”Verheft uw hart”

Verschenen in Jubilate 18,3 (september 1985)

Fr. Nico Wesselingh o.s.b.

We zijn zover. Het eucharistisch gebed kan beginnen. De offergaven zijn op het altaar geplaatst. Het koor zong het offertorium of de organist heeft een goedklinkend stuk gespeeld. Er is misschien wel wierook gebruikt, om aan te duiden dat wij ons gebed graag tot voor de troon van God zagen opstijgen: Laat mijn bidden tot U opstijgen als wierook (Psalm 141,2). Nu komt dan de kern van de viering: het Hooggebed. De priester staat aan het altaar en roept de gelovigen op tot lofzang en gebed. Zo’n oproep vraagt iets. Luister maar eens naar de oproep die klinkt vanaf de minaret van een moskee, wanneer het uur van gebed is aangebroken. Een indringend zingende stem, (eventueel versterkt door een aantal luidsprekers, want het klinkt in de open lucht), laat weten dat nu het grote moment is aangebroken.

Maar in onze liturgie, vaak ook in een plechtige viering, vervalt de priester op dat moment tot een meer of minder verstaanbaar gesproken: Verheft uw hart. Drie woorden, in één seconde gezegd. Het antwoord is er dan ook naar: acht eenlettergrepige woorden: Wij zijn met ons hart bij de Heer. Maak daar maar eens iets van. Tenzij: je zingt het. En dan kan het boeiend worden.

Misschien begrijpt u nu, vooral ook na de bijdrage van Cees Janssens te hebben gelezen, dat voortaan op zon- en feestdagen de prefatie moet worden gezongen. Als het bij u in de kerk geen gebruik is, mag u er best eens met hen die het aangaat bespreken (pastoor, dirigent). Ook pastores zijn niet altijd op de hoogte van alle van alle liturgische regels. En soms wachten zij wel eens op een signaal vanuit de gemeenschap.

Problemen

Laten we aannemen dat uw pastoor bereid is om daaraan gehoor te geven, eventueel dankzij uw invloed. Dan komen de problemen pas. Deze problemen zijn gewoonlijk terug te brengen tot de volgende zaken:

  1. De pastoor kan niet (goed) zingen. Het moet gezegd: de zelfkennis van pastores wat betreft hun vocale kwaliteiten is vaak groot. Velen weten dat ze hierin geen ster zijn en het nooit zullen worden. We moeten het zingen van een prefatie niet onderschatten. Zelfs veel leden van een zangkoor zullen zich niet capabel weten om een prefatie solistisch te zingen. Maar wat een pastoor niet kan, omdat hij er nooit (goed) les in heeft gehad, dat kon hij mogelijk nog leren. Ligt het niet op de weg van een dirigent, dat hij wat aan stemvorming doet bij zijn eigen koorleden en ook bij de pastoor? En als hij dat zelf niet kan (zangpedagogie is een vak!), zou hij dan niet een deskundige moeten vragen dat te doen? Of ligt net op de weg van de bisdommelijke Gregoriusvereniging om hierin het voortouw te nemen? Misschien op de jaarlijkse (7) studiedag voor pastores, samen met de Kommissie voor Liturgie? Deze zaak zou eens moeten worden aangepakt. Liefst door de pastores zelf. Het idee niet (goed) te kunnen zingen kan een telkens terugkerende kwelling zijn. En soms is het maar een idee, voortkomend uit onkunde en onzekerheid. Is die vroeger elke zondag terugkerende kwelling misschien de reden, dat vele pastores in geen jaren meer een prefatie hebben gezongen? Nu het niet meer hoeft… denken zij misschien. Maar dat is een vergissing. Want het hoeft eigenlijk wel. Sommigen durven een prefatie in de landstaal niet aan, want die melodie is anders, en dat krijgen ze zo maar niet ingestudeerd. Dirigenten, hier ligt uw taak!
  2. Waar haal je de melodieën van de prefaties vandaan? Inderdaad, dat is een probleem. Vroeger waren er een twintigtal, in het oude Missaal. In het vernieuwde Missaal zijn er zo’n tachtig. In het Nederlandse Altaarmissaal staan er daarvan slechts een tiental getoonzet. Wat moet je dan als voorganger? Je kunt ze toch niet zomaar improviseren? Het Latijnse Altaarmissaal geef slechts één prefatie in de eenvoudige toon en één in de plechtige toon, en zegt daarbij laconiek dat je de anderen op dezelfde manier kunt zingen. Heel de practische aanpak van het prefatie-zingen is voorzien van zoveel vragen, dat ik meen, dat niet voldoende in dit artikel te kunnen bespreken. Het zou gewoon veel te lang worden. Mijn bedoeling is dit in een volgend artikel te doen, met een aantal notenvoorbeelden en suggesties erbij. Nog even geduld dus.
  3. Hoofdprobleem blijft, denk ik, dat wij niet meer aanvoelen dat met prefatie en het verdere Hooggebed het hoogtepunt van de viering is aangebroken. Als we geen kans zien om dit hele onderdeel een lift-up te geven in onze waardering en in onze manier van uitvoeren, zal na de offerande onze viering in elkaar zakken. Dan halen we niet meer de hoogte die het heeft of kan hebben bij Intrede, Gloria, Lezingen met Tussenzangen enz. We komen er nog op terug.

Het Heilig

En dan het Sanctus of Heilig. In elk geval zingen. Ook als de pastoor de prefatie niet heeft gezongen of kunnen zingen. Het Heilig vráágt daarom. De deelnemenden aan de viering ook, hoop ik. Gelukkig gebeurt dat ook in veel kerken. Het valt me wel eens op, dat maar weinig verschillende melodieën worden gebruikt. En er zijn er zoveel! Je kunt er zo een vijftiental bij elkaar zetten. Bijna allemaal munten ze uit door wat wel genoemd wordt het acclamatorisch karakter. Ze roepen met een passende melodie naar elkaar en naar boven, naar de engelen en heiligen die ook meedoen. Gelukkig hebben onze componisten van na de vernieuwingen in de liturgie goed begrepen waar het om gaat bij dit gezang: kort en krachtig. in dit opzicht moeten we als koorzangers eerlijk toegeven dat het oude Sanctus van de meeste meerstemmige Missen eigenlijk niet met de tekst overeenstemt. Het is een uitgebreid muziekstuk geworden, met het Benedictus vaak als solostuk. Niet zo onbegrijpelijk, want Sanctus en Benedictus waren bestemd om de ruimte te vullen tussen prefatie en Pater noster. Het Sanctus voor de Conseoratie en het Benedictus erna. De priester bad in stilte de Canon in die tussentijd. Het koor moet zich wel realiseren wat er met het Sanctus aan de hand is, en gerust, ook in een plechtige viering, de ruimte laten aan het met de gelovigen samen zingen van dit hoogtepunt in de viering.

“En zingen U toe vol vreugde”

Verschenen in Jubilate 18,3 (september 1985)

Cees Janssens

Het eucharistisch gebed begint met de prefatie en de daarop aansluitende acclamatie: Heilig, heilig, heilig. Een uitspraak als deze klinkt uiterst vanzelfsprekend. Toch kun je steeds weer constateren dat het in de praktijk van de liturgie niet zo vanzelfsprekend is. Onwillekeurig doet men soms alsof het eucharistisch gebed pas begint ná het ‘Sanctus’. Sommigen menen heel zeker te weten dat het zo is. Een misvatting. Daarom herhalen we onze uitspraak: het eucharistisch gebed begint met de prefatie.

Dat betekent dat de prefatie een onderdeel is van een groter geheel. Een onderdeel met een heel eigen karakter – we komen daarvoor nog te spreken – maar niettemin een onderdeel. Dat houdt ook in dat we niet zinnig over dit onderdeel kunnen spreken, wanneer we niet allereerst aandacht schenken aan het eucharistisch gebed als geheel.

Het geheel en de delen

De Inleiding op het Missaal staat in nr. 55 uitvoerig stil bij de opbouw van het eucharistisch gebed. Kennelijk gaat het om een niet onbelangrijk gegeven. Enig inzicht in deze materie behoort tot de basisuitrusting van ieder die actief is op het gebied van de liturgie.

De tekst wijst niet minder dan acht elementen aan, die samen het ene eucharistische gebed vormen. Achtereenvolgens gaat het om (1) de dankzegging, die vooral in de prefatie tot uitdrukking komt; (2) de acclamatie ‘Heilig, heilig, heilig’; (3) de epiclese oftewel de aanroeping van de kracht Gods over de gaven; (4) het instellingsverhaal en de consecratie; (5) de anamnese oftewel de gedachtenis des Heren; (6) de aanbieding van de offergave; (7) opnieuw een epiclese, maar nu als een aanroeping van de Geest over de gehele kerk; en (8) de slotdoxologie: “Door Hem en met Hem en in Hem zal uw naam geprezen zijn…”.

Op het eerste gezicht een nogal gecompliceerd geheel. In feite valt dat mee, wanneer we proberen de grote lijn in het oog te krijgen. Daartoe doen we er goed aan te letten op de figuur van respectievelijk God de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Op welke wijze zijn zij in dit gebed aanwezig? De Vader wordt geloofd en geprezen omwille van zijn zoon Jezus Christus, wiens gedachtenis wij vieren. Vervolgens wordt de Vader gevraagd ons zijn geest te zenden, omwille van deze zelfde Jezus Christus.

Nog beknopter uitgedrukt, niet in een chemische maar in een liturgische formule: het gaat om de lofprijzing van de Vader, de gedachtenis van de Zoon en de bede om de Heilige Geest.

Sacrificium laudis – een offer van lof

De wortels van net eucharistische gebed reiken tot diep in het Oude Testament. Eucharistie is dan ook de Nieuw Testamentische gestalte van wat in het Oude Testament ‘zèbah tôdá’ heette, ‘sacrificium laudis’ in het latijn, een ‘offer van lof’. De bijbelse vroomheid heeft altijd een bijzondere plaats ingeruimd voor wat genoemd wordt: de zegening van de Naam van God, de lofprijzing van de Eeuwige. Het is de houding van de gelovige mens die God Gód weet en dit besef in woorden tot uitdrukking brengt. Zoals wij dat heel goed kunnen beluisteren in het ‘Gloria’: “Wij loven U, wij prijzen en aanbidden U, wij verheerlijken U en zeggen U dank voor uw grote heerlijkheid”. Wat wij kennen als prefatie en ‘Sanctus’ heeft daar alles mee te maken. Wanneer wij – in het voetspoor van Israël – voor Gods aanschijn treden, dan is het eerste dat wij te doen hebben: God de eer geven die Hem toekomt. Met andere woorden: Hem loven en prijzen, Hem zegenen en bezingen, Hem danken en verheerlijken. Deze zelfde grondtoon valt te beluisteren in de toelichting welke de inleiding op het Missaal geeft bij de prefatie en het ‘Hei|ig’, de twee eerste elementen van het eucharistisch gebed.

Allereerst is er ‘de dankzegging’ (die vooral in de prefatie tot uitdrukking komt), waarin de priester, uit naam van heel het heilig volk, God de Vader verheerlijkt en Hem dank brengt voor het gehele heilswerk of voor een bepaald aspect hiervan, naargelang van de dag, het feest of de tijd” (nr. 55, a).

Vervolgens gaat het over “de acclamatie: heel de gemeenschap, in vereniging met de hemelse machten, zingt of zegt het ‘Heilig, heilig, heilig’. Deze acclamatie die deel uitmaakt van het eucharistisch gebed zelf, geschiedt door heel de gemeenschap samen met de priester” (nr. 55, b).

Je moet wel stokdoof en stekeblind tegelijk zijn om niet in de gaten te hebben dat dit onderdeel van het eucharistisch gebed als geen ander vraagt om een spreken-op-verhoogde-toon, vraagt om zang en muziek, om instemming van allen.

“De lofprijzing Gods: onze eerste roeping” zegt ds. Willem Barnard. Loven en geloven zijn niet slechts taalkundig aan elkaar verwant: het een kan niet zonder het ander. Liturgie – en dus ook de eucharistie – is bij wezen lofprijzing Gods.

Voor een zingende kerk

In de kerken van het Oosten kent men geen ‘stille missen’. Bij elke eucharistie – ‘de Heilige Liturgie’ genoemd – gaat het om een gezongen viering. Hoe bescheiden de mogelijkheden ook zijn, er wordt gezòngen. Het gaat immers om het allereerste wat de kerk te doen heeft: God loven.

Onze westerse – en met name Nederlandse – praktijken steken hier vaak povertjes bij af. Wie komt ze niet tegen: priesters die niet meer weten wat zingen is? Of die zich niet de moeite getroosten een prefatietoon aan te leren?

Wie kent ze niet: kerkgangers die gedoemd zijn te zwijgen, omdat het koor zonodig moet? Of die eenvoudig de kans niet krijgen omdat hun pastor de lofprijzing niet meer van deze tijd acht? Alsof er in de door velen zo vermaledijde liturgische boeken niet terecht van het ‘Heilig’ wordt gezegd: “Deze acclamatie die deel uitmaakt van het eucharistisch gebed zelf, geschiedt door heel de gemeenschap samen met de priester”.

Er is nog meer. Her en der blijft de goegemeente uitgebreid op haar achterste zitten tijdens de prefatie en het ‘Heilig’ (om van het resterende gedeelte van het eucharistisch gebed nog maar te zwijgen). “Daarom, met alle engelen, machten en krachten, met allen die staan voor uw troon, loven en aanbidden wij U en zingen U toe vol vreugde: Heilig, heilig, heilig…” Zolang wij uitgerekend op dit moment het staan en het zingen aan anderen overlaten, is levende liturgie een illusie.

‘Heillg, heillg, heilig…’

Wie weten wil, waar het bij dit alles om gaat, leze Jesaja 6,1 en volgende. “In het sterfjaar van koning Uzzia zag ik de Heer, gezeten op een hoge en verheven troon. De sleep van zijn mantel vulde heel de tempel. Serafs stonden boven Hem opgesteld, elk met zes vleugels (…). Zij riepen elkaar toe: ‘Heilig, heilig, heilig is Jahwe van de legerscharen; al wat de aarde vult is zijn heerlijkheld’. De deurpinnen in de dorpels schudden van het luid geroep…”. Over een acclamatie gesproken!

Iedere keer dat wij samenkomen voor de viering van de eucharistie begint het eucharistisch gebed in deze toonsoort. “Verheft uw hart”, “Brengen wij dank aan de Heer onze God”. Willem Barnard heeft overschot van gelijk, de lofprijzing Gods is onze eerste roeping.

Orgelmuziek als intermezzo in de liturgie

Verschenen in Jubilate 18,3 (mei 1985)

Flip Veldmans

Van oudsher is bij de overgang van woorddienst naar eucharistisch gebed orgelspel op zijn plaats, getuige het groot aantal stukken welke hiervoor speciaal gecomponeerd zijn. In de vernieuwde liturgie wordt eveneens als mogelijkheid orgelspel aangegeven naast de offerandezang.

In het lezenswaardige boekje ‘Liturgie vieren op zondag’ staat zelfs dat orgelspel hier veel beter op zijn plaats is dan de offerandezang, wanneer niet een echte processie gehouden wordt met de gaven. Maar hier wordt gesproken over ‘Wat zacht orgelspel’. Deze omschrijving doet niet voldoende recht aan de sfeer en het karakter hetwelk vanuit het orgel tot klinken gebracht kan worden; immers zacht orgelspel kan de suggestie wekken van enige onbestendige en onduidelijke geluiden uit de verte en doen mij teveel denken aan de tijd dat liturgie een gebeuren op zichzelf was waarbij de priester ‘de mis deed’ en de muziek voor ‘opluistering’ zorgde. Die tijd ligt gelukkig achter ons, de liturgische functies zijn niet meer ondergeschikt aan het liturgisch gebeuren, maar maken daadwerkelijk deel uit van die liturgie. Dat geldt niet in de laatste plaats voor het orgelspel.

Het is daarom van het grootste belang kennis te nemen van de orgelliteratuur en met zorg orgelstukken uit te kiezen. In dit verband zou je de vraag kunnen stellen of de organist voldoende moeite doet nieuwe én geschikte orgelmuziek aan te schaffen en te leren spelen. Maakt hij zich er soms niet te gemakkelijk af door ‘maar wat te improviseren’ zonder over echt improvisatorisch talent te beschikken?

Thans volgen een aantal niet te moeilijke orgelstukken uit verschillende stijlperiodes welke een indruk kunnen geven van wat er tijdens de bereiding van de gaven gespeeld zou kunnen worden.

Scan-141229-0001

Scan-141229-0002

Scan-141229-0003

Naast het spelen uit de orgelliteratuur kan instrumentale muziek bijv. een solistisch instrument zoals een blokfluit, dwarsfluit, hobo, viool, trompet, etc. met orgelcontinuo ook voor passende opluistering zorgen. Zorg voor een goede afstemming met het orgel. Om verloop in de stemming te voorkomen moet het solo-instrument bij het afstemmen goed op temperatuur zijn. Zorg eveneens voor een goede klankverhouding tussen het orgel en het solo-instrument. Voor langzame delen uit bijv. een sonate is orgelbegeleiding van een fluit 8’ voldoende, in snelle delen kan eventueel een fluit 4’ bijgetrokken worden.

“Draagt dan uw gaven Hem aan” (Psalm 96,8)

Verschenen in Jubilate 18,2 (mei 1985)

Cees Janssens

“De mis”, aldus de inleiding op het missaal, “bestaat in zekere zin uit twee delen, nl. de dienst van het woord en die van de eucharistie” (nr. 8). Twee delen, in deze volgorde, woord en sacrament. Dat betekent: wanneer de dienst van het woord ten einde is begint de viering van het sacrament, de eucharistie in strikte zin.

We mogen de scheidslijnen hier niet al te fors trekken, want deze twee delen zijn zó nauw met elkaar verbonden “dat ze een daad van eredienst uitmaken” (nr. 8). De algemene voorbede behoort bij de woorddienst waarvan zij het besluit is, zij behoort eveneens tot de dienst van de eucharistie, waarvan zij een allereerste begin vormt. Een begin dat nader gestalte krijgt in het klaarmaken van de gaven: brood en wijn. Gaven en gebeden worden dan ook vaak in één adem genoemd in het gebed over de gaven, waarmee dit onderdeel van de viering wordt besloten. “Heer, laat onze gebeden en offergaven tot U komen” heet het op de zesde zondag van Pasen b.v.

De bereiding van de gaven

“Bij de bereiding van de gaven worden op het altaar brood en wijn met water gebracht, die bestanddelen nl. welke Christus in zijn handen heeft genomen” (nr. 48, ad 1). We hebben hier te doen met een van de kernhandelingen van de eucharistie: het nemen. De opbouw van de eucharistische dienst beantwoordt namelijk aan de woorden en handelingen van Jezus bij het laatste avondmaal. Hij nam net brood, Hij nam de beker, Hij sprak een zegenbede, Hij brak het brood en deelde het uit, en evenzo gaf Hij de beker.

De handeling van het nemen heeft op de eerste plaats een practische betekenis: de elementen die voor de eucharistie nodig zijn moeten worden aangedragen.

Er is echter meer aan de hand. In vroeger tijden brachten de gelovigen zelf het brood en de wijn voor de eucharistie van huis mee. Een veelbetekenend gebaar waarin men het eigen leven om zo te zeggen uit handen gaf, om net door de Heer te laten nemen, te laten omvormen. Geen wonder dat er op deze wijze méér brood en wijn naar het altaar werd gedragen dan voor de viering van het sacrament nodig was. Dat was ook de bedoeling. Dit méér-in-natura werd – hoe kan het anders – bestemd voor de armen, de hulpbehoevenden enz.

Wij kennen deze praktijk niet meer. Wij kennen wel de inzameling van gaven in de vorm van een collecte. Een goede verstaander heeft hier aan een half woord genoeg.

Liturgische vormgeving

Het aanbrengen van de gaven – brood, wijn, water en de opbrengst van de collecte – krijgt vaak maar heel weinig reliëf in onze kerken. In het allerergste geval staat ‘al|es al klaar’ op een hoekje van het altaar en doet de priester aan zelfbediening. Met liturgie heeft zoiets natuurlijk niet veel meer uitstaande. Minstens bij bijzondere gelegenheden, maar graag toch ook wat vaker, zou er een processie met de offergaven mogen zijn. Niet alleen omdat het oog ook wat wil, maar vooral om de betekenis van dit alles al doende voor alle aanwezigen te laten oplichten. Dit onderdeel van de eucharistie is dan ook méér dan zomaar een ‘intermezzo‘.

De algemene inleiding op het missaal zegt: “het verdient aanbeveling dat het brood en de wijn door de gelovigen worden aangeboden”, want ook al brengen zij deze gaven niet zelf van huis mee, “deze wijze van aanbieden behoudt toch zijn waarde en geestelijke betekenis” (nr. 49). De teksten van het huidige ritueel spreken niet zonder reden over brood en wijn als van “de vrucht van de aarde”, “de vrucht van de wijnstok” en “het werk van onze handen”. Liturgie raakt hier aan net dagelijkse leven, en omgekeerd; ons gewone bestaan treedt hier de liturgie binnen. Goede liturgie kan niet zonder deze verbintenis.

Het kan menigeen verbazen dat de tekst vervolgt met: “Ook geld en andere giften die door de gelovigen voor de armen of voor de kerk aangeboden worden of in de kerk verzameld, worden aanvaard”. De priester of de diaken neemt alle gaven in ontvangst. Brood en wijn krijgen een plaats op het altaar, de overige gaven kunnen heel geschikt aan de voet van het altaar worden neergelegd. In één oogopslag kan er dan iets heel wezenlijks duidelijk worden. Liturgische katechese kan soms nog beter in daden dan in woorden worden gegeven.

Graag ook aandacht voor nog iets anders. Nr. 51 van de reeds meermalen geciteerde inleiding spreekt er over. We lezen: “Als de gaven op het altaar geplaatst zijn, kunnen deze, en ook het altaar zelf, bewierookt worden, ten teken dat de aangeboden gaven en het gebed van de kerk als wierook voor Gods aanschijn opstijgen. Ook de priester en het volk kunnen door de diaken of een andere assistent, na de bewieroking van de offergaven en het altaar, bewierookt worden”. Het overkomt mij persoonlijk niet vaak dat ik als lid van het volk ook wordt bewierookt. Wel voel ik mij op dergelijke momenten heel serieus genomen als iemand die ook meeviert en volop betrokken is bij Wat eucharistie bedoelt te zijn. “Laat mijn gebed mogen stijgen als wierook omhoog tot uw aanschijn” (psalm 141,2).

Wordt er ook nog gezongen?

Over het zingen tijdens het klaarmaken van de gaven kunnen we kort zijn. Zang is hier alleen op zijn plaats wanneer er een echte processie wordt gehouden. Het ‘offertorium’ om deze term nog eens te gebruiken, geldt immers als een begeleidingszang van een liturgische handeling. Waar de handeling ontbreekt of tot ’bijna niets’ is gereduceerd valt er niets te begeleiden. Vergelijk de opmerkingen hierover in de inleiding van het missaal onder de nummers 50, 26 en 100. We doen er goed aan de zorg voor een aangepaste muzikale vormgeving op dit moment aan de organist over te laten. Wie als koorleider, dirigent of wat dan ook, geen weerstand kan bieden aan de bekoring om elk ‘gaatje’ in de liturgie te vullen, heeft zijn roeping gemist. Zo iemand had tandarts moeten worden.

Het geloof gezongen

Verschenen in Jubilate 18,1 (januari 1985)

Fr. Nico Wesselingh O.S.B.

Als de redactie van Jubilate vraagt om een artikeltje, zeg je van harte ja. Het is immers een goed blad, met een leuke redactie. Meestal is het schrijven dan ook niet zo moeilijk. Maar dit keer heb ik er moeite mee. Het moest over de geloofsbelijdenis gaan. Over de gezongen geloofsbelijdenis wel te verstaan. Ik heb het zien aankomen. We zijn immers vooraan de Eucharistie begonnen: met de intredezang. En zo telkens een stap verder. En nu zijn we dan zo ver. Eigenlijk had ik ‘nee’ moeten zeggen, dit keer. Maar met Cees Janssens zit ik nu eenmaal op de liturgisch-muzikale tandem, en dan kun je niet zomaar afstappen. Dus toch maar! Wat is het probleem? Heel eenvoudig: zolang de geloofsbelijdenis in het Latijn was, sprak het vanzelf dat het Credo gezongen werd. Op feestdagen vaak meerstemmig door het koor, en anders Gregoriaans met het volk. Geen vuiltje aan de lucht. Maar een Nederlandse geloofsbelijdenis wil niet zo goed lukken. Niet omdat de tekst niet eerbiedwaardig is. Dat is ze wel. En oud ook. Zeer oud. Maar het is net alsof dogmatische teksten niet zo gemakkelijk meer over je lippen komen. Dat heeft niets met rechtgelovigheid te maken. Eerder met een minder dogmatische instelling. Vooral in onze landstaal staan dogmatische begrippen vaak veraf van ons gewone taalgebruik. ‘Deum de Deo, lumen de Lumine, Deum vero de Deo vero’ kiinkt in mijn oren heel anders dan: ‘God uit God, licht uit Licht, ware God uit de ware God’. Die spraak staat van je verwijderd. En velen weten niet of nauwelijks, wat ze zich bij deze woorden moeten voorstellen. De Schrift spreekt zo niet over God. De Psalmen nog minder.

Persoonlijk?

Bovenstaande durf je nauwelijks hardop te zeggen. Het kan worden opgevat als een tekort in je geloofsbeleving. En sommigen denken misschien: Die monniken ook al? Maar voordat u nu met uw bestraffende vinger in mijn richting gaat wijzen, wijs ik u op enkele zaken die mijn persoonlijke houding wat lijken te rechtvaardigen.

  1. De Geloofsbelijdenis wordt in de liturgie na Vaticanum II veel minder vaak voorgeschreven. Eigenlijk alleen nog maar op zondagen en hoogfeesten. Verder mag je het onder bepaalde omstandigheden nog wel zingen, ook al is het niet voorgeschreven. De indruk lijkt gewettigd, dat de liturgie-hervormers hebben aangevoeld, dat de geloofsbelijdenis niet te frequent moet worden gebruikt. Alleen wordt nergens uit de doeken gedaan, voor zover mij bekend, wat de onderliggende gedachte is.
  2. De inleiding op het Missaal heeft voor de Geloofsbelijdenis maar één zin nodig, terwijl voor andere onderdelen vaak heel minitieus te werk wordt gegaan. Er staat alleen: Het Credo (of: De Geloofsbelijdenis) wordt op de gebruikelijke wijze door allen of om beurten gezongen.
  3. In het Graduale staan vanouds ongeveer twintig melodieën voor net Gloria. Voor het Credo zijn er tot aan ongeveer de zestiende eeuw maar twee melodieën geweest. Credo III en Credo IV zijn van late datum. Zou dat niet komen omdat de tekst van het Gloria in excelsis veel meer om een melodie vraagt dan het Credo? En is het niet zo dat in vele meerstemmige Missen het Credo niet stond getoonzet? Om diezelfde reden?
  4. Wie kijkt in onze nieuwe landelijke bundel Gezangen voor Liturgie (hebt u de aankondigingen in dit nummer al gezien voor de Presentatiemiddagen?) ziet in de afdeling Vaste gezangen vijfmaal het Eer aan God getoonzet (231–235) en tweemaal de Geloofsbelijdenis (271–272). Zou dat niet in dezelfde lijn liggen als hierboven omschreven?

Wat nu?

Maar, zult u denken, wat doe je dan in de praktijk? De Geloofsbelijdenis gewoon zeggen? Dat kan natuurlijk, maar het effect is niet bepaald grandioos. Gewoonlijk klinkt dat weinig als een belijdenis, als iets waaraan je behoefte hebt om het eens uit te zeggen. Nee, dan toch maar zingen. En misschien is de praktijk best acceptabel, dat men, ook b.v. in een vooral Nederlandse viering, gewoon een Gregoriaanse Credo zingt. In elk geval heeft dat het voordeel, dat het grootste deel van de kerkgangers die melodieën nog kent, en ze ook graag zingt. Zo kan de Geloofsbelijdenis een moment worden van dialoog tussen voorzang en nazang, en een werkelijk actieve deelname van alle aanwezigen.

Het geloof gezongen. Maar naast het zingen van het geloof bestaat er ook het handelen vanuit het geloof. De Offerritus, kort na de Geloofsbelijdenis, vormt niet ten onrechte de kern van de Eucharistie. Praten over het geloof kan belangrijk en interessant zijn, handelen vanuit het geloof is altijd belangrijker. En als beide tesamen in een dienst kunnen gebeuren, zijn we waar we wezen moeten.

Credo in unum Deum

Verschenen in Jubilate 18,1 (januari 1985)

Cees Janssens

De geloofsbelijdenis in de zondagse viering

De aanwezigheid van een aparte geloofsbelijdenis in de eucharistische samenkomst op zondag is allerminst vanzelfsprekend. Liturgisten wijzen er op dat het Eucharistisch Gebed eigenlijk deze functie vervult. Belijdenis van ons gemeenschappelijk geloof in God als Vader, Zoon en Heilige Geest.

Ja, die liturgisten. Ik denk dat ze wel gelijk hebben. Maar ook een klein beetje ongelijk. Ik wil best aannemen dat het Credo een plaats heeft gekregen in de misliturgie, toen het Eucharistisch Gebed zijn rol niet goed meer vervulde. Wanneer ik wat om mij heen kijk – en luister… – krijg ik niet de indruk dat het Eucharistisch Gebed in onze kerken zijn rol zo verschrikkelijk goed vervult. Reden genoeg om het Credo niet al te snel negatief te benaderen.

Verschillende vormen

We komen net Credo in onze liturgie in drie verschillende vormen tegen. Eerst en vooral in de vorm van een dialoog, in de Paaswake bijvoorbeeld. Verder in de korte, maar katechetisch georiënteerde vorm van de ‘Geloofsbelijdenis van de Apostelen’, ook bekend als ‘De Twaalf Artikelen’. Tenslotte in een meer theologische gedaante als ‘conciliaire geloofsbelijdenis’. Het Credo zodat we dat doorgaans zingen. Deze tekst – de langste van de drie – draagt de bijna niet uit te spreken benaming ‘Symbolum Nicaenum-Constantinopolitanum’. Zelfs een niet geoefend oor kan hier de plaatsnamen Nicea en Constantinopel in horen, plaatsen waar concilies zich met deze tekst hebben bezig gehouden.

Deze lange tekst is mij het liefst, al vele jaren. Voor ik me ooit aan één bladzijde theologie had gewaagd, werd ik geboeid door dat vreemde ‘God uit God, licht uit licht, ware God uit de ware God, geboren niet geschapen’. Als kind lag dat voor mij op een lijn met enkele verzen uit psalm 114(113): ‘Wat is net toch zee, dat u vluchten doet? Jordaan, waarom wijkt ge terug? Gij bergen, wat springt ge als rammen op, gij heuvels als lammeren?‘ Deze onbegrepen maar o zo boeiende woorden wist ik steeds weer te vinden in het allereerste kerkboek dat ik het mijne mocht noemen. Pedagogisch zal dit kerkboek geen hoge ogen nebben gegooid – wat moet een kind met de psalmen van de zondagsvespers? – maar voor mij heeft het de deur geopend naar een wereld die mij tot op vandaag in zijn ban houdt.

Verschillende mogelijkheden

De bezwaren die worden ingebracht tegen de geloofsbelijdenis zelf en tegen de plaats ervan in de liturgie zijn mij bekend. Ik acht ze grotendeels ook steekhoudend. Wie de woorddienst en de algemene voorbede het volle pond probeert te geven, voelt zich door deze lange, zware tekst eerder gehinderd dan geholpen.

Het gaat toch om het geloof? Het geloofsantwoord dat in ons wordt gewekt door de verkondiging’? Dat hoeft toch niet vast te zitten aan zo’n moeilijke en moeizame belijdenis? Zij die dit zeggen hebben het gelijk aan hun zijde. De algemene inleiding op het Missaal valt hen bij inzoverre ook daar de belijdenis wordt gezien als middel tot een doel, dat niet met dit middel samenvalt. Pas wanneer we deze tekst helemaal horen komt er toch nog iets anders aan de orde. ‘Het symbolum of de geloofsbelijdenis in de eucharistie heeft ten doel het volk met het woord van God, waarnaar het in de lezingen en de homilie geluisterd heeft, te laten instemmen, het te beamen en de “regula fidei” in herinnering te brengen voordat het de eucharistie gaat vieren’ (nr. 43). Met excuses voor dat onvertaald gelaten ‘regula fidei’. De goede verstaander hoort wel dat hier iets anders in het geding is, dan ’de geloofswaarheden’ waarvan de officiële Nederlandse vertaling spreekt.

Af en toe kan ook een andere tekst op een heel zinnige manier de functie van ‘geloofsbelijdenis’ vervullen. Een goed evangelielied b.v. Maar dan wel: een goéd evangelielied. En uiteraard zingen we zo’n lied dan ook staande. Er zijn minstens drie redenen die ons op dit moment het zitten verbieden: het evangelie waarop wij antwoord geven, de belijdenis van ons geloof die wij er in tot uitdrukking brengen en het opstandingskarakter van de zondagsviering als zodanig.

Een goed woordje voor de geloofsbelijdenis

Slechts wie niet beseft wat er op het spel staat, kan min of meer gedachteloos de geloofsbelijdenis opzij schuiven. Eigenlijk kan het dus niet. Houdt deze stellingname een ‘eten van twee walletjes’ in’? Wie mij hiervan wenst te betichten, hij ga zijn gang. Maar net leven en ook de liturgie staan het ons nu eenmaal niet toe alle voorkomende problemen af te doen met een simpel ja of nee. Een goed woordje voor de geloofsbelijdenis kan geen kwaad. Dat goede woordje wil ik best inbrengen, en ik wil er nog bij zeggen waarom. Het is vanwege die reeds genoemde ‘regu|a fidei’. De onvergetelijke Han Fortmann heeft ooit gezegd: ‘Bij sommige experimenten zou men inderdaad wel van Judea naar de bergen willen vluchten’. Voor niet zo bijbelvaste lezers: zie Mt. 24,26. De situatie die Fortmann op het oog heeft zouden we moeten voorkomen. Vandaar die regula fidei. Met het kompas in de hand wordt de kans op verdwalen niet uitgesloten maar wel minder groot.

Het credo zingen?

Menigeen acht de tekst van de geloofsbelijdenis te prozaïsch om te worden gezongen. Vandaar dat men pleit voor reciteren, een zondagse naam voor ‘opzeggen’. Ik ben het daar niet helemaal mee eens. Het Credo is allesbehalve prozaïsch. De belijdenis van het geloof is ook een hymnisch gebeuren. Ieder die ooit aan de Confessiones, de Belijdenissen van Augustinus heeft geroken, zal dit beamen. Ook het Credo verdient het te worden gezongen. Willem Barnard zegt: ‘Het is ongelofelijk, dat wij geloven. En daarom zingen wij’. Daarom zingen wij: psalmen, hymnen en liederen. En als net even kan oók onze geloofsbelijdenis.

Het antwoord op de voorbede

Verschenen in Jubilate 17,3 (september 1984)

door fr. Nico Wesselingh o.s.b.

De beste manier

Alweer aan aantal jaren geleden verscheen er in ons land een losbladig altaarmissaal, verzorgd door een bekende uitgeverij op het gebied van liturgie. Over het antwoord op de Voorbede stond daarin het volgende:

Er zijn drie mogelijkheden: of men houdt een korte stilte tussen de verschillende gebedsintenties, of men zingt een bijpassend antwoord, of men zingt hier het Kyrie.

Dat is eigenlijk geen beste regeling, die hier werd voorgesteld. Velen hebben, waarschijnlijk ook omdat het gemakkelijk was, het eerste voorgestelde gebruik ingevoerd: stilte tussen de beden. Maar eigenlijk is dat niet juist. Natuurlijk moet er stilte, moeten er momenten van stilte zijn in onze vieringen, en we doen dat nog te weinig. Maar het lijkt zonder meer duidelijk dat dit niet het aangewezen moment voor stilte is. Want het formuleren van intenties (Bidden wij voor…) is nog maar de vingeroefening, de inleiding op het eigenlijke gebed. Het echte gebed wordt gevormd door de roep (ja, echt waar) van het volk. Bidden is, vooral hier, niet een mooie formulering van theologisch verantwoorde ideeën, maar gewoon een hartekreet van de gelovigen. Waar gebeden wordt voor de noden van onze tijd (om geloofsverdieping in de Kerk, om meer vrede in onze wereld etc.) daar moet ons hart zich zo verbonden weten met deze wensen, dat het als vanzelf begint te roepen: Heer onze God, wij bidden U verhoor ons. Gebeurt dit niet, houdt men stilte in acht, dan brengt men de rol van de geloofsgemeenschap op dit bijna essentiële moment terug tot zwijgen. De beste manier, in alle vieringen, is dus: een echte roep inlassen. Vanuit het hart roepen tot de Heer, die onze noden kan verlichten.

Kort maar krachtig

Dit antwoord kan men in de beste zin dus een acclamatie noemen. Het is een roepen tot God, opgeroepen vanuit de nood die in de formulering wordt aangedragen. Dit goed in acht nemen betekent veel: de intenties mogen geen lange verhalen worden, waarbij de luisterende gelovige halverwege al niet meer weet wat in het begin gezegd is. De intenties moeten verkondigd worden aangedragen door de lector.

Dat is een hele kunst apart. En de woordkeuze is vaak van eminent belang om een stuk geladenheid in de tekst te krijgen. Ga d’r maar aan staan.

Daarnaast is het van belang, dat het antwoord geen langgerekte, onduidelijke ver versluierende zaak wordt. Gelukkig hebben we enkele, algemeen gebruikte goede voorbeelden. Waar hoort men niet het: Heer onze God, wij bidden U verhoor ons. In deze regel zit eigenlijk alles: Het herhaalde aanroepen van God, de roep om verhoring. De tekst is ritmisch genoeg om er muzikaal het nodige mee te kunnen doen: men kan het scanderen in binair ritme.

Variatie

Wil men voorkomen dat veel zaken in onze liturgie afslijten, dan is het zaak afwisseling te brengen. Welnu, in veel parochies wordt nauwelijks meer aan acclamaties gebruikt op de voorbede, dan die ene bovengenoemde. Vanaf deze plaats zou ik met aandrang willen pleiten voor afwisseling in het antwoord. Waarom zouden we het niet zEo proberen te doen, dat elke tijd van het Liturgisch jaar zijn eigen roep bij de voorbede heeft. Als we dat een tijd lang volhouden, gaat de melodie van zo’n liturgische tijd ook een rol spelen in de herkenning: ah, de Advent is weer begonnen, want nu zingen we dat antwoord weer. Het heeft bovendien het voordeel, dat elk van die antwoorden een tijd achter elkaar wordt gebruikt, zodat ook minder muzikale mensen in de kerk eraan kunnen wennen.

Daarom ben ik zo vrij (je kunt niet concreet genoeg zijn, zei me laatst iemand) om hieronder een aantal antwoorden op de voorbede te geven, met een aanduiding van liturgische tijd waarin die goed zou kunnen passen. Natuurlijk kan het ook anders, maar je kunt moeilijk eerst een enquête houden over alle mogelijke verdelingen. Dat enkele van deze antwoorden van eigen hand zijn, moet u me maar niet kwalijk nemen: er zijn er niet zoveel in omloop. Wie een aantal goedbruikbare antwoorden kent die hier niet worden genoemd, mag ze opzenden naar de redaktie. Misschien komen we dan nog eens op dit onderwerp terug.

Voorbeelden

Eerst enkele Gregoriaanse antwoorden. Wellicht zijn er parochies waarin men liever een Gregoriaans antwoord zingt, als in de Mis ook veel Gregoriaans wordt gezongen. lk geef er drie. De laatste heeft iets minder mijn voorkeur, want in de eerste twee komt ook bij het antwoord nog een ‘ro|ver deling’ te pas. De cantor, of het koor, zingt de aanheft, allen geven antwoord. De melodieën zijn redelijk bekend.

Antwoord voorbede 1

Dan de Nederlandstalige antwoorden. Ze spreken qua tekst en melodie dacht ik zo voor zichzelf, dat verdere uitleg eigenlijk niet nodig is. Dus geven we die ook niet.

Antwoord voorbede 2

Tot slot nog dit: er wordt in deze tijd veel de nadruk gelegd op het creatief bezig zijn in de liturgie. Er zijn gebieden waarop men soms creatief is (ik denk aan het maken van ‘eigen’ Eucharistische gebeden), terwijl dat beter aan vakmensen kan worden overgelaten.

Maar het invoeren van wat nieuwe melodieën bij de voorbede, is een zaak die in elke parochie mogelijk moet zijn, tot vreugde lijkt me van priester, lector, koor en gelovigen. En dat lijkt ons heel positief.

Notities over de algemene voorbede

‘Wij bidden U verhoor ons’

door Cees Janssens

Een smeekgebed

Bij de voorbede – de naam zegt het al – hebben we met gebed van doen. Deze vaststelling lijkt op het intrappen van een open deur, maar is het toch niet. Bidden is een kunst, bidden moet worden geleerd. En – de eerlijkheid gebiedt het te zeggen – niet iedereen beheerst deze kunst.

Voorbede is een heel bepaalde vorm van gebed. Voorbede hoort thuis in de hoek van wat wij smeekgebed noemen. Dat betekent dat voorbede alles te maken heeft met vragen. Voorbede is een manier van bidden waarbij wij ons als gelovigen vragend en smekend tot God richten. Een dankgebed beschouwen wij daarom niet als voorbede. Een gebed waarin God lof wordt gebracht ‘U, God, loven wij; U, Heer, prijzen wij’ al evenmin. Voorbede is altijd sméékgebed. Bij uitvaarten en jubilea willen allerlei liturgische doe-het-zelvers deze wijsheid nog wel eens uit het oog verliezen. Dan wordt men als kerkganger bijvoorbeeld vergast op zoiets als een levensloop van de betrokkene(n). Enfin, U begrijpt het al, dat is dan geen voorbede, hoe goed ook bedoeld.

Voor ànderen

Er is nog meer. Het woord smeekgebed alléén zegt te weinig, wanneer het over voorbede gaat. Daar moet nog iets bij. Onze bede wordt pas echt tot vóórbede wanneer wij bidden voor ànderen. Het nederlandse woord voorbede is een beetje familie van al die uitdrukkingen die wij gebruiken wanneer wij voor een ander willen opkomen: voor iemand een goed woordje doen, voor iemand ten beste spreken. Zoiets doen wij ook in onze voorbede. Wij willen de belangen van anderen bij God behartigen.

In geloof en goed vertrouwen dat God met onze wereld begaan is, dat het wel en wee van de mens Hem niet onverschillig laten, betrekken wij Hem in onze eigen zorg voor wereld en samenleving. Voorbede is de liturgische naam voor wat we in ander verband solidariteit noemen: staande voor God komen wij op voor de belangen van anderen en van elkaar.

Voorbede is daarom een bij uitstek christelijke manier van bidden. We stellen niet onszelf voorop, en het eigen belang, maar we geven voorrang aan de naaste. Voorbede is een toepassing op het terrein van het gebed van onze opdracht de naaste lief te hebben en elkanders lasten te dragen.

Onze voorbede is bedoeld als het gebed vàn allen vóór allen. Dat betekent nogal wat. Gemakkelijk blijven we onder de maat van wat met voorbede eigenlijk is bedoeld. Er wordt wel ooit gezegd dat wij bij de voorbede iets zichtbaar maken van het gemeenschappelijk priesterschap van alle gelovigen.

Daarmee bedoelt men dan te zeggen: hier wordt duidelijk dat wij ten bate van anderen voor God treden. Priester is men immers nooit voor zichzelf, ten eigen bate, maar altijd ten dienste van anderen.

De inleiding op het missaal zegt heet heel correct: ‘|n de voorbede of het gebed van de gelovigen oefent het volk zijn priesterlijk ambt uit en bidt het voor alle mensen’ (nr. 45). De gemeenschap van gelovigen is niet alleen met zichzelf bezig als het goed is. Onze opdracht is het de anderen, alle anderen, in Gods ontferming aan te bevelen.

En toen was er de praktijk…

In de praktijk is het verre van eenvoudig de voorbede goed te laten functioneren. Er komt dan ook nogal wat bij kijken.

De gebedsintenties vragen de nodige zorg, zowel wat de inhoud betreft als wat de formulering aangaat. Voorbede kant en klaar uit een boekje kan eigenlijk niet goed. Dan wordt gemakkelijk tekort gedaan aan wat hier en nu onze aandacht vraagt. Nergens in de liturgie is er zóveel ruimte voor eigen inbreng als hier. Waarom daar geen goed gebruik van gemaakt?

De voorbede vraagt ook om een rolverdeling. De voorganger blijft ook bij de voorbede in functie. Dat betekent: hij nodigt uit om te gaan bidden en hij sluit het geheel af met een samenvattende oratie. Het voordragen van de intenties behoort echter niet tot zijn competentie. Dat zal in onze situatie meestal aan een lector worden toevertrouwd. Maar de belangrijkste rol wordt door het volk vervuld, het gaat immers om het gebed van de gelóvigen. Gebedsrefreinen bieden hier een uitstekende mogelijkheid. Het ‘Heer, onze God, wij bidden U verhoor ons’ vormt bij dit alles het eigenlijk gezegde gebed. Dat komt aan het volk toe. En dan als het even kan natuurlijk niet zomaar gezegd, gesproken, maar gezòngen, van binnenuit, als een waarachtige roep om ontferming en verhoring. Het bijna onderaardse gemompel dat men in sommige kerken op dit moment weet te produceren is vanzelfsprekend uit den boze. Ik kan me niet voorstellen dat God bereid is daaraan gehoor te schenken. Als ik God was zou ik het wel weten.

En waarom moet het bij de voorbede eeuwig en altijd hetzelfde liedje zijn? Er zijn vele, goede teksten van bruikbare refreinen voorhanden inmiddels. Ook de voorbede is erbij gebaat wanneer zij met de liturgische seizoenen van kleur mag wisselen.

Gaven en gebeden

Veel moet hier onbesproken blijven. Maar een ding moet ons toch nog van het hart: de voorbede en de daarbij aansluitende collecte zijn twee vormen van één en dezelfde solidariteit. ‘Hostias et preces Tibi offerimus’ zingt het offertorium van de Requiemmis.

‘Heer, aanvaard onze gaven en verhoor ons gebed’ zegt een van de daarop aansluitende gebeden. Pas wanneer én de voorbede én de collecte de aandacht hebben gekregen die zij verdienen, mogen wij overgaan tot de viering van de Eucharistie. Wie niet begrijpt waarom het hier gaat, doet er goed aan in zijn bijbel Mt. 5,23–24 nog maar eens op te slaan.

‘Lof zij U, Christus‘. De Evangelielezing in onze liturgie

‘De lezing van het Evangelie vormt het hoogtepunt van de dienst van het Woord; de andere lezingen in de traditionele volgorde, d.w.z. uit het Oude Testament dat overgaat tot net Nieuwe, bereiden de gemeenschap hierop voor’. Zo lezen wij in de Algemene Inleiding op het Lectionarium voor de Eucharistieviering (nr. 13).

Wij kunnen de lijn nog verder doortrekken en zeggen: de Evangelielezing op haar beurt bereidt de gelovigen voor op de gedachtenisviering van de Heer die de Eucharistie is. Binnen het geheel van de viering is de Evangelielezing een eerste, een voorlopig hoogtepunt. De communio met de Heer in zijn woord wordt in een Eucharistieviering immers gevolgd door de communio met Hem in het sacrament. Wanneer de Evangelielezing een hoogtepunt is, dan zal dat in de viering te zien moeten zijn. En te horen. Zelfs af en toe te ruiken. Liturgie voltrekt zich in tekenen, en tekenen zijn er om te worden opgemerkt. Rond de Evangelielezing valt er daarom als het goed is liturgisch het een en ander te beleven.

Er zijn diensten waar je bij de lezing van het Evangelie – dat is Blijde Boodschap, Goed Nieuws – het liefst huilend zou weglopen. Dat is heel erg. Maar het kan nog erger. Er zijn ook diensten waar je bij de Evangelielezing niet weg kunt lopen. Om de eenvoudige reden dat er in geen velden of wegen een Evangelielezing te bekennen valt. Dat kan nooit de bedoeling zijn van de liturgische vernieuwing. Christelijke liturgie is per definitie gedachtenisviering van Jesus, de Christus, in Woord en Sacrament. Wanneer wij de Heer met onze eigen gedachten voor de voeten lopen en Hem zodoende beletten zelf aan het Woord te komen, dan zitten wij er helemaal naast. Alle goede bedoelingen ten spijt.

Ieder die geen vreemdeling is in het Jerusalem van de liturgie weet op welke manier de Evangelielezing het relief kan krijgen dat zij verdient. Daar is om te beginnen een boek, dat het aanzien waard is. Daar is verder de diaken of de priester, die het Evangelie uit dit Boek verkondigt, proclameert! Er zijn acolythen met brandende kaarsen, er is een goedgevuld wierookvat waarmee wordt gezwaaid. Er is een processie, er is een ambo. En dan hebben we het nog niet gehad over de zegenbede vóór het Evangelie, over het omhoogheffen van het Boek, over het kussen ervan en het zich bekruisen.

Ook hebben we dan nog niets gezegd over datgene wat de gelovigen op dit moment doen: rechtstaan en de oren spitsen. In de hoop dat hun hart verwarmd zal worden zoals bij de leerlingen van Emmaus, toen de Heer onderweg met hen sprak.

Er zijn parochies waar men de gelovigen heeft wijs gemaakt dat het niet de moeite waard is om voor het Evangelie te gaan staan. In zulke parochies vindt men de kerken waar de liturgie van het zitvlak hoogtij viert. Nou ja, de liturgie… De Lieve Heer zal er ook het zijne wel van denken.

Muzikale vormgeving

Een liturgisch hoogtepunt vraagt om een passende muzikale vormgeving. Dat geldt ook voor de Evangelielezing. Het Evangelie werkt in de liturgie als een soort magneet. Het Alleluia met bijbehorend vers is geen reactie op de voorafgaande, tweede lezing, maar wordt al helemaal door het komende Evangelie beheerst. Zodra het Alleluia wordt aangeheven gaan allen dan ook staan. Het verband tussen Alleluia-roep en Evangelie wordt op die manier lijfelijk beleefd en daardoor verhelderd. Het zou ideaal zijn wanneer het Alleluia door de hele gemeenschap werd overgenomen en herhaald zo dikwijls als nodig. Het bijbehorende vers komt voor rekening van de cantor of het koor. Een goede rolverdeling is een belangrijke bijdrage aan de kwaliteit van de viering.

Wie dit ritueel tot een levend gebeuren weet te maken doet goed werk. De Gregoriusvereniging zou daar best een onderscheiding voor beschikbaar mogen stellen. Een soort aanmoedigingsprijs

Na de lezing vraagt de acclamatie op het Evangelie onze aandacht. Ook hier is er weer iets als een magneetwerking. Het Evangelie is niet echt verkondigd wanneer het niet bij de verzamelde gelovigen is aangekomen. Een acclamatie legt daarvan getuigenis af. Zij geldt de levende Heer, die zich ook in zijn woord aan de zijnen geeft als Brood van eeuwig leven. Qua structuur ligt een vergelijking met de acclamatie na de consecratie hier voor de hand.

Gezongen Evangelie?

Een heel aparte mogelijkheid biedt de gezongen verkondiging van het Evangelie. Niet iets voor elke dag, maar zeker te overwegen voor de feestdagen. In de ons omringende landen lijkt daar meer aandacht voor te bestaan dan bij ons. Tijdens vakanties heb ik het zelfs in gewone zondagsdiensten wel meegemaakt. Indrukwekkend.

We zouden kunnen afspreken dat we elkaar niet lelijk aankijken wanneer deze mogelijkheid voorlopig op de meeste plaatsen ongebruikt blijft liggen. Dat geldt uiteraard niet voor de vele ‘gewone’ mogelijkheden rond het Evangelie. Want – wij verhalen de uitspraak waarmee we begonnen – ‘de lezing van het Evangelie vormt het hoogtepunt van de dienst van het Woord’.

Halleluia – Godlof

Verschenen in Jubilate 17,2 (mei 1984)

door fr. N.P. Wesseling o.s.b.

In de Paastijd schrijven over de Tussenzang. Bijna vanzelf gaan dan je gedachten uit naar het Alleluia. De Paasroep bij uitstek, waarmee in het Oosten, vooral in de Orthodoxe Kerk, de gelovigen elkaar Zalig Pasen wensen. Het woord Halleluia betekent inderdaad: Lof aan God. Het Hallel zijn de lofpsalmen. De uitgang la is een afkorting van de godsnaam Jaweh. Wie zei er ook alweer dat die naam nooit werd uitgesproken?

Over de schrijfwijze valt te redetwisten ‘Roomsen schreven altijd Alleluia. De oude latijnen spraken de letter h niet uit. Bisschop Augustinus, die zelf uit Noord-Afrika kwam, spot er al mee: het niet kunnen uitspreken van de h is eigenlijk een soort dialectverschijnsel. Misschien wel een spraakgebrek.

Moet die h worden uitgesproken? in het Hebreeuws ligt de h-klank dicht bij de g-klank. Duidelijk hoorbaar dus. Het lijkt er op, dat er alles voor te zeggen is die h maar duidelijk uit te spreken. Wij hoeven ons toch nu niet meer aan te passen aan een spraakgebrek van de oude latijnen?

Maar daarmee is niet alles gezegd over die uitspraak. Want de derde lettergreep (u) geeft ook verwarring. Spreek je die uit als u of als oe? Ook hier weer een duidelijk verschil vanuit de Reformatie en vanuit de Romana. Maar als u denkt, dat de oe-klank vanuit het Latijn is overgenomen, dan vergist u zich. De u-klank is ook in het Hebreeuws onbekend, evenals in het Latijn. Er is dus alles voor te zeggen om de oe-klank aan te houden. Natuurlijk niet om ons te onderscheiden van onze reformatorische broeders.

Och, in feite is er geen echt voorschrift daaromtrent. Dus iemand die dit woord anders uitspreekt, zal geen excommunicatie oplopen. Uiteraard is het wel zaak, dat in een koor iedereen zich houdt aan de afgesproken manier om dit woord uit te spreken.

toonzetting

Welk Halleluia zingen we nu in de Paastijd? Of nemen we (voor het gemak) toch maar een gewoon strofelied? Jammer als u dat steeds,weer zou doen. Het typisch eigene van de Paastijd komt dan helemaal niet aan bod. Maar waar haal je zo’n Halleluia vandaan?

Om te beginnen is het niet verboden om in een viering een Gregoriaans Alleluia te zingen. Het Alleluia met zijn jubilus (= lange uitgang op de slotlettergreep a) is typisch voor het Gregoriaans. Ook als de andere gezangen niet of slechts ten dele Gregoriaans zijn, zou een Gregoriaans Alleluia te gebruiken zijn. En vaak is het zo, dat een koor zo’n Alleluia beter kan ‘behappen’ dan b.v. een Graduale. Ze zijn niet zo lang, en niet zo zwaar van aard. En sommige melodieën keren als typen regelmatig terug. Even opletten welk Alleluia u dan kiest. Het liefst een, waarvan de tekst enig verband met bij voorkeur het Evangelie van de dag. Of met het thema, als het om een thematische viering gaat.

gezangen voor liturgie

En nu we het toch over het Halleluia hebben: in de landstaal kun je daar sinds kort best wel iets mee doen. Nu zeer recent de nieuwe bundel Gezangen voor Liturgie verkrijgbaar is, heeft het zijn nut erop te wijzen, dat in die bundel een 20-tal Halleluia’s staan. Met korte, goed bruikbare keerverzen voor volkszang. We drukken er hier enkele van af. Ga ze maar eens zingen. U zult zien dat het eenvoudig maar goed klinkende composities zijn. En soms is het Alleluia zo van het Gregoriaans weggelopen.

Halleluia Godlof

Wijs, tot slot, deze Nederlandse Halleluia’s niet van de hand als een soort nieuwlichterij. Het is een telkens terugkerende rubriek in het lectionarium van het nieuwe Missaal. Zing van harte eens uw paasvreugde uit naar het Evangelie toe.

ln dat verband nog een opmerking. Het Halleluia is een processiezang. Het wordt gezongen als de priester, of diaken, zich opmaakt om met het Evangelieboek in processie naar de leesplaats te gaan. Voorafgegaan uiteraard door kaarsendragers en wieroker. Als nu dat geheel van klaarmaken en processie langer duurt dan het gezongen Alleluia met vers, herhaal dan na het laatste Halleluia nog eens het vers, en laat het geheel door het volk afsluiten met nogmaals het Halleluia. Zo wordt ook de tweede zang functioneel.