Twee hymnes voor Pasen

Pasen met de Emmaüsgangers bezingt de nabijheid van de Heer; De dag rijst rood in het verschiet gaat over de overgang van Goede Vrijdag naar Pasen, van dood naar verrijzenis en eeuwig leven. Beide hymnes voor de Paastijd zijn door Frans Bullens getoonzet in verschillende versies. Ze kunnen zowel door een cantor als door een klein ensemble gezongen worden, steeds begeleid op het orgel.

De hymne kan bijvoorbeeld tijdens de eucharistieviering na de communie worden gezongen, zie hiervoor de uitleg van de Nationale Raad voor Liturgie. Maar een hymne kan bij veel meer gelegenheden gebruikt worden, in de eucharistieviering en bij andere vieringen. Lees hierover dit artikel uit Jubilate.

Downloads:

Pasen met de Emmaüsgangers pdf

De dag rijst rood in het verschiet pdf

Hymne voor Sint Jozef

Op 8 december 2020 kondigde paus Franciscus het Jozefjaar af. Vanwege dit jaar heeft de kerkelijke instelling ‘Sint Gregorius’ van het bisdom ’s-Hertogenbosch aan Hans Leenders de opdracht gegeven een hymne te componeren voor de H. Jozef.

De tekst is genomen uit de lauden van 19 maart (de feestdag van de H. Jozef). Ook op 1 mei en het feest van de Heilige Familie in de kersttijd en tijdens de Jozefmaand maart zou deze hymne een plaats kunnen krijgen in de liturgie.

De complete partituur kan hieronder worden gedownload. Ook zijn geluidsbestanden als studiepartij beschikbaar.

Sopraan/cantor
Alt tweestemmig
Alt drie- en vierstemmig
Tenor driestemmig
Tenor vierstemmig
Bas

Repertoiredag 5 oktober 2019: Alleluia

‘Allelu ja’: prijst de Heer. Dat is de betekenis van deze Hebreeuwse uitdrukking, zo legde bisschop Liesen uit tijdens de repertoiredag op 5 oktober. Zo’n twintig dirigenten en zangers waren op die dag naar de kathedraal te komen om nieuwe ideeën op te doen voor het repertoire van hun koor.

Foto: Ronald van Quekelberge

Centraal stond het alleluja dat tijdens de woorddienst wordt gezongen. Bisschop Liesen gaf hier een toelichting op. Die woorddienst is eigenlijk een dialoog, zo zei de bisschop. God spreekt tijdens de eerste lezing uit het Oude Testament. Daarop antwoorden wij in de antwoordpsalm. Vervolgens spreekt God opnieuw in de tweede lezing, doorgaans uit de brieven van Paulus, en dan komt het alleluja.

Dat heeft daar een tweevoudige functie: uiteraard een uitroep van vreugde, maar op deze plaats gericht ook op het Evangelie dat volgt: Jezus gaat tot ons spreken.

De uitroep ‘alleluja’, die door iedereen kan worden meegezongen, wordt gevolgd door een vers uit het evangelie of uit een psalm gezongen door het koor of een cantor. Daarna volgt weer het alleluja. In de vastentijd vervalt het alleluja en wordt alleen het vers gezongen.

De uitleg van de bisschop maakte duidelijk dat het alleluja een onmisbaar onderdeel is van de woorddienst. Een onderdeel dat op allerlei manieren muzikaal vorm kan krijgen, zo bleek tijdens het vervolg van de repertoiredag, waarbij onder meer nieuwe zettingen van het alleluja van Frans Bullens werden gezongen.

Veel aandacht was er ook voor de nieuwe bundel Geprezen, o Heer: nieuwe liederen geïnspireerd op het Zonnelied van de H. Franciscus van Assisi. Verder maakten de deelnemers kennis met diverse motetten en werk van Albert de Klerk en Louis van Dijk.

Het gezongen lijdensverhaal op Goede Vrijdag

Frans Bullens

Als ik in de dagen vóór Kerstmis bij de bakker sta word ik door dorpsgenoten wel eens aangesproken met de opmerking dat het wel ‘drukke dagen’ zullen worden voor de kerkmuziek. ‘Ach, mevrouw’ (het kan ook een meneer zijn hoor), zeg ik dan, ‘dat is in niets vergeleken met het paastriduüm!’ Maar met die opmerking valt het gesprek snel dood want mevrouw of meneer weet in de verste verte niet wat een ‘paastriduüm’ is.

Het paastriduüm begint met de avondmis op Witte Donderdag en eindigt met de vespers op paaszaterdag. Voor kerkmusici biedt het triduüm vele mogelijkheden. Bijvoorbeeld tijdens de viering van Goede Vrijdag. Dat is een viering van Goede Vrijdag is een viering vol historie, oude rituelen, middeleeuwse woorden en gebruiken. En het is van groot belang deze viering in ere te houden en te proberen er alle muzikale aandacht aan te geven.

De viering begint zonder franje. Geen orgelspel, geen intredezang, geen processie. Het altaar is sinds het einde van de Witte Donderdagviering helemaal kaal.

Na het gebed beginnen we meteen met de Dienst van het Woord. En dat is meteen een woorddienst van formaat: eerste een lange lezing uit Jesaja, dan de antwoordpsalm uit psalm 31 (‘Vader in uw handen beveel ik mijn geest’), de tweede lezing uit de Hebreeënbrief gevolgd door het beroemde kantiek ‘Christus factus est’ (‘Christus is voor ons gehoorzaam geworden…’) en dan het passieverhaal volgens Johannes.

Het zingen van dat lijdensverhaal heeft hele oude papieren! Al in de vroege Middeleeuwen verdeelde men het verhaal voor drie zangers en die kregen nog een toonkleur mee: de gewone toonhoogte in het midden voor de verteller, hoog voor alles wat niet Christus of verteller was en laag voor Christus.

Veel langer wordt het verhaal door het te zingen gelukkig niet. Immers, de cantors reciteren de tekst, dat is sprekend zingen en dat schiet best op. Het moeten natuurlijk wel zangers zijn die toon houden en niet na vier zinnen al een halve toon zijn gezakt. In dat geval eindigt het hele verhaal bijna een octaaf lager en daar wordt ook weer niemand blij van. Het kan helpen door het te begeleiden op orgel. Dat is ook weer een kunst apart want op de juiste accenten moet het goede akkoord vallen. Een vaardige organist die dat kan is wellicht ook in staat om sommige tekstdelen te kleuren. Johann Sebastian Bach deed dat in zijn enorme Mattheuspassie ook: als Christus moest zingen liet Bach ook de strijkers zachtjes meespelen, als een soort heilig aureool. Maar dát is weer een ander hoofdstuk in de rijke passie-geschiedenis.

Misschien wordt het weer eens tijd om dit Johannesverhaal te gaan zingen, met drie goede zangers, een klein koor (hoeft niet), bescheiden ondersteuning van orgel of snaarinstrument of iets anders om op toon te blijven.

Twee voorbeelden van een Nederlandstalig passieverhaal op muziek:

– Bij de Paulusabdij in Oosterhout verscheen in 1975 de passie van Floris van der Putt. Eenvoudig en in dezelfde trant als die van pater Hoogenboom. Deze is verkrijgbaar bij de Nederlandse Sint-Gregoriusvereniging.

– In 1977 verscheen bij Annie Bank de wat uitgebreidere Johannespassie van Jan Valkestijn inclusief de meerstemmige ‘volkskoren’ én enige meerstemmige gezangen. Onder meer te verkrijgen via Edition Ferrimontana

Daarmee houdt mijn kennis over het gezongen passieverhaal op, maar meer kennis is ook niet nodig. We kunnen het als volgt samenvatten:

– het lijdensverhaal op Goede Vrijdag is een belangrijk onderdeel van de viering

– zó belangrijk dat je er wat mee moet doen

– je kunt het met drie personen voorlezen (en eventueel onderbreken met liederen of acclamaties)

– je kunt het eenvoudig met drie personen zingen (en eventueel ook onderbreken met gezangen)

– je kunt het eenvoudig met drie personen én een meerstemmig koor zingen.

Het is een hele uitdaging, misschien niet dit jaar, dan wellicht volgend jaar. En laat u niet ontmoedigen door pastoors die het allemaal te lang vinden (‘Da’s allemoal veuls te lang…’) want: met het reciterend zingen wordt het niet veel langer, nou ja, vooruit, een beetje dan. Je moet overigens nooit bang zijn dat iets te lang duurt; je moet alleen wát je doet goed doen, dan maalt niemand meer om de lengte!

En komt u er niet uit met het lijdensverhaal dan hebben we ook nog de kruisverering in de viering van Goede Vrijdag (met de beroemde ‘Improperia’) en de communieritus.

Maar wellicht kunnen we hier een andere keer over uitweiden. Wél blijft van belang dat het allemaal niet vanzelf gaat. Je zult er als dirigent, pastoor, koorbestuur en organist je schouders onder moeten zetten. Mensen activeren, vragen en niet bang zijn als men ‘nee’ verkoopt. Maar iets dat je écht wilt, komt meestal wel voor dezelfde bakker als waarmee dit verhaal ook begon…

Nieuw maar toch oud met kerstmis

Wanneer de dagen korter worden krabben, veel koordirigenten en kerkmusici zich eens achter de oren met de gedachte: wat zal ik nú weer eens met kerstmis zingen?

Een bekend en begrijpelijk gevoel van onbehagen maakt zich dan van hen meester want als de tijd daar is vragen sommige koorleden, of in het ergste geval de ‘muziekcommissie’, zich af: ‘gaan we nog iets nieuws doen met Kerstmis?’

Op de keper beschouwd is het Kerstfeest een hoogfeest op midwinter met een liturgische viering op de vooravond (-nacht) en op de dag zelf. Om zo’n liturgisch feest met muziek en samenzang op te luisteren is het goed om na te denken wat de hoofd- en wat de bijzaken zijn. De hoofdzaken met Kerstmis (en alle andere vieringen overigens…) zijn, en dat zult u niet geloven, maar de concilievaders hebben er toch écht serieus over nagedacht. In de liturgische zang in eerste instantie om korte acclamaties en dialogen tussen priester en gemeenschap!

Ik hoor u denken: als je het allemaal zo goed weet vertel jij het dan maar eens wat we dan met Kerstmis moeten zingen!

Goed, ik ga deze uitdaging niet uit de weg en zal bij het begin beginnen. Overigens ‘moet’ er niks en ‘kan’ er van alles!

Advent

Eigenlijk begint het natuurlijk al bij de Advent. En dat doet me meteen denken aan dat schitterende ‘Kom tot ons, de wereld wacht’. Er zijn voor het koor zettingen voor vier-, drie- of tweestemmig koor en laat dan vooral bij het laatste couplet iedereen meezingen, zo bouw je het mooi op. Heb je alleen een vrouwenkoor dan zing je het eerste couplet éénstemmig, het tweede twee- of driestemmig, het derde als solo, het vierde weer meerstemmig en het vijfde met alle mensen samen. Zo bouw je iets moois op. Laat je de organist een mooi tussenspel spelen tussen 4 en 5, of misschien heb je wel een fluitist of een koperblazer…

‘Kom tot ons de wereld wacht’ voorbeelden en uitgaven op Kerkliedwiki.

Kerstzang voor de nachtmis

Dat brengt me overigens op het fenomeen van ‘de kerstgezangen vóór de nachtmis begint’. Ik heb dat altijd zo’n vreemd verschijnsel gevonden. Zo’n half uur vóór de viering worden de tweede-keus-kerstgezangen gezongen die niet in de mis gezongen worden! Ik zou zeggen: doe gewoon niks voor de mis en zorg voor een klinkende opening als de priester en assistenten in processie naar voren komen lopen.

En als er dan tóch gezongen dient te worden dan graag de voorkeur voor wat Adventsgezangen (want het is nog net geen Kerstmis) of een lied zoals ‘In de nacht gekomen’ Bij ons in de kerk laat ik dan vier koristen (of vier kinderen) met een kaarsje naar de kerststal lopen; dat doet het altijd wel, zingen en lopen én een kaarsje… De melodie is van Gustav Holst, ‘In the bleak midwinter’.

In de nacht gekomen, arr. Frans Bullens.

Intredezang

Maar dan wordt het snel tijd voor de intredezang. Dat kan er maar één zijn: ‘Wij komen tesamen’, Vanwege dat ‘sterreblinken’ uit de Roomse vertaling kún je het ook alleen maar zingen in de kerstnacht. Prachtig, zo’n statige melodie. Zorg ervoor dat het koor de goede meerstemmige zetting heeft, of anders dat de organist een goede en geen ‘zelfinelkaargeflanste’ versie speelt. Er gaat zoveel moois verloren als er geen goede begeleiding is!

En laat dat orgel dan ook klinken: met mixturen en trompetten; dwing de mensen om met volle borst mee te zingen en wees als organist niet zo bescheiden!

Dat brengt me meteen op een volgend punt: laat eens een trompet meespelen! Dat maakt de viering meteen anders. Nog beter een heel koperkwartet, maar dat is wellicht iets te veel gevraagd. Er is in elke gemeenschap wel een fanfare of harmonie waar een trompettist of bugellist in de kerstnacht wil spelen. Hij of zij hoeft alleen maar een voorspel of een tussenspel met het orgel mee te spelen en vooruit dan, ook het laatste couplet. Kan ie misschien een tegenstem spelen? Nog leuker. Dát maakt een viering nou nóg meer speciaal. Zo hoef je niks nieuws te zingen met koor en volk, maar maak je wát je zingt veel leuker! En heb je wel een trompettist maar geen muziek? Stuur dan eens een mailtje naar efbemusic@hetnet.nl en u krijgt alle info.

Tijdens het eerste couplet laat ik vier zangers met de intochtsprocessie meelopen (niet natuurlijk als we het bovengenoemde lied van Gustav Holst al gezongen hebben, want dan blíjven we lopen…). Het tweede zingen we met de mensen samen, het derde met het koor meerstemmig (dat kan drie- of vierstemmig zijn). Het laatste, vierde, couplet is er dan niet bij in onze Roomse vertaling. Dan moet ik weer even leentjebuur spelen bij de bundel van onze Protestantse medebroeders en -zusters en daar staan wel vijf coupletten bij dit lied (‘Komt allen tesamen…’). Nou zijn die niet allemaal even schitterend, maar dat laatste couplet is evenwel een mooie soort doxologie, een lofbetuiging aan God. Ik wil hem u niet onthouden:

Zingt aarde en hemel,
zingt nu eng’lenkoren,
– zingt alle scharen rondom de troon:
Glorie aan God en vrede voor de mensen!
Venite adoremus

Bij dat streepje moet je even wachten; bij deze zetting begint de regel op de eerste tel. Als dat niet lukt kun je ook kiezen voor:

zingt hemelse scharen rondom de troon: je kunt ook het woordje ‘en’ invoeren: en zingt alle scharen…

(overigens toch maar een vreemd woordje, dat ‘scharen’; als je eenmaal het knipwerktuig voor je geest hebt wordt het toch een hele vreemde tekst, maar dit terzijde…).

Van dit lied wijk ik niet af. Of er nu met het kinderen, jeugd of volwassen gezongen gaat worden: dit lied blijft overeind! Zo heeft een ieder zijn eigenaardigheden. Ik dus ook.

Eerste Kerstdag

Op Eerste Kerstdag is er weer een intochtsprocessie en dan laat ik altijd zingen: ‘In de stad van Koning David’, een letterlijke hertaling van ‘Once in Royal Davids city’.

Je vindt dat niet in de GvL, zelfs niet in het nieuwe Liedboek; eigenlijk in geen enkele bundel.

Maar ook hier biedt Kerkliedwiki uitkomst:

Tekst, voorbeelden en toelichting op ‘In de stad van koning David’

De antwoordpsalm

Ook zo’n belangrijk moment in deze twee feestelijke vieringen is de antwoordpsalm.

Die is vaak ver te zoeken. Ik hoor het ze al zeggen: ‘Het is ook geen kerstliedje hè! Het zit zelfs niet eens in de kerstmap!’ Maar de antwoordpsalmen van de kerstnacht en Eerste Kerstdag passen nu juist zo wondermooi bij de lezingen lezingen: psalm 96 ‘Heden is ons een Redder geboren, Christus de Heer’ in de kerstnacht en psalm 98 ‘Geheel de aarde aanschouwde wat onze God voor ons deed’.

Da’s heel andere koek dan ‘Midden in de winternacht’, ook mooi hoor maar het gaat nergens over, nou ja, maar over heel weinig…

En als u nu zegt: ‘ik weet niet waar ik dat moet vinden’, dan mailt u naar de medewerker kerkmuziek van het bisdom, j.schuurmans@bisdombreda.nl of naar efbemusic@hetnet.nl.

En zo zingt u inderdaad wat anders met kerstmis. Zoek het in de goede dingen, vraag het aan mensen die het wellicht nóg beter weten en leg je niet neer bij ‘De herdertjes die bij nachte lagen’. Kerkmuziek en dus ook met kerstmis, is meer en beter dan dat soort muziekjes, hoe leuk en aardig ook.

Mijn jongste dochter zou zeggen: ‘goed bezig, pa!’ En zo hoort het ook.

Frans Bullens

 

Basisrepertoire en/of volkszang

Zangdag diocesane Commissie voor Liturgische Muziek
24 februari OLV kerk Roosendaal
Inleiding door Han Akkermans

Samen kunnen zingen is in de kerk een groot goed. Het gaat er in de liturgie immers om dat we niet alleen luisterend en kijkend aanwezig zijn, maar deelnemers worden. De gezamenlijke zang is bij uitstek een middel waarin geloof wordt beleefd en gemeenschap wordt gesticht. Samenzang veronderstelt muziek die toegankelijk is en van goede kwaliteit is, zowel de tekst als de melodie. Wat dat betreft is er een grote keuze denkbaar. Welke criteria hanteren we bij de keuze van het basisrepertoire, welke plaats geven we het in onze liturgie, hoe houden we de bekende en eenvoudige gezangen fris en levendig? Deze vragen houden ons bezig tijdens de diocesane Zangdag.

Het valt op dat in de wervende folder voor deze diocesane zangdag twee termen gebruikt worden: basisrepertoire en volkszang. Vraag is of ze elkaar helemaal dekken. We zijn er in de DCLM (Diocesane Commissie voor Liturgische Muziek) niet helemaal uitgekomen. Dat hoeft ook niet. Bij wijze van grap zei een van de leden dat hij de zestiende-eeuwse Missa Papae Marcelli van Palestrina basisrepertoire vond. Dat moge zo zijn, het zal nooit volkszang worden! En wat denkt u van de Matteüs Passion: zo ongeveer basisrepertoire in onze Nederlandse muziekcultuur. Het kabinet is er op Goede Vrijdag in de Grote Kerk van Naarden bij aanwezig in een quasi-liturgische zetting. Toch ook niet echt volkszang. Hoewel, de melodieën van de koralen zouden we zo kunnen meezingen.

Men zegt wel eens dat het Tweede Vaticaans Concilie de liturgie en daarmee de kerkzang heeft teruggegeven aan het de gemeenschap, aan het verzamelde volk Gods. Vóór die tijd was de gemeenschap eeuwen lang eerder kijker en toehoorder van wat zich op het priesterkoor afspeelde. Sinds Vaticanum II is de liturgie en de kerkzang iets van en voor alle mensen in de kerk: voorganger en assistenten, lectoren en acolieten, koorzangers en niet in het minst de verzamelde gemeenschap als geheel. Maar blijft dit zo? Is dat een verworvenheid die niet meer verdwijnt of kan die weer verdwijnen.

Een voorbeeld uit de praktijk: onlangs was ik aanwezig bij de uitvaart van een priester. Een volle kerk, met veel kerkbetrokken mensen, een indrukwekkende viering. Wat gebeurde er muzikaal? De requiemmis: Introitus Requiem, Kyrie, Sanctus, Agnus dei, Lux aeterna, In paradisum , Licht dat ons aanstoot, Blijf mij nabij, Ave Maria van Schubert, Panis Angelicus van Franck, Pie Jesu van Fauré. Maar ondanks de volle kerk met veel ‘kerkmensen’ van wie een groot gedeelte vertrouwd was met het repertoire en in staat was mee te zingen, werd alles gezongen door een soliste. Prima stem en begeleiding overigens, maar er was geen enkele uitnodiging om mee te zingen. Ik ga het niet helemaal analyseren wat er gebeurde maar het gaf me wel te denken over de toekomst van de volkszang.

Uit de eerste eeuwen van het christendom weten we dat met name het zingen van hymnen en liederen als heel waardevol werd beleefd. Van Ambrosius, bisschop van Milaan (eind vierde eeuw), weten we dat hij teksten schreef die op eenvoudige melodieën gezongen werden en een krachtig middel waren voor catechese en gemeenschapsvorming. Er zijn verhalen dat het gezang zo indrukwekkend was dat passanten buiten de kerken ervan onder de indruk waren. Een aantal van die melodieën zingen we nog : ‘Wij treden biddend in uw licht’ (GvL 558). De oudste stukken van het Gregoriaanse repertoire zijn ook bedoeld en geschikt om makkelijk mee te zingen (Kyrie eleison!). We zullen daar vanmiddag bij stilstaan.

In de loop der eeuwen werd de actieve deelname aan de liturgie meer en meer geconcentreerd op het priesterkoor. Dat was vaak nog afgeschermd door een groot koorhek. De mensen in het schip mochten kijken en luisteren, knielen, staan en zitten en, heel soms, meezingen, misschien bij de litanieën (ora pro nobis, Te rogamus audi nos). Naast de liturgie ontstond er wel een genre geestelijke volksliederen: Marialiederen, Kerstliederen, ook Passie- en Paasliederen. Maar die werden buiten de eigenlijke liturgie gezongen, in preekdiensten, bij processies, bedevaarten, misschien ook thuis. De Reformatie herontdekte het belang en de kracht van de samenzang, de volkszang.

In de Lutherse traditie ontstond er een rijk kerkmuzikaal leven: volkszang, koorzang, cantates, liturgische orgelmuziek. In de calvinistische traditie was het een en al soberheid: aanvankelijk geen orgelmuziek, geen liederen, alleen maar psalmen die traag gezongen moesten worden. Het orgel raakte ook in deze kerken ingeburgerd in de eredienst, maar de zang beperkt vaal tot traag, onritmisch psalmgezang op hele noten.In de katholieke kerk kwam er op het einde van negentiende eeuw verandering in de waardering van de kerkmuziek.

De muziek in de grote kerken en kathedralen was in de achttiende en begin negentiende eeuw steeds meer gaan lijken op operamuziek (concertmissen): met veel instrumentalisten en solisten. Muzikaal heeft dit prachtige producten opgeleverd, denk aan de missen van Haydn, Mozart en vele anderen.
Maar vanaf ca. 1900 werd meezingen steeds belangrijker geacht. Ik denk dat de verbetering van het onderwijs hierin een grote rol heeft gespeeld. De kerkgangers waren immers geen alfabeet meer en wilden met een missaal in de hand de Mis meevieren en ook wel meezingen.

Het is interessant te zien dat de kerkboeken zich van 1850 tot 1920 ontwikkelen van meditatie- en gebedenboeken tot echt liturgische boeken. Aanvankelijk stonden er meditaties die je kon gebruiken tijdens de verschillende onderdelen van de Mis (voorbereidende gebeden, Gloria, de lezingen, de offerande, de Canon, de communie van de priester, etc.) Vanaf 1880 komen er in Duitsland zogenaamde volksmissaals op de markt, aan het begin van de twintigste eeuw in België (Affligem, Brugge). Die laatst worden ook in Nederland gebruikt. Die Missaals waren een populair cadeau bij de plechtige communie. Later kwamen er missaaltjes voor de eerste communicanten, vaal geïllustreerd met foto’s of tekeningen. Mettertijd kwamen er in die Missaals ook delen met muzieknotatie. Dit alles met het doel om de kerkgangers actief te betrekken bij de viering van de Mis. Deze beweging door liturgische vorming in de parochies: met name de Norbertijnen, maar ook hier in Roosendaal in deze Redemptoristenkerk was een actief liturgisch apostolaat. Er werd gestimuleerd dat de gemeenschap de vaste gezangen zong. Pater Haagh CssR (bekend van zijn Ave Maria) heeft hier gewerkt en de liturgische functie van de koor- en volkszang gestimuleerd.

Muzikaal gezien werd de actieve deelname aan de liturgie inderdaad bevorderd door de herleving van het Gregoriaans. Het klinkt misschien vreemd, maar de ‘herontdekking’ van het Gregoriaans rond 1900 heeft de actieve rol van de gewone kerkganger als zanger bevorderd. De kerkkoren vonden dat aanvankelijk benden hun waardigheid, ze bleven het liefst hun Missen in operastijl uitvoeren, waaraan de gemeenschap part nog deel had. Dankzij de vaste gezangen in het Gregoriaans die vanaf het begin van de twintigste eeuw ook door het volk werden meegezongen, werd er niet meer alleen gezongen aan het altaar door de priester en op het oksaal door het koor, maar ook in het schip door de verzamelde gemeenschap.

Ik herinner me dat in een eenvoudige dorpskerk van mijn jeugd, met een middelmatig herenkoor (de plaatselijke boeren met het hoofd van de meisjesschool als dirigent-organist) de zondagse kerkgangers verschillende Gregoriaanse missen kenden, de eerste mis (de Paasmis), uiteraard de 8e , maar ook wel de 11e en de 15e en niet alleen Credo 3 maar ook Credo 1. Dat was ons basisrepertoire. Met de vernederlandsing van de liturgie vanaf 1965 werd dat basisrepertoire snel uitgebreid. Er kwam een gemengd koor, een jongerenkoor. De liederen en psalmen van Huub Oosterhuis getoonzet door Bernard Huijbers, gingen er in als koek. Iedere week was er iets nieuws en daarmee ontstond in de loop van enkele jaren een muzikaal basisrepertoire dat heel breed gekend en gezongen werd.

Dat kon ook omdat er toen nog en zeer regelmatige kerkgang was van jong en oud. Men hoorde ieder weekend kerkmuziek en dat werd snel eigen. Daarnaast werden veel oude melodieën uit de Reformatie en uit de oude volkszang voorzien van teksten van hedendaagse dichters: denk aan ‘Christus, Gij Heer van alle dingen’, melodie Lyon 1548 of ‘Gedenken wij dankbaar de daden des Heren’ op een Nederlandse melodie melodie van Valerius’ Gedenkklank ‘Wilt heden nu treden’. Daarmee is in een bestek van naar schatting een tiental jaren (1965-1975) een flink basisrepertoire opgebouwd, waaruit we nog steeds putten.

Ik heb de indruk dat die ontwikkeling van een basisrepertoire, geschreven en uitgevoerd voor koor en kerk (Huijbers: ‘voor podium en zaal’) op een geven moment wel dunner geworden is. Ik vroeg me af wat daarvan de oorzaken zijn. Ik noem hier een paar elementen die de praktijk van de volkszang bedreigen en belemmeren:

  • Verminderde kerkgang: die is sinds 1965 dramatisch teruggelopen. Gevolg is dat de kennismaking met het kerkelijk repertoire fragmentarisch is geworden. Men wordt er niet meer vertrouwd mee gemaakt.
  • De rol die de koren voor zichzelf opeisten. Volkszang vinden ze vaak niet interessant. Er is ook kerkmuziek geschreven, die ook in het Nederlands, behoorlijk wat oefening vereist en boven het niveau gaan van een gemiddeld kerkkoor.
  • Wellicht is ook het idee van een viering waar iedereen, van jong tot oud aan deelneemt, losgelaten. Er is een waaier van vieringen: gezinsvieringen (in vele gevallen kindervieringen), jongerenvieringen, seniorenvieringen, Latijnse Hoogmis, Gregoriaans Mis.

Daarnaast zijn er elementen die de rol van de volkszang kunnen bevorderen en die we daarom moeten stimuleren en waar we attent op moeten zijn:

  • Eerst de hand in eigen boezem steken. Zingt de voorganger zelf mee? Of is hij met andere dingen bezig: het tellen van de kerkgangers, zijn papieren aan het ordenen voor het volgende onderdeel van de liturgie? Verwijst de voorganger in zijn openingswoord of overweging naar teksten die gezongen zijn? Kijkt hij of zij naar de dirigent als die probeert de gemeenschap in beweging te krijgen?
  • Verwaardigt de dirigent zich naar de gemeenschap te keren en nodigt hij door mimiek en gebaren uit om te zingen?
  • Is de organist in staat de zang van de gemeenschap goed te begeleiden, te steunen en te stimuleren, zonder die te overstemmen?
  • Is de plaats van het koor zo dat het een zichtbaar deel van de gemeenschap is of staat het koor boven of tegenover de gemeenschap. (De plaatselijke omstandigheden van het gebouw zijn uiteraard verschillend). Laat het koor zien dat ook het luistert en meebidt en daarmee tot de gemeenschap behoort, maakt het koor de bewegingen mee van de gemeenschap of heeft het een eigen orde van dienst, waarmee het zich onderscheidt van het volk in het schip: denk aan staan en zitten.
  • Heeft de gemeenschap toegang tot de tekst en eventueel de muzieknoten? Is er goed materiaal: zangbundels, liturgieboekjes.
  • Maakt de dirigent van de gelegenheid gebruik om 5 minuten vóór de viering even te oefenen. Als ik een suggestie mag doen: van 10 tot 5 minuten vóór aanvang van de viering samen zingen, daarna enkele minuten rustige concentratie eventueel met mooi orgelspel (dat toch meer wil zijn dan muzikaal behang!)

We gaan vandaag veel zingen. Daarom houd ik op met praten en al helemaal niet met het geheven vingertje. Dat laat ik aan de dirigent over!
Han Akkermans

‘Amen’ en andere acclamaties in de liturgie

We zeggen of zingen het zo vaak: ‘Amen’. Wat betekent dat woord eigenlijk? De ‘Dikke van Dale’ schrijft:

  1. (oorspr.) dat is zo, dat zij zo, zeker
  2. (thans) slotwoord van gebeden, preken …<Hebr. Amen
    (waarlijk, zeker).

‘Amen op iets zeggen’ betekent: ‘ermee instemmen’, ‘erin toestemmen’ en is, volgens van Dale, ontleend aan Deuteronomium 27,15–26, waar het volk twaalfmaal de formule uitsprak.

Het woord komt voor in de drie grote godsdiensten: Jodendom, Christendom en Islam. Op de doxologieën in de synagogale eredienst antwoordt het volk met ‘amen’. In de christelijke liturgie werd het woord onvertaald overgenomen. Het volk reageert met ‘amen’ op het eind van de canon die door de bisschop luid werd voorgedragen, zo lezen we bij Justinus rond het jaar 150. En de H. Hiëronymus verhaalt, omstreeks het jaar 400, hoe het amen door de Romeinse basiliek dreunt als een hemelse donderslag!

Het is onze cultuur niet zo’n gewoonte om als kerkvolk massaal ‘amen’ uit te roepen. Er is meestal slechts sprake van wat onduidelijk gemompel en – in navolging van de gewoonte in veel protestantse kerken – is het vaak de voorganger zelf die het gebed ‘beaamt’. Een gezongen amen zou beter zijn, maar dat werkt alleen goed na een gezongen gebed, of minstens een gezongen slotformule, al is het slechts op één toon:

Met name het Eucharistisch Gebed vraagt om een overtuigende instemming van alle aanwezigen. Als de priester de doxologie ‘Door Hem en met Hem’ zingt, zal het volk zeker niet achterblijven bij het amen. Het koor kan daar nog als ‘coda’ een feestelijke toonzetting van een meervoudig amen aan toevoegen. In het Freiburger Chorbuch zijn daarvan een aantal fraaie voorbeelden te vinden. Maar ook onze Haarlemse kerkmusicus Jan Valkestijn heeft ooit een ‘Amen’ geschreven dat meerstemmig eindigt.

 

Op de website van Doorgeven, het tijdschrift van de NSGV Haarlem-Amsterdam, leest u in de rubriek In taal en teken meer over de achtergronden van het Amen en de mogelijkheden om deze acclamatie te zingen.

Met toestemming overgenomen uit Doorgeven Nieuwsbrief nr. 2, juli 2012.

Het eucharistisch gebed: deelname van de gelovigen

Traditie

Vanouds werd het stil, als de priester de prefatie had gezongen en het sanctus had geklonken. Men knielde onder het eucharistisch gebed en werd extra eerbiedig voor het moment dat Christus’ komen in de viering realiteit werd. Voor sommigen wekt het nu de indruk dat die stilte en attentie voor wat aan het altaar gebeurt de aandacht wat doet verslappen, de levendigheid van de viering wat doet inzakken. Vanuit die gedachte is men ertoe gekomen om sommige gedeelten van het eucharistisch gebed met alle aanwezigen samen te zeggen.

fr. Nico Wesselingh o.s.b.

Jubilate 31, 3 (september 1998)

We weten dat dat eigenlijk niet de bedoeling is. Het hogepriesterlijk gebed komt aan de priester toe, volgens de liturgische richtlijnen. Dat brengt een soort dilemma mee. Is er dan werkelijk geen enkele deelname aan dit gebed door de gelovigen? Kunnen we daar een redelijke oplossing voor vinden?

Acclamaties

Om te beginnen moeten we die momenten in het eucharistisch gebed die juist speciaal voor de gelovigen zijn bestemd niet verwaarlozen. Dat zijn met name het heilig en de acclamatie na de consecratie. Ja, ook het heilig is een onderdeel van het eucharistisch gebed. Want ook de prefatie behoort daartoe. Deze twee, het heilig en de acclamatie na de consecratie zouden altijd gezongen moeten worden. De zang heft hier de deelname op tot een klankrijk en kleurrijk element. In de hoeveelheid gesproken woorden door de priester (wie zingt zo nu en dan het eucharistisch gebed, geheel of ten dele?) geven deze gezongen woorden een apart cachet.

Voor velen is dat niet genoeg, en men wil de hier en daar gegroeide praktijk van het meezeggen van een gedeelte van het eucharistisch gebed niet loslaten. Jammer, want er zijn andere, betere mogelijkheden.

Interjecties

In plaats van een gedeelte van de tekst die voor de priester is bestemd door de gelovigen te laten zeggen, kan men de tekst onderbreken door een gezongen acclamatie. En die acclamatie een aantal keren herhalen. Cantor of koor kan die acclamatie (de eerste keer) voorzingen, en de gemeenschap herhaalt dat. Als u denkt dat hiermede iets nieuws wordt ingevoerd, dan vergist u zich. Kijk eens in GvL onder de nummers 735 tot 737. Daar staan drie eucharistische gebeden voor kinderen, door Rome goedgekeurd, met acclamaties. En de meeste van die acclamaties zijn getoonzet. Onmiddellijk bruikbaar. En sommigen zijn goed geschikt voor volwassenen. Een goede acclamatie hoeft niet strijdig te zijn met het karakter van het eucharistisch gebed. Integendeel. Als op de goede plaatsten de priester het gebed onderbreekt (goed die plaatsen kiezen, en goed afspreken met de celebrerende priester) zou men dit inspirerende tussenvoegsels, interjecties kunnen noemen. Men tast hiermee niet het eucharistisch gebed aan, men voegt er iets zinnigs aan toe.

Welke?

Zijn alle acclamaties voor dit doel bruikbaar? Volgens mij niet. Er moet gekeken worden naar de tekst vooral. Eucharistie betekent: dank brengen, Gods goedheid voor ons bezingen. Daar moet de tekst bij aansluiten. Bidden om barmhartigheid en vergeving lijkt me daar niet juist. De teksten moeten iets jubelends hebben. Zo zou b.v. een halleluja-keervers goed kunnen dienen. Vooral in de paastijd. Wie in GvL kijkt onder nummers 240 tot 260 vindt er ruime keus. (Op deze plaats alleen het refrein, niet het vers zingen). Maar onze onvolprezen GvL geeft nog vele andere, naar ik vermoed nog te weinig gebruikte mogelijkheden.

Tussen 301 a en 310 e (in de nieuwe uitgave van 1996) staan maar liefst vijftien acclamaties voor onder het eucharistisch gebed vermeld. Daar moet dan wel een onderscheid gemaakt worden, want sommigen zijn bedoeld als acclamatie na de consecratie (Als wij dan eten… etc.). En die zouden eigenlijk voor dat moment bewaard moeten worden. Maar daarnaast zijn er goed bruikbare. Bij voorbeeld: 301a, 307 en 310a.

En wie daarmee nog niet zijn keuze kan maken, zij gewezen op de acclamaties die staan onder de nummers 391 tot 400 b, met name 391 en 393.

En wie het onderste uit de onvolprezen (nieuwe) GVL wil halen, kan ook nog terecht bij de Psalmen. Heel geschikt zijn de beide keerverzen bij Psalm 8: Heer onze Heer… Of de drie keerverzen bij Psalm 23: De Heer is mijn herder. Ook Psalm 50 geeft een goede mogelijkheid: Dankbaarheid zij uw offer aan God… En tussen Psalm 145 en 150 is nog het een en ander te vinden.

De conclusie zal eenvoudig zijn: niemand moet nog menen dat er geen mogelijkheden zijn voor acclamaties tijdens het eucharistisch gebed. Doorbreek het alsmaar spreken met een levendige tekst en melodie. Het zal de hele viering ten goede komen. Misschien een raad: begin met een of enkele acclamaties. Laat de mensen eraan wennen. Na verloop van tijd kan men het aantal uitbreiden, en voor de sterke tijden eigen acclamaties nemen.

Lofzingen: de Paastijd

Ook nu neem ik de nieuwe GvL bundel weer ter hand, waarbij opvalt dat er in de nieuwe bundel voor de paastijd meer dan 50%, voor hemelvaart 25% en voor pinksteren zelfs meer dan 65% aan liederen zijn toegevoegd.

Rinie van der Leer-Stamer

Jubilate 31, 2 (mei 1998)

Een aanwinst voor de Paastijd is o.a. het loflied ‘Ere zij God de Zoon’, Gezang 602, een strofisch lied, dat wil zeggen: opeenvolgende coupletten.

Gezang 602 is deels proclamerend, deels verhalend. Het lied is zeer geschikt om het volk mee te laten zingen en de uitbundige aanhef nodigt daar ook beslist toe uit.

Als een trompetsignaal klinken de eerste regels, waarin do, mi, so en la de proclamerende sfeer meteen treffen. De volgende twee regels zijn verhalend, hetgeen ook in de melodie merkbaar is.

De volgende twee regels zijn elkaars evenbeeld, behalve dat de tweede ervan een toon hoger staat. Nog steeds jubelt het lied en wijst ons naar de slotregels, die van boven neerdalen naar de uiteindelijke slotnoot (Die slotnoot is niet terug te vinden aan het eind van de voorgaande regels, zodat je na elke regel wel door méet zingen!)

De melodie heeft een echt Engels karakter, en gezien de naam van de componist, G.J. Elvey (1816–1893), is dat dan ook niet verwonderlijk.

De inhoud van het lied heeft in alle drie coupletten eenzelfde opbouw: proclamerend en verhalend in de eerste helft van het couplet en een conclusie/belofte in de tweede helft.

Een loflied rond hemelvaart is gezang 521: ‘Ten hemel opgevaren’, waarbij de paasklank in het ‘halleluja’ aan het eind van iedere regel nog duidelijk aanwezig is.

Korte, tweeregelige strofen, waarvan de (17e eeuwse) melodie in de eerste regel stijgt: een prachtige symboliek voor een hemelvaartslied! Een lied om in wisselzang te zingen, bijvoorbeeld tussen koor en volk, of ook nog mogelijk: afwisselend mannen en vrouwen. Zelfs een kinderkoor kan hier die functie mede vervullen!

In de nieuwe GvL bundel is Gezang 628 als Pinksterlied toegevoegd, een lied met zeven coupletten. Het lied is in de bundel opgenomen met twee verschillende melodieën. 628a geeft de melodie van Joh. Seb. Bach weer, die in de protestantse kerken sinds het begin van deze eeuw gezongen wordt, en aldaar een geliefde melodie is geworden. Oorspronkelijk is het een als sololied bedoelde melodie, maar de ervaring heeft echter geleerd, dat het geen beletsel hoeft te zijn om dit met het volk te zingen. Een koor én een goede begeleiding(!) zijn daarbij natuurlijk een onontbeerlijke steun.

Naar alle waarschijnlijkheid heeft de theoloog Valentin Ernst Löscher (1673–1749), die de tekst van dit lied gemaakt heeft, gedacht aan de melodie van ‘Nun danket alle Gott’ (GvL 415) of ‘Gross ist, o grosser Gott’ (Liedboek voor de Kerken, gezang 287).

De melodie van gezang 628b (van de IWVL) sluit daarom goed aan op de oorspronkelijke bedoeling van de dichter. De toonsoort lijkt het karakter van C majeur te hebben, met een enkele modulatie naar G, maar m.i. heeft de melodie een mixolydisch karakter, waarbij de G de centrale noot is.

Belangrijk voor de begeleider van dit lied is om dan geen fis, maar een f te gebruiken in het overgangsakkoord naar het slotakkoord (G) van regel 3 en 8.

De oneven regels dienen steeds te worden doorgezongen naar de even regels (dit geldt eveneens voor melodie 628a).