend zijn voor het A-, B- en C-jaar komen er in het Getijdenboek zoveel antifonen voor, dat men er kennelijk van heeft afgezien een register voor antifonen in het boek op te nemen…

Waar vinden we melodieën voor al deze antifonen? De melodieën uit het Antiphonale Monasticum of het Antiphonale Romanum zijn meestal niet geschikt om te gebruiken voor teksten in de volkstaal. Bovendien zijn de antifonen uit het Getijdenboek geen vertalingen uit genoemde Antiphonales.

De ‘Algemene inleiding op het getijdengebed’ biedt een oplossing voor dit praktisch probleem: ‘Als in het gezongen getijdengebed voor een bepaalde antifoon geen melodie bestaat, kiest men een andere antifoon uit het repertorium, als deze maar aan het doel beantwoordt volgens de voorschriften in de nrs. 113.121–125.’ (274). Genoemde voorschriften gaan over de kleur die de antifoon geeft aan de psalm die erop volgt en over de wijze van uitvoering van antifonen en psalmen. Welnu, er bestaat gelukkig een uitgebreid repertorium aan Nederlandstalige antifonen. Enkele voorbeelden:

  • In het Abdijboek staan talloze antifonen, gerangschikt naar tijd in het kerkelijk jaar (Advent, Kersttijd, Veertigdagentijd), kerkelijke feesten (Kerstmis, Pasen, Hemelvaart, Pinksteren) en bijbelse herkomst (Oude en Nieuwe Testament). Ook is een groot aantal Maria-antifonen opgenomen. Bij de beurtzangen en de doorgecomponeerde psalmen in het Abdijboek staan eveneens antifonen.
  • Bij alle psalmen in het eerdergenoemde Boek der Psalmen staan twee antifonen, ontleend aan de betreffende psalm, die het mogelijk maken de psalm een bepaald accent te geven.
  • Ook in het Dienstboek staat bij alle daarin opgenomen psalmen een tweetal eenvoudige antifonen.

Psalmen

Het vinden van psalmtonen kan geen probleem zijn. Achter in het Boek der Psalmen staat voor iedere kerktoon een groot aantal formules in verschillende toonhoogten waarop de psalmverzen gezongen kunnen worden. De kerktoonaard van de antifoon is uiteraard bepalend voor die van de psalm. De te kiezen psalmtoon hoeft niet exact dezelfde voortekening te hebben als de antifoon. Bij kleine verschillen kan de antifoon of de psalmtoon getransponeerd worden, zodat ze dezelfde voortekening krijgen.

De formules voor psalmtonen die in het Abdijboek bij iedere antifoon gegeven worden, passen in het systeem van het Boek der Psalmen.Als de gegevens uit beide uitgaven bij elkaar gevoegd worden, ontstaat een wel zeer ruime keuze uit psalmformules voor iedere kerktoonaard. Zo heb ik zelf bijvoorbeeld hierdoor de keuze uit wel 19 verschillende psalmformules alleen al voor de eerste toon! Zo kan gezorgd worden voor de nodige variatie bij het zingen van verschillende psalmen in dezelfde kerktoonaard.

Bij de keuze van een bepaalde psalmformule moet men rekening houden met de vaardigheid van de mensen die de psalmen gaan zingen. Ideaal is het alternerend zingen van verzen door cantor of koor en alle deelnemers aan de viering. Zijn die deelnemers geen geoefende zangers – wat meestal het geval zal zijn – dan kiest men het beste voor een psalmformule met één reciteertoon (tenor) voor ieder halfvers en eenvoudige cadensen voor de slotlettergrepen van de halfverzen. De psalmformules uit het Abdijboek aangeduid met de letter A en die uit het Dienstboek voldoen alle hieraan.

Omdat niet iedereen psalmverzen kan zingen vanaf gegeven psalmformules, zal het vrijwel altijd noodzakelijk zijn boven het eerste vers de muziek geheel uit te schrijven. De volgende verzen kunnen daaronder geplaatst worden, waarbij met grafische middelen (cursief/vet) de cadensen en de slotnoten worden aangegeven.

Psalmverzen uit alle gebruikelijke vertalingen kunnen op genoemde psalmformules worden gezongen. In het Boek der Psalmen wordt de vertaling van Gerhardt en Van der Zeyde gebruikt. De daar aangegeven psalmformules kunnen echter ook aangewend worden om de psalmvertaling van Bronkhorst te zingen.

Kantieken en Lofzang van Maria

Kantieken zijn poëtische bijbelse teksten die al van oudsher in de liturgie werden gezongen. De tekst van kantieken die voor het avondgebed aangegeven staan in het Getijdenboek, zijn ontleend aan boeken van het Nieuwe Testament: de apostolische brieven en het Boek der Openbaring. Muziek voor alle kantieken die voorkomen in het getijdengebed is te vinden in het boek Bijbelse Kantieken, waarin ook de kantieken zijn opgenomen uit het Abdijboek, waarin zij merkwaardigerwijs in de rubriek ‘Hymnen’ zijn ondergebracht. Deze composities zijn echter lang niet alle bruikbaar om met ‘gewone’ gelovigen te zingen. Bovendien wijken de teksten af doordat vaak andere vertalingen zijn gebruikt.

Alle teksten van de kantieken die opgenomen zijn in het Getijdenboek kunnen echter gezongen worden op psalmtonen, wat in de meeste gevallen de meest praktische oplossing zal zijn. Uiteraard dient men een psalmtoon te nemen die overeenkomt met die van de voorafgaande antifoon.

Bovenstaande geldt ook voor de Lofzang van Maria, een kantiek uit het evangelie van Lucas, die in elke vesperviering wordt gezongen.

Korte beurtzang

Na de lezing volgt een meditatieve stilte, waarna een korte beurtzang volgt. Omdat de vorm van deze beurtzang altijd hetzelfde is, kan voor de beurtzangen uit het Getijdenboek een vaste formule worden gebruikt. Als voorbeeld geef ik een formule voor een beurtzang zoals deze wordt gebruikt op de Priester- en Diakenopleiding Bovendonk:

Vespervieringen_4

In het Abdijboek vindt men – ook weer onder de rubriek ‘Hymnen’ – een aantal korte beurtzangen, die echter niet altijd zo eenvoudig zijn.

In Officium staat een tweetal korte beurtzangen met de juiste vorm, die echter minder geschikt zijn om als algemeen bruikbare toonformule te fungeren.

In het Antiphonale Monasticum en het Antiphonale Romanum zijn vele zeer eenvoudige toonformules te vinden voor korte beurtzangen. Zij worden aangegeven met de afkorting R. br. (responsorium brevis) vóór de eerste notenbalk.

Slotgebeden

Het avondgebed wordt afgesloten met de slotgebeden. Deze beginnen met korte, kernachtige voorbeden, die telkens afgesloten worden met een aanroeping door de aanwezige gelovigen. Het is bepaald niet moeilijk voor deze aanroepingen een melodie te maken:

Vespervieringen_5

De voorbeden worden afgesloten met het gezamenlijk gebeden (of gezongen) Onze Vader, onmiddellijk gevolgd door het afsluitend gebed volgens de liturgie van de dag.

Tenslotte besluit de voorganger de viering met de zegenbede. Als een priester of diaken voorgaat, kan hij dezelfde zegenformule zingen als aan het einde van een eucharistieviering. Gaat een leek voor, dan kan zij of hij zingen:

Vespervieringen_6