Verschenen in Jubilate 18,1 (januari 1985)
Fr. Nico Wesselingh O.S.B.
Als de redactie van Jubilate vraagt om een artikeltje, zeg je van harte ja. Het is immers een goed blad, met een leuke redactie. Meestal is het schrijven dan ook niet zo moeilijk. Maar dit keer heb ik er moeite mee. Het moest over de geloofsbelijdenis gaan. Over de gezongen geloofsbelijdenis wel te verstaan. Ik heb het zien aankomen. We zijn immers vooraan de Eucharistie begonnen: met de intredezang. En zo telkens een stap verder. En nu zijn we dan zo ver. Eigenlijk had ik ‘nee’ moeten zeggen, dit keer. Maar met Cees Janssens zit ik nu eenmaal op de liturgisch-muzikale tandem, en dan kun je niet zomaar afstappen. Dus toch maar! Wat is het probleem? Heel eenvoudig: zolang de geloofsbelijdenis in het Latijn was, sprak het vanzelf dat het Credo gezongen werd. Op feestdagen vaak meerstemmig door het koor, en anders Gregoriaans met het volk. Geen vuiltje aan de lucht. Maar een Nederlandse geloofsbelijdenis wil niet zo goed lukken. Niet omdat de tekst niet eerbiedwaardig is. Dat is ze wel. En oud ook. Zeer oud. Maar het is net alsof dogmatische teksten niet zo gemakkelijk meer over je lippen komen. Dat heeft niets met rechtgelovigheid te maken. Eerder met een minder dogmatische instelling. Vooral in onze landstaal staan dogmatische begrippen vaak veraf van ons gewone taalgebruik. ‘Deum de Deo, lumen de Lumine, Deum vero de Deo vero’ kiinkt in mijn oren heel anders dan: ‘God uit God, licht uit Licht, ware God uit de ware God’. Die spraak staat van je verwijderd. En velen weten niet of nauwelijks, wat ze zich bij deze woorden moeten voorstellen. De Schrift spreekt zo niet over God. De Psalmen nog minder.
Persoonlijk?
Bovenstaande durf je nauwelijks hardop te zeggen. Het kan worden opgevat als een tekort in je geloofsbeleving. En sommigen denken misschien: Die monniken ook al? Maar voordat u nu met uw bestraffende vinger in mijn richting gaat wijzen, wijs ik u op enkele zaken die mijn persoonlijke houding wat lijken te rechtvaardigen.
- De Geloofsbelijdenis wordt in de liturgie na Vaticanum II veel minder vaak voorgeschreven. Eigenlijk alleen nog maar op zondagen en hoogfeesten. Verder mag je het onder bepaalde omstandigheden nog wel zingen, ook al is het niet voorgeschreven. De indruk lijkt gewettigd, dat de liturgie-hervormers hebben aangevoeld, dat de geloofsbelijdenis niet te frequent moet worden gebruikt. Alleen wordt nergens uit de doeken gedaan, voor zover mij bekend, wat de onderliggende gedachte is.
- De inleiding op het Missaal heeft voor de Geloofsbelijdenis maar één zin nodig, terwijl voor andere onderdelen vaak heel minitieus te werk wordt gegaan. Er staat alleen: Het Credo (of: De Geloofsbelijdenis) wordt op de gebruikelijke wijze door allen of om beurten gezongen.
- In het Graduale staan vanouds ongeveer twintig melodieën voor net Gloria. Voor het Credo zijn er tot aan ongeveer de zestiende eeuw maar twee melodieën geweest. Credo III en Credo IV zijn van late datum. Zou dat niet komen omdat de tekst van het Gloria in excelsis veel meer om een melodie vraagt dan het Credo? En is het niet zo dat in vele meerstemmige Missen het Credo niet stond getoonzet? Om diezelfde reden?
- Wie kijkt in onze nieuwe landelijke bundel Gezangen voor Liturgie (hebt u de aankondigingen in dit nummer al gezien voor de Presentatiemiddagen?) ziet in de afdeling Vaste gezangen vijfmaal het Eer aan God getoonzet (231–235) en tweemaal de Geloofsbelijdenis (271–272). Zou dat niet in dezelfde lijn liggen als hierboven omschreven?
Wat nu?
Maar, zult u denken, wat doe je dan in de praktijk? De Geloofsbelijdenis gewoon zeggen? Dat kan natuurlijk, maar het effect is niet bepaald grandioos. Gewoonlijk klinkt dat weinig als een belijdenis, als iets waaraan je behoefte hebt om het eens uit te zeggen. Nee, dan toch maar zingen. En misschien is de praktijk best acceptabel, dat men, ook b.v. in een vooral Nederlandse viering, gewoon een Gregoriaanse Credo zingt. In elk geval heeft dat het voordeel, dat het grootste deel van de kerkgangers die melodieën nog kent, en ze ook graag zingt. Zo kan de Geloofsbelijdenis een moment worden van dialoog tussen voorzang en nazang, en een werkelijk actieve deelname van alle aanwezigen.
Het geloof gezongen. Maar naast het zingen van het geloof bestaat er ook het handelen vanuit het geloof. De Offerritus, kort na de Geloofsbelijdenis, vormt niet ten onrechte de kern van de Eucharistie. Praten over het geloof kan belangrijk en interessant zijn, handelen vanuit het geloof is altijd belangrijker. En als beide tesamen in een dienst kunnen gebeuren, zijn we waar we wezen moeten.