Gezangen bij een uitvaart

‘Ben ik wel bij de juiste samenkomst?’, kan menigeen zich afvragen bij een uitvaartdienst in een katholieke kerk. Zoals ik in een eerder artikel heb moeten constateren, lijken deze ‘diensten’ vaak meer op aula-bijeenkomsten waarbij zowel door de voorganger als familieleden uitgebreid aandacht wordt besteed aan gebeurtenissen uit het leven van de overledene dan op een samenkomst van christenen bij een eucharistieviering of een woord- en gebedsdienst.

Veelal wordt dan ook profane muziek ten gehore gebracht, uitgekozen door de familie, die in veel gevallen weinig of geen binding meer heeft met de kerk.

Bij christelijke uitvaart speelt het verleden een ondergeschikte rol. Daar wordt echter wel een hoopvol en troostend perspectief geboden op een gelukkig voortleven in het hiernamaals. Het leven van de verrezen Christus als belofte voor onze verrijzenis hoort bij zo’n uitvaart belangrijker te zijn dan het voorbije aardse bestaan van de overledene.

Profane muziek kan daarbij geen rol spelen. Daardoor wordt onze aandacht gericht naar het aardse en het verleden, terwijl muziek en zang bij een uitvaart juist zouden moeten leiden tot het bovenaardse en het eeuwig geluk dat ons wacht. Ons geloof in een leven na de dood moet duidelijk weerklinken in wat we zingen. Daarbij kunnen we kiezen uit verschillende mogelijkheden:

De Latijnse gezangen

Het Graduale

Het nieuwe Graduale bevat voor een groot deel dezelfde gezangen als de oude Tridentijnse uitvaartritus uit het Liber Usualis van voor het Tweede Vaticaans Concilie. Maar juist door het weglaten van bepaalde gezangen is het karakter van de gezangen als geheel wezenlijk anders geworden.

In de sequentia ‘Dies iræ’ werd een ronduit afschrikwekkend beeld geschetst van de dag waarop de Heer terug zou komen. Hetzelfde geldt voor het responsorium ‘Libera me’, dat tijdens de absoute werd gezongen. Kennelijk probeerde de Kerk van vroeger de gelovigen door het dreigen met hel en verdoemenis op het rechte spoor te houden.

Door het weglaten van deze dreigende teksten spreken nu vooral hoop en vertrouwen uit de Latijnse gezangen, wat op sublieme wijze ondersteund wordt door de gregoriaanse melodieën. Hoeveel rust stralen woorden en melodie uit van de ‘simpele’ intrede-antifoon ‘Requiem æternam’! Het eerder genoemde ‘Libera me’ bij de laatste aanbeveling ten afscheid (vroeger: absoute) is vervangen door het veel positievere ‘Subvenite’, dat vroeger gezongen werd bij het binnendragen van de overledene.

Bij het uitdragen van de overledene is geen gezang geschikter dan het ‘In paradisum deducant te angeli’, dat ook voorkomt in het hieronder te bespreken Graduale Simplex en in een Nederlandse vertaling in het Klein Graduale.

Hoop en vertrouwen spreken ook uit de gebeden van het Romeins Missaal, die ondanks hun beknoptheid oneindig veel meer inhoud hebben dat de zelfgemaakte gebeden die je soms bij uitvaarten hoort.

Gelukkig zijn er nog altijd mensen die een uitvaart wensen met de Latijnse gezangen uit het Graduale. Aan zo’n wens kan alleen tegemoetgekomen worden als de zang aan bepaalde kwaliteitseisen voldoet. Nu veel parochies worden samengevoegd tot één grotere parochie, ontstaan er wellicht mogelijkheden tot het formeren van een Schola Cantorum uit zangers, afkomstig van verschillende koren, die het gregoriaans voldoende machtig zijn.

Het Graduale Simplex

Het Graduale Simplex, voor het eerst uitgegeven in 1967 op verzoek van het Tweede Vaticaans Concilie, is nog steeds relatief onbekend. Toch is het speciaal bestemd voor kerken met beperkte mogelijkheden wat liturgische zang betreft. Het biedt eenvoudiger gezangen dan het Graduale, terwijl het bovendien alternatieven aanreikt voor hetzelfde propriumgezang.

De propriumgezangen bestaan uit een betrekkelijk korte antifoon, gevolgd door psalmverzen. Deze vorm maakt het mogelijk de lengte van de introitus, het offertorium en de communio aan te passen bij de duur van de ceremonie die zij begeleiden.

Zo staan er voor de uitvaartmis drie antifonen met bijbehorende psalmverzen in voor de introitus, de psalmus responsorius, de psalmus alleluiaticus, het offertorium en de communio.

Nederlandse gezangen

Het Klein Graduale

Het Klein Graduale van Steven van Roode is een antwoord voor het Nederlands taalgebied op de aanbeveling van het Tweede Vaticaans Concilie om van het Graduale Simplex ook vertalingen te maken in de volkstalen, zodat de actieve deelname van de gelovigen aan de vieringen nog beter tot zijn recht kan komen.

De teksten zijn in de regel een getrouwe vertaling van de Latijnse teksten uit het Graduale Simplex, terwijl de melodieën overeenkomen met de geest en het karakter van de oorspronkelijke gregoriaanse.

Evenals het Graduale Simplex geeft het Klein Graduale drie antifonen met psalmverzen bij de intredezang, de antwoordpsalm, de offerandezang en de communiezang.

Als voorbeeld geef ik hier Antifoon 1 bij de offerande:

Mijn verlosser leeftDe overeenkomstige tekst uit het Graduale Simplex luidt: ‘Redemptor meus vivit, et in novissimo me renovabit’.

In vergelijking met de gregoriaanse melodie uit het Graduale Simplex is de melodie vereenvoudigd doordat de melismen zijn teruggebracht tot een of enkele noten, terwijl zowel de toonaard als het melodisch karakter bewaard zijn gebleven. Deze syllabische antifoon laat zich gemakkelijk meezingen door gemotiveerde deelnemers aan een viering. De psalmverzen (Ps. 18, 2. 5. 7) zijn ook weer dezelfde als uit het Graduale Simplex; hier staan ze in de vertaling van Ad Bronkhorst. Ze kunnen gezongen worden op de toonformule achter in het boek, die behoort bij de gegeven toonaard (II d).

De inhoud van de antifonen en psalmverzen van het Graduale Simplex en het Klein Graduale voldoen volkomen aan de eisen die gesteld mogen worden aan een zinvolle christelijke uitvaartdienst. Zij drukken hoop en vertrouwen uit en bieden perspectief op eeuwig geluk bij God, zonder dat normale menselijke gevoelens bij een ingrijpende gebeurtenis als het overlijden van een dierbare worden veronachtzaamd. Dat blijkt wel uit de gekozen psalmverzen:

Heer, U heb ik lief, mijn sterkte zijt Gij,
mijn toevlucht, mijn burcht, mijn bevrijder.
Want golven van doodsgevaar sloten mij in,
een stortvloed van onheil maakte mij angstig.
Toen wendde ik mij tot de Heer in mijn nood
en riep ik mijn God aan om hulp.
Hij hoorde mijn stem in zijn hoge paleis,
zijn oor ving mijn noodkreten op.

Het geheel wordt voorafgegaan en alle verzen worden gevolgd door de antifoon, waarin het geloof in de verrijzenis wordt bezongen.

Beide laatstgenoemde Graduales hebben als voordeel dat de gezangen uitgevoerd kunnen worden door enkele zangers of door één cantor. Bovendien kunnen de korte antifonen al vrij snel meegezongen worden door de gelovigen.

Wat in het bijzonder pleit voor het gebruik van het Graduale, het Graduale Simplex en het Klein Graduale is het feit dat bij het zingen uit deze boeken ook echt de liturgie zélf wordt gezongen, wat iets anders is dan het zingen van gezangen tijdens de liturgie.

Het Klein Graduale is op dit moment nog in ontwikkeling, evenals een boek Antwoordpsalmen met de verzen voor de antwoordpsalmen ten behoeve van de cantor. Gezangen uit het Klein Graduale mogen gedownload worden van www.kleingraduale.nl.

Psalmen en liederen

In de psalmen worden alle menselijke emoties verwoord, waarbij vrijwel overal ook een onbeperkt vertrouwen in God wordt uitgesproken. Tegelijkertijd spreekt God in de psalmen tot ons. Psalmen zijn daarom liturgische gezangen bij uitstek. Over de verschillende wijzen van uitvoering heb ik geschreven in mijn artikel over antwoordpsalmen en dat over vesperdiensten Vele psalmen die naast de antwoordpsalm op verschillende momenten gezongen kunnen worden bij een uitvaartdienst, bijvoorbeeld bij de intrede, de offergang en de communie, zijn te vinden in het Klein Graduale bij de Mis voor overledenen en in het Getijdenboek bij de getijden voor de overledenen.

De keuze van liederen wordt soms overgelaten aan de familie, evenals de inhoud en vormgeving van andere delen van de viering. Dat leidt zelden tot liturgisch zinvolle liederen, ‘lezingen’ en ceremonies. Emotie en een zekere nostalgie zijn dan vaak leidende factoren. Het beste kunnen de gezangen worden gekozen in overleg tussen de kerkmusicus en de voorganger, waarbij uitgegaan wordt van eerdergenoemde beginselen.

Het is niet nodig dat uitsluitend gebruikgemaakt wordt van één bron: het Graduale, Graduale Simplex, Klein Graduale of liederenbundels. Combinaties, ook tussen Latijn en Nederlands, kunnen zeer goed voldoen, waarbij rekening gehouden kan worden met de persoon van de overledene, het repertoire en de kwaliteiten van het koor. Het is beter een eenvoudige psalm of lied goed te zingen dan te proberen moeilijke, meerstemmige of nog te weinig bekende gezangen uit te voeren. Wel verdient het aanbeveling om platgetreden paden (‘Nu gaan de bloemen nog dood…’) eens te verlaten en zich te oriënteren op gezangen die echt hoop, vertrouwen en toekomstperspectief uitstralen. Daarbij moet een koor zich niet beperken tot een enkele bundel; ook buiten die horizon is veel goeds te vinden. Als voorbeeld het eerste couplet van een lied van Ad den Besten uit de rubriek Varia van het Abdijboek, getoonzet door Ignace de Sutter:

O Christus, Heer der heerlijkheid

Hetzelfde lied komen we tegen in de bundel Zingt Jubilate op een melodie van Bernard Bartelink:

O Christus, Heer der heerlijkheid 2

Het is overigens bepaald geen nieuwe gedachte om elkaar bij het verlies van een dierbare te troosten met het vooruitzicht van de verrijzenis bij de wederkomst van de Heer. Reeds Paulus raadde het de mensen aan in zijn eerste brief aan de Tessalonicenzen: ‘Gij moogt niet bedroefd zijn zoals de andere mensen die geen hoop hebben. Wij geloven immers dat Jezus is gestorven en weer is opgestaan; evenzo zal God hen die in Jezus zijn ontslapen levend met Hem meevoeren. […] Troost elkander dan met deze woorden.’ (1 Tess. 4, 13b–14. 18)

Adriaan van Roode

Hymnen, kleurpalet in de liturgie

Voor iedere kerkmusicus is het een telkens weerkerend probleem: Hoe vind ik passende liederen bij déze viering? Bij gebrek aan (bekende) gezangen die specifiek betrekking hebben op het karakter en/of de lezingen van de zondag of van het feest dat die dag wordt gevierd, nemen we maar al te vaak onze toevlucht tot meer ‘algemene’ gezangen, die eigenlijk bij iedere viering gezongen kunnen worden.

Te weinig wordt gedacht aan de mogelijkheid om de rijke schat aan hymnen te gebruiken voor vieringen buiten het getijdengebed. Er zijn zeer veel eenvoudige syllabische melodieën waarop alle deelnemers aan vieringen hymnen kunnen meezingen. De teksten zijn poëtisch, heel toegankelijk en kunnen de zo vurig gewenste eigen kleur van de viering accentueren.

Begripsbepaling: inhoud en vorm

In algemene zin is een hymne (< Gr. humnos) een godsdienstige lofzang. Zo spreekt de bekende tekst uit Efesiërs “…laat de Geest u vervullen en zing met elkaar psalmen, hymnen en liederen die de Geest u ingeeft.” (Ef 5,18–19) van hymnen in algemene betekenis.

Een hymne in striktere zin is eveneens een geestelijke lofzang, maar vertoont een aantal inhoudelijke en een aantal vormkenmerken.

Inhoudelijke kenmerken:

  • De tekst van een hymne is niet ontleend aan een bijbelse bron, dit in tegenstelling tot de psalmen en de kantieken, zoals bv. het Magnificat, dat de tekst weergeeft van Lucas 1,46–55. Enkele kantieken vindt u in GvL nrs. 151–164.
  • Een hymne zingt niet over God of een heilige, maar richt zich rechtstreeks tot God of tot de te vereren heilige.

Een hymne eindigt met een doxologie, ter ere van de heilige Drie-eenheid.

Vormkenmerken: strofen, metrum, ritme

Een hymne is een strofisch gezang, waarbij iedere strofe hetzelfde aantal regels telt.

Iedere regel bestaat uit een aantal versvoeten, die een regelmatige afwisseling laten zien van dalingen en heffingen. Veel voorkomend is een versvoet van één daling en één heffing, de jambe: bekénd, gegroét. Een regel van tweemaal twee jamben noemen we een dimeter. Twee van deze regels samen vormen een tetrameter: Een strofe bestaat veelal uit twee tetrameters:

Aan God de Vader en de Zoon
en aan de Geest zij lof en eer.
Drie-een is God, Hij zij geloofd
door heel de aarde, altijd weer.

In bovenstaande doxologie vallen de heffingen gelijk met het woordaccent. Men is duidelijk uitgegaan van ritme: de kwalitatieve afwisseling tussen onbeklemtoonde en beklemtoonde lettergrepen.

In de klassieke Latijnse poëzie werd uitgegaan van een ander principe: de lengte van een klinker, dus van een lettergreep. Dit kwantitatieve beginsel werd ook gehanteerd bij de vroegste hymnen (vanaf de vierde eeuw). Deze hymnen noemen we metrische hymnen, waarbij de woordaccenten niet hoeven samen te vallen met de heffingen:

Cónditor alme síderum,
ætérna lux credéntium,
Chríste, redémptor ómnium,
exáudi preces súpplicum.

Op grond hiervan zijn vele musicologen van mening dat deze oudste hymnen oorspronkelijk in een ternair ritme gezongen werden. Dit ternaire ritme vinden we dan ook terug bij verscheidene oud-kerkelijke hymnen in het Liedboek voor de Kerken (LbK). Zo geeft LbK 226 een vertaling van bovenstaande Latijnse hymne door J.W. Schulte Noordholt op een melodie in een ternair ritme.

Vergelijk dit met de equalistische melodie (alle noten van gelijke waarde) van de vertaling uit het Getijdenboek (p. 725) zoals deze in rooms-katholieke kerken veelal wordt gezongen. (muziekvoorbeeld 2)

Meer over ritme en metrum van de hymnen vindt u in: Siem Groot (red.), ‘De lof Gods geef ik stem’, Baarn 1993, pp. 199–203.

Geschiedenis van de hymne

In de eerste eeuwen van het christendom werd vooral in het Oosten gehoor gegeven aan de opwekking van Paulus tot het zingen van geestelijke liederen, meestal op een proza-tekst, waarvan het Gloria en het Te Deum tot in onze dagen zijn overgeleverd.

Belangrijk voor de ontwikkeling van de syllabische metrische hymne als liedvorm was Ephraïm de Syriër (306–373). Als diaken te Edessa onderkende hij als eerste de waarde van populaire gezangen als middel tot bestrijding van ketterijen. De vele hymnen die hij dichtte, liet hij uitvoeren door een vrouwenkoor. Tijdens een vierjarige ballingschap in Klein-Azie maakte Hilarius van Poitiers (315–367) kennis met de hymnen van Ephraïm en bracht deze liedvorm na zijn terugkeer over naar het Westen.

Het is echter Ambrosius van Milaan (339–397), die de vader van de Latijnse hymne wordt genoemd. Evenals Ephraïm in het Oosten bestreed Ambrosius het opkomend Arianisme met woord, geschrift en… hymnen. Door het gebruik van pakkende teksten en aansprekende, eenvoudige melodieën wist hij hymnen tot populaire liederen te maken als middel in de strijd tegen deze ketterij. Mogelijk mede als gevolg van epische verdichting worden Latijnse hymnen uit de vierde eeuw nog steeds aangeduid als Ambrosiaanse hymnen. In het LbK vinden we hiervan: ‘O lux, beata Trinitas’ (253), ‘Æterne verum conditor’ (370) en ‘Deus creator omnium’ (382).

Melodieën konden pas veel later schriftelijk worden vastgelegd, zodat geen absolute zekerheid bestaat over de wijze waarop hymnen in Ambrosius’ tijd werden gezongen. Gezien het streven van de Cisterciënzer kloosterorde naar terugkeer tot de bronnen van het christendom, vinden we in de oudste (12e eeuw) hymnaria van deze orde waarschijnlijk de melodieën die het dichtst bij de originele staan. De melodieën van genoemde Ambrosiaanse hymnen zijn op deze bronnen gebaseerd.

In de loop der volgende eeuwen winnen de hymnen aan populariteit. Benedictus (480–547) schreef in zijn Regel de kloosterlingen voor dat iedere gebedstijd moest beginnen met het zingen van een hymne. Vanaf de zesde eeuw verandert de wijze van uitvoering van de hymnen. Het kwalitatieve metrisch beginsel wordt losgelaten; de melodie gaat het woordaccent volgen, waardoor deze een equalistisch binair karakter krijgt, wat overeenkomt met de notatie van hymnen in de Latijnse zangboeken.

Doordat in de loop der middeleeuwen het zingen van hymnen steeds meer geschiedde door professionele zangers (monniken), ontstonden meer versierde, neumatische melodieën, die minder geschikt waren om door het ‘gewone’ volk gezongen te worden.

Uiteindelijk bleef de rijke schat aan hymnen vrijwel uitsluitend voorbehouden aan de kloostergemeenschappen waarin het gezongen getijdengebed werd gepraktiseerd, terwijl in de parochies alleen het koor af en toe een hymne zong tijdens een lof of een (Latijnse) vesperviering.
Voor het volk restten slechts enkele bekende hymnen als ‘Iesu dulcis memoria’ en ‘Veni Creator’.

Het Tweede Vaticaanse Concilie heeft het getijdengebed en daarmee ook de hymnen teruggegeven aan het gelovige volk. Met het verschijnen van de Nederlandse vertaling van het Getijdenboek in 1990 is een repertoire van meer dan 200 Nederlandstalige hymnen ter beschikking gekomen van iedereen die daar gebruik van wil maken.

Hymnen in onze liturgie

Gezien de vele mogelijkheden om door hymnen een eigen kleur te geven aan een viering, kunnen deze beschouwd worden als een welkome aanvulling op het repertoire dat ons al geboden wordt door de bekende zangbundels. Veel kerkmusici zijn echter (nog) niet vertrouwd met dit fenomeen. Dat is jammer, want daarmee leggen zij zich onnodig beperkingen op bij de keuze van liederen.

Er is niet alleen een grote keus aan teksten, er bestaan ook zeer veel eenvoudige syllabische melodieën waarop vrijwel alle hymnen gezongen kunnen worden, niet alleen door het koor, maar door de gehele vierende gemeenschap. In het Liber Hymnarius, maar ook iedere Liber Usualis, oud of nieuw, zijn er genoeg te vinden. Voorts staat een aantal hymnen in GvL (483, 514, 516, 523) en in LbK.
Als voorbeeld geef ik hier de eerste strofe van een hymne voor de 40-dagentijd ‘O goedertieren Schepper’ (Getijdenboek pag. 740) op de melodie van ‘Te lucis ante terminum’ (muziekvoorbeeld 3) en de eerste strofe van een Mariahymne ‘Door aarde, zee en firmament’ (Getijdenboek pag. 1555) op de melodie van ‘Iam lucis orto sidere’ (muziekvoorbeeld 4).

Niet alle gezangen die als ‘hymnen’ worden aangeduid, zijn hymnen in strikte zin. In het Abdijboek staan onder de rubriek ‘hymnen’ maar liefst 95 gezangen, alle echter kantieken of beurtzangen. In: Ignace Thevelein, Officium, Tielt 2002 staan onder het hoofd ‘hymnen’ een negental liederen, waarvan een aantal als ‘De vreugde voert ons naar dit huis’ duidelijk openingszangen zijn. Andere hymnen in dit boek zijn weer voorbeelden van goede, moderne teksten die op uitstekende wijze zijn getoonzet.

Wanneer gebruiken we hymnen? Allereerst uiteraard bij de gebedstijden uit het Getijdenboek. Voor andere vieringen dan Eucharistievieringen bieden hymnen een ruime keuze aan eenvoudige maar voor elke viering geschikte teksten die gemakkelijk door de deelnemende gelovigen meegezongen kunnen worden, ook als zij slechts gering in aantal zijn. Ook voor Eucharistievieringen kan goed gebruik gemaakt worden van het grote repertoire aan hymnen. Een goed gekozen hymne kan op vele plaatsen – uitgezonderd de vaste gezangen, de antwoordpsalm en het hallelujavers – in een Eucharistieviering kleur geven aan het eigen karakter van het feest of van de tijd in het kerkelijk jaar.
Soms kan met een kleine tekstuele wijziging een hymne helemaal ‘op maat’ gemaakt worden. Op het feest van de patrones van onze kerk, de Gertrudiskerk in Bergen op Zoom, zingen wij uit het Getijdenboek (pag. 1668) een hymne uit het Gemeenschappelijke voor heilige vrouwen: ‘Een heil’ge vrouw gedenken wij…’. Een kleine verandering in deze eerste regel: ‘Gertrudis’ feestdag vieren wij…’ maakt dit lied tot een hymne ter ere van onze patrones!

Adriaan van Roode

Uitvaartliturgie en de inbreng van de familie

In veel uitvaartdiensten staat de overledene centraal. Dat lijkt vanzelfsprekend. Maar dat leidt ertoe dat de liturgie wordt aangepast om ruimte te geven aan het ophalen van herinneringen.

Wat is er verkeerd aan om een uitvaartdienst zo persoonlijk mogelijk te maken. Waarom zouden we ons laten binden door allerlei liturgische regeltjes?

Adriaan van Roode heeft niets tegen een uitvaart die geheel gericht is op de persoon van de overledene, maar een eucharistieviering bij een uitvaart blijft een eucharistieviering en dat is geen reünie om iemand te gedenken:

Historie

Tot ± 1965

Hoewel de liturgische riten rond uitvaartmis en begrafenis tot de jaren zestig van de vorige eeuw onwrikbaar vastgelegd waren, had de familie van de overledene wel een zekere invloed op de gang van zaken. Aan de liturgie kon niets veranderd worden, wel aan de uiterlijkheden eromheen, afhankelijk van de geldelijke bijdrage aan kerk en geestelijkheid.

Zo kenden veel parochies verschillenden klassen van begrafenissen. De hoogste klasse was doorgaans een mis ‘met drie heren’, gekleed in de mooiste zwarte paramenten; rijk versierd altaar met draperieën en veel kaarsen; minimaal vier misdienaars met zwart fluwelen kraag; het koor zong alle gezangen volledig. Bij een mis van de laagste klassen was er één voorganger; sobere paramenten; sobere aankleding van het altaar; soms maar twee misdienaars; het koor reciteerde de verzen van Graduale en Tractus.

Gelukkig is begin jaren zestig in vrijwel alle parochies dit stuitende onderscheid in verschillende klassen van uitvaartdiensten opgeheven.

Na ± 1965

Als gevolg van de ontwikkelingen rond het Tweede Vaticaans Concilie en niet te vergeten van de verwachtingen die hieromtrent gerezen waren, vonden in de Nederlandse Kerkprovincie stormachtige ontwikkelingen plaats.

Deze ontwikkelingen manifesteerden zich vooral in de liturgie: invoering van de volkstaal; veranderingen op het priesterkoor, waarbij de priester afdaalde naar een nieuw-geplaatste altaartafel en ‘met het gezicht naar het volk’ ging staan; allerlei experimenten met eigen-gemaakte gebeden en nieuwe gezangen in de volkstaal, waarbij het onderscheid tussen ordinarium- en propriumgezangen voor een belangrijk deel verloren ging; het ontstaan van allerlei vormen van eucharistievieringen: gemeenschapsmissen, gezinsvieringen en ‘beat-missen’, samengesteld door goedwillende werkgroepen, vaak zonder al te veel achtergrondkennis over liturgie.

Aanvankelijk bleef de liturgie van uitvaartmissen en begrafenissen naar verhouding nog tamelijk traditioneel. Dit is mogelijk te verklaren uit het feit dat de familie van de overledene bij die gelegenheid behoefte had aan bekende rituelen, die hun gevoelens op een vertrouwde manier kanaliseerden. Bovendien bleef de kennis van de Latijnse proprium- en ordinariumgezangen van uitvaartmis en begrafenis nog jaren aanwezig bij de koorzangers die gewoonlijk bij dit soort vieringen zongen.

Toen na enkele tientallen jaren langzamerhand enige regulering op het gebied van de liturgie van de Eucharistieviering tot stand kwam, zagen we bij de uitvaartliturgie een tegengestelde beweging: de directe invloed van de naaste familie bij de liturgie van de uitvaart nam steeds toe.

Vaak zien we nu dat de overledene nog een van de weinige leden van de familie was die nog regelmatig deelnemen aan kerkelijke vieringen, terwijl de rest van de familie inmiddels van de kerk is vervreemd en daardoor vrijwel onbekend met de kerkelijke rituelen.

Huidige situatie

Inbreng van de familie

Bij de bespreking tussen pastor en familie over de inhoud van de uitvaartliturgie brengt menige familie allerlei wensen naar voren, waaraan maar al te vaak zonder meer gehoor wordt gegeven. Deze wensen kunnen algemeen geformuleerd zijn: ‘de dienst mag vooral niet te lang duren’ of zeer specifiek: familieleden of vrienden – al dan niet bekwaam om in het openbaar te spreken – willen iets zeggen, kleinkinderen willen samen of afzonderlijk iets zingen, schriftlezingen worden vervangen door profane teksten, de functie van het koor wordt gedeeltelijk of zelfs geheel overgenomen door cd’s met instrumentale of vocale muziek waarvan het sacrale karakter soms ver te zoeken is.

Soms wordt zelfs de eigen structuur van de eucharistieviering opgeofferd aan de wensen van de familie. Pastores formuleren gebeden waarin hele stukken levensgeschiedenis van de overledene zijn verwerkt. De preek verwordt meestal tot uitsluitend een necrologie. Vaak ook is het ter communie gaan een weinig verheffende gebeurtenis, als gevolg van de duidelijke onwennigheid van veel communicanten.

Eigene van een Eucharistieviering

Hoe is het zo ver kunnen komen? Het is een feit dat het aantal kerkelijke uitvaarten sterk terugloopt. Misschien probeert een aantal pastores deze teruggang af te remmen door in te veel opzichten tegemoet te komen aan de wensen van de familie, met overigens de beste bedoelingen voor de familie en mogelijk tevens voor de inkomsten van de parochie.

Toch zijn we hiermee op de verkeerde weg. Het moet toch duidelijk te maken zijn dat een eucharistieviering bij een begrafenis geen plechtigheid is die de betrokken familie naar believen kan invullen. Een eucharistieviering is de hoogste vorm van eredienst aan God, niet door een bepaalde familie bij een begrafenis, maar altijd door de gehele Kerk, het mystiek Lichaam van Christus. Ook in een eucharistieviering bij een uitvaart staat de verrezen Christus centraal, niet de overledene.

Daarom moet de homilie in zo’n viering gaan over het geloof in de verrijzenis, en geen necrologie van de overledene zijn. Het horen van zijn woord uit de Schrift is één van de wijzen waarop Christus bij zo’n viering in ons midden is. Daarom zou het ondenkbaar moeten zijn om schriftlezingen te vervangen door een profane lezing. Toch gebeurt dat regelmatig met als argument dat de mensen daardoor meer aangesproken worden.

Dit argument hoor je ook bij alle andere veranderingen die men eigenmachtig aanbrengt in de eucharistieviering. In zijn boek Der Geist der Liturgie vergelijkt Joseph Ratzinger (Benedictus XIV) zo’n handelwijze met de aanbidding van het gouden kalf door het volk van Israël in de woestijn (Ex. 32). Hij zegt daarover: De eredienst is op die manier niet meer een opstijgen van de mensen naar God, maar een neerhalen van God naar wat de mensen vertrouwd is.

Eucharistieviering – aulabijeenkomst

De huidige praktijk bij kerkelijke uitvaarten is haast onvermijdelijk als geprobeerd wordt twee totaal verschillende soorten van samenkomst te verenigen: een eucharistieviering en een herdenkingsbijeenkomst die in de aula van een begraafplaats of crematorium thuishoort. Als de familie behoefte heeft aan een gezamenlijk herdenken van de overledene met aangepaste muziek, met geprojecteerde beelden uit het leven van de overledene en met het uitspreken van herinneringen, is de aula van een begraafplaats of crematorium daar de beste plaats voor met de juiste voorzieningen.

Is er dan helemaal geen plaats voor een specifiek accent bij een uitvaartmis? Zeer zeker, de structuur van een eucharistieviering maakt dat wel degelijk mogelijk: bij de inleiding aan het begin van de viering kunnen enkele woorden worden gewijd aan de overledene; hij of zij wordt uiteraard genoemd in de gebeden; er is een ruime keuze uit schriftlezingen; bij de homilie kan gesproken worden over het geloof van de overledene in de verrijzenis; vóór de laatste aanbeveling ten afscheid tenslotte bestaat nog de mogelijkheid voor een kort (dank)woord.

In de praktijk worden juist die vieringen als indrukwekkend en troostrijk ervaren, die geheel ‘volgens het boekje’ verlopen, ook door mensen die geen band (meer) hebben met de kerk, zoals verwoord wordt door prof. dr. Jan Leyten in De verschrikkelijke eenzaamheid van de inbreker: “Ik zal er maar weinig over zeggen, maar goede ‘katholieke’ begrafenissen zijn aangrijpend en troostend. Dat heb ik nooit elders meegemaakt en ik ben me bij wat begrafenissen geweest, de laatste tien jaar.”

Adriaan van Roode

Gloria: De lofzang Eer aan God

De ‘Eer aan God’, in het Latijn het ‘Gloria’, is een zeer oude lofzang en dateert uit de eerste eeuwen van de kerk. Aanvankelijk heeft de liturgie meer van dit soort hymnen gekend. Ze werden gemaakt naar het voorbeeld van Bijbelse gezangen en daarom ook wel ‘psalmi idiotici’ genoemd (vertaald ‘zelfgemaakte psalmen’).

Toen op het einde der Oudheid de waardering voor deze hymnen achteruitging, verdwenen de meeste voorgoed uit de liturgie, op een drietal hymnen na. Naast het ‘Te Deum’ en het ‘Te decet laus’ uit het getijdengebed van de kerk, is ook het Gloria behouden gebleven en heeft zelfs in de loop der tijden enige promotie gemaakt.Lees verder

Kyrie

Het Kyrie kennen we in zijn meest bekende vorm als een reeks van negen aanroepingen. Het is het enige Griekse element binnen onze liturgie. De korte tekst suggereert dat het hier eerst om een smeekbede gaat. Toch is dat maar ten dele waar. In het Kyrie belijden wij Jezus als onze Kurios (= Heer) en brengen wij Hem onze hulde.

De lofprijzing loopt uit op een bede om erbarmen: eleison (= ontferm U over ons). In het verleden heeft men vaak gedacht dat het een aanroeping was tot de Drie-eenheid. Dat op een gegeven moment in de geschiedenis de tweede reeks aanroepingen door Christe vervangen werd zal daar zeker schuld aan hebben. Men beschouwde de eerste reeks aanroepingen tot de Vader, de tweede tot de Zoon en de derde tot de heilige Geest. Dit doet toch onrecht aan de oorspronkelijke taak van het Kyrie.

Vanaf de vijfde eeuw doet het Kyrie als importrite uit het Oosten zijn intrede in onze liturgie. In de liturgie van het Oosten was het gebruikelijk om na de lezingen een litanie te plaatsen. De diaken droeg daarvoor gebedsintenties aan, de gelovigen stemden in met de acclamatie Kyrie eleison. De voorganger besloot met een kort gebed.

Ook binnen onze liturgie krijgt het Kyrie aanvankelijk dezelfde plaats als in de Oosterse liturgie. Al spoedig wordt ze naar het begin van de viering verschoven. Op het einde van de zesde eeuw ontstaat de gewoonte om de gebedsintenties te laten vervallen, zodat alleen de acclamatie Kyrie eleison overblijft. Men gaat de acclamatie dan driemaal zingen, want drie is een heilig getal. Van lieverlee wordt het Kyrie steeds meer een aangelegenheid voor de schola. De melodiën worden steeds rijker. Vergelijk daarvoor maar eens Kyrie XVIII en Kyrie IV.

Kyrie 1

Kyrie XVIII

Kyrie2

Kyrie IV

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

In de Middeleeuwen gaat men ertoe over om de tekst van het Kyrie uit te breiden door middel van het invoeren van zogenaamde tropen. Elke aanroeping krijgt dan een zin toebedacht, die het mogelijk maakt, om op elke noot van de melodie een lettergreep te zingen. De titels boven vele Kyrie’s in het Graduale Romanum zijn van dit verschijnsel uit de Middeleeuwen nog stille getuigen. Na het Concilie van Trente werden de tropen afgeschaft.

In het voorbeeld hieronder het Kyrie, fons bonitatis, Kyrie II.

Kyrie3

Ook bij de liturgievernieuwing van Vaticanum II is de plaats van het Kyrie opnieuw een punt van discussie. Van Franse zijde stelde men voor om het Kyrie uit de openingsritus te verwijderen en op te nemen als acclamatie in de voorbede.

Voornamelijk de Duitstalige landen wilden het Kyrie in de openingsritus behouden als een hulde aan Christus, in wiens naam we samenkomen. Wat uiteindelijk de uitkomst na vele discussies is geworden lezen we in de Inleiding op het Altaarmissaal:

Na de schuldbelijdenis volgt het Heer ontferm U over ons, tenzij deze aanroeping al deel uitmaakte van de voorafgaande schuldbelijdenis. Daar dit gezang een acclamatie is van de gelovigen die zich tot God wenden en zijn barmhartigheid afsmeken, wordt het gewoonlijk door allen gezongen: afwisselend door koor of voorzanger en volk. Iedere acclamatie wordt gewoonlijk eenmaal herhaald, maar dit sluit niet uit dat men ze kan herhalen, als de aard van de taal of van de muzikale compositie dit vereisen; ook kan men een korte tekst (een trope) inlassen. Als het Heer ontferm U over ons niet gezongen wordt, wordt het gezegd.

Samenvattend komen we dan op die manieren, waarop – volgens de officiële voorschriften – het Kyrie in de liturgie kan functioneren.

a. het Kyrie in de boete-akt

Het gaat hier dus om een combinatie van schuldbelijdenis en Kyrie. Het zijn een drietal aanroepingen, waartussen – op de manier van de middeleeuwse trope – een korte tekst is toegevoegd. Zij duiden op Jezus’ heilsactiviteit en zorg voor de zondaars. Een voorbeeld hiervan is het Heer ontferm U uit de Willibrordusmis van Bernard Bartelink.

b. het Kyrie als zelfstandig gezang na de boete-akt

Hierbij moeten we de nodige zorg besteden aan het oorspronkelijke karakter van het Kyrie: de liturgische acclamatie. Om dit acclamatie-karakter nog te onderstrepen, verdient het aanbeveling om elke aanroeping slechts tweemaal te zingen: eenmaal voorgezongen door de cantor of koor en vervolgens door allen herhaald.

Bron: Koorkring Zeeuws-Vlaanderen

Het gezang voor het evangelie in de veertigdagentijd

In Gezangen voor Liturgie staat een beperkt aantal verzen die tijdens de veertigdagentijd voor het evangelie kunnen worden gezongen. Maar er is veel meer mogelijk. Steven van Roode gaat hier in dit artikel op in. Enkele voorbeelden die voor elk koor of elke cantor gemakkelijk toegankelijk zijn, vindt u in

Graduale Nederlands (2005)

Klein Graduale

Nederlands Graduale

In de veertigdagentijd is de liturgische muziek vanwege het boetekarakter van de tijd een stuk soberder: er is geen Eer aan God, bij voorkeur geen solo-orgelspel en waar vóór de evangelielezing gewoonlijk het alleluia met vers gezongen wordt, klinkt er in plaats daarvan nu een andere tekst. Welke muzikale mogelijkheden bestaan er zoal voor dit gezang vóór het evangelie in de veertigdagentijd? Aan de hand van een aantal praktische muziekvoorbeelden ga ik verschillende opties na.

In het Algemeen Statuut van het Romeins Missaal staat een tweetal mogelijkheden voor het gezang voor het evangelie aangegeven (62b): het vers voor het evangelie, zoals die in het lectionarium staat vermeld, en de tractus, zoals te vinden is in het graduale.

Vers voor het evangelie

In het lectionarium staat steeds een vers voor het evangelie aangegeven. Dit vers kan zelfstandig gebruikt worden, zoals bijvoorbeeld Jan Böhmer doet in zijn Graduale Nederlands (2005):

muziekvoorbeeld1-Bohmer-LentAccl

Jan Böhmer, Graduale Nederlands, p. 36

Dit zelfstandige gebruik van het vers vinden we bijvoorbeeld ook terug in het Graduale Simplex.

Eventueel kan er ook een acclamatie voorafgaand aan en volgend op het vers gezongen worden. Dat is een mogelijkheid waar in de Nederlandse kerkprovincie veel gebruik van wordt gemaakt. Er worden in het lectionarium acht teksten voor deze acclamatie aangegeven:

  1. Eer en lof zij U, Christus.
  2. Eer aan U, Christus, Wijsheid van God de Vader.
  3. Eer aan U, Christus, Woord van God.
  4. Eer aan U, Zoon van de levende God.
  5. Lof en eer zij U, Heer Jezus.
  6. Lof zij U, Christus, Koning van de eeuwige heerlijkheid.
  7. Groot en wonderbaar zijn uw werken, Heer.
  8. Van U is het heil en de heerlijkheid en de kracht, Heer Jezus Christus.

Deze teksten verwoorden allemaal dezelfde grondgedachte van het alleluia. Hoewel in het Hebreeuws ‘alleluia’ letterlijk ‘prijst God’ betekent, heeft het in de christelijke liturgie een opvallende betekenisverschuiving ondergaan: het is van een aansporing om God te loven juist als een lofuiting aan Christus gaan functioneren. In de acclamaties voor de veertigdagentijd komt dit heel duidelijk tot uitdrukking.

In een aantal bekende gezangbundels vinden we vreemd genoeg bovenstaande liturgische teksten niet terug. Zowel Gezangen voor Liturgie als Laus Deo gebruiken in plaats daarvan de tekst ‘Looft de Heer, alle (gij) volken’. Deze tekst is minder geschikt als acclamatie voor het evangelie, niet alleen omdat hij niet overeenstemt met de liturgisch voorgeschreven teksten, maar bovendien ook omdat hij de rechtstreekse gerichtheid op Christus mist. Van de gangbare gezangbundels heeft alleen het Vlaamse Zingt Jubilate een toonzetting van één van de acclamaties uit het lectionarium. Van deze toonzetting door Jos Bielen geef ik hieronder als voorbeeld een interessante vierstemmige harmonisatie van de hand van Jonathan Daen:

muziekvoorbeeld2-Bielen-LentAccl

Jos Bielen, Zingt Jubilate 3d (p. 29), bew. Jonathan Daen

Muziek om de verzen te zingen ontbreekt bij deze acclamatie.

Recente particuliere uitgaven met liturgische gezangen bevatten de acclamaties voor het evangelie in de veertigdagentijd over het algemeen wel. Het Klein Graduale (2013) biedt toonzettingen van vijf acclamaties, waarvan ik er hier twee als voorbeeld weergeef:

muziekvoorbeeld3-VanRoode-LentAccl

Steven van Roode, Klein Graduale, p. 398

muziekvoorbeeld4-VanRoode-LentAccl

Steven van Roode, Klein Graduale, p. 398

Het vers kan bij deze acclamaties door de cantor op een eenvoudige psalmtoon voorgedragen worden. De drie andere acclamaties uit het Klein Graduale zijn online te downloaden: http://www.kleingraduale.nl/kg.html

Gerard Lesscher heeft in zijn Nederlands Graduale (2010) twee acclamaties van muziek voorzien, waarvan hieronder één voorbeeld wordt gegeven:

muziekvoorbeeld5-Lesscher-LentAcll

Gerard Lesscher, Nederlands Graduale, p. 109

Lesscher heeft de verzen voor iedere zondag van de veertigdagentijd helemaal uitgeschreven op een sober versierde melodie.

Wanneer er gregoriaans gezongen wordt, kan ook de acclamatie uit het lectionarium eventueel in het Latijn op een nieuw gecomponeerde gregoriaanse melodie gezongen worden. Deze vinden we onder andere in Psallite Domino, canti per la messa (Libreria Musicale Italia, 2007) en Singing the Mass, Sung Order of Mass in English and Latin (Solesmes, 2011). Uit de laatste uitgave komt het volgende voorbeeld:

muziekvoorbeeld6-LausTibiChriste

Singing the Mass, p. 41

Tractus

Tegenwoordig gaan velen ervan uit dat in de veertigdagentijd het alleluia wordt vervangen door een andere tekst. In de historische ontwikkeling van het gezang vóór het evangelie zien we echter een omgekeerde beweging: in de loop van de tijd werd buiten de boetetijd het alleluia juist aan deze teksten toegevoegd, aanvankelijk alleen met Pasen, daarna ook in andere liturgische tijden. De gezangen van de veertigdagentijd behoren daarom tot de oudste van de Romeinse ritus.

Dat geldt in het bijzonder voor de tractus, het gezang dat in het Graduale Romanum staat aangegeven op de plaats vóór het evangelie in de veertigdagentijd. Hier zien we een zeer oude manier van psalmzingen, die wellicht teruggaat op de muzikale praktijk van de vierde of vijfde eeuw. De tractus is een langere, doorgecomponeerde psalmtekst die zonder onderbreking wordt gezongen op plechtige, vaste melodische formules van de tweede of achtste toon. Het Graduale Simplex biedt eenvoudiger zettingen van de tractus, waarbij voor de toonzetting van de psalmverzen eenvoudige psalmtonen gebruikt zijn.

In het Nederlands kan natuurlijk ook heel goed gebruik gemaakt worden van de tractus door een vertaling van de psalmverzen uit het graduale te zingen op één van de formules van de tweede of achtste toon uit het Abdijboek of een andere verzameling psalmtonen.

De tractus wordt, in tegenstelling tot de acclamatie voor het evangelie, uitsluitend door de cantor of het koor gezongen. Maar dat wil niet zeggen dat de gelovigen er dan niet actief aan deelnemen. Voor het volk is bij de tractus die deelname niet gericht op het uitwendige, maar komt veeleer tot uitdrukking in het inwendig overdenken en bemediteren van de voorgedragen psalmtekst. Hoewel de tractus daardoor meer geschikt lijkt voor gemeenschappen waarin men ervaring heeft met de spirituele lezing van de psalmen, kan hij bij wijze van afwisseling ook in gewone parochiekerken vruchtbaar gebruikt worden als de pastor tenminste bereid is enige duiding aan de teksten te geven.

Steven van Roode

Het Klein Graduale: een vooruitblik

Met de aanbeveling om een uitgave “van meer eenvoudige melodieën ten behoeve van kleinere kerken” te maken, toonde het Tweede Vaticaans Concilie zijn pastorale zorg inzake de liturgische muziek: enerzijds wilde het de gelovigen de geestelijke rijkdom van de de zang van het proprium, de wisselende gezangen van de mis, niet onthouden, en aan de andere kant had het ook oog voor de vaak beperkte praktische mogelijkheden daartoe in de gewone parochiekerk. Ook de bevordering van de actieve en bewuste deelname van de gelovigen aan de liturgie speelde een belangrijke rol bij het doen van deze aanbeveling.Lees verder

Muziek en zang bij de toediening van het doopsel

In tijdschriften en boeken over liturgie en liturgische muziek besteden musici en liturgisten veel aandacht aan de muzikale vormgeving van eucharistievieringen, in mindere mate over die van woord- en gebedsvieringen en de getijden, maar nog minder over muziek en zang in liturgische vieringen waarbij buiten een eucharistieviering een sacrament wordt toegediend.Lees verder

Creatief vieren met gregoriaans

In maart 1999 verscheen de uitgave ‘Modellen voor woordvieringen, gebedsvieringen en communievieringen’, uitgegeven door de Nationale Raad voor Liturgie. De redactie heeft mij gevraagd ideeën aan te dragen in verband met gregoriaans in niet-eucharistische vieringen. Geen geringe opdracht, wanneer ik besef, dat de liturgische mogelijkheden buiten eucharistievieringen zeer divers en creatief kunnen zijn. De laatste alinea van het voorwoord uit bovengenoemde uitgave, is me dan ook uit het hart gegrepen: ““De richtlijnen die hier verder volgen zijn bedoeld als richtingwijzers, die uitnodigen om ter plaatse creatief in gezamenlijke verantwoordelijkheid oplossingen te vinden…”Lees verder

De cantor: een oude functie herontdekt

In het nieuwe beleidsplan van de diocesane NSGV is ook een belangrijke rol weggelegd voor de cantor. Daarom iets over de achtergrond van deze functie vanuit de hedendaagse praktijk.

In de tijd vóór Christus werd bij de Joden de eredienst in de plaatselijke synagogen verzorgd door leken, niet door priesters zoals in de tempel van Jeruzalem. In die synagogen werden psalmen, gebeden en lezingen gezongen. De zang stond daarbij onder leiding van een voorzanger.Lees verder