‘Gezegend hij die komt’: de kersttijd

25 december staat op de kerkelijke kalender te boek als de datum van het geboortefeest van onze Heer. Kerstmis zogezegd. Volgens het huidige missaal begint de viering van dit feest reeds in de avond van de 24e december met de vigiliemis van Kerstmis. “Heden nog zult gij weten dat de Heer ons komt redden, en morgen zult ge zijn heerlijkheid zien.” Aldus de openingstekst in het missaal, dat hier even vrijmoedig als trefzeker omgaat met de toezegging van Moses in Ex. 16, 6–7.

Jubilate 25, 3 (september 1992)

Cees Janssens

Kerstmis op 24 december? Steeds meer begint het er in onze streken op te lijken dat Kerstmis niet op 25 december maar op 24 december valt. Geen ontwikkeling in de goede richting. Wat te denken van een parochie met bijna een half dozijn nachtmissen op 24 december? Een parochie die op 25 december volstaat met een enkele viering waarbij het parochieblad laconiek aantekent: ‘geen intentie’. Wil de kerk zichzelf uit de markt prijzen? De uitholling van de christelijke feestdagen kunnen wij inderdaad maar het best zelf ter hand nemen! Er is niets tegen om de kerstviering in te zetten op de avond van 24 december. Een goed begin is nooit weg. Maar het feest mag niet opgaan in wat als het begin ervan is bedoeld.

‘Midden in de winternacht…’

Het missaal van 1970 heeft de aloude gewoonte van de drie missen met Kerstmis bewaard. Niet in de vorm van drie aaneengesloten vieringen zoals de ouderen onder ons dat hebben gekend, maar wel als markeringen van de tijd van samenkomst. Met alles wat daarmee gepaard gaat aan symboiiek en zeggingskracht. Nachtmis, dageraadsmis en dagmis.

Kerstmis staat en valt voor velen met de nachtmis. Alweer zo’n gegeven om zorgvuldig mee om te gaan. De nachtmis hoort in de nacht thuis en nergens anders. Wie van de nachtmis een avondmis maakt – om van erger niet te spreken – heeft niet begrepen waarom het gaat.

“In de omgeving bevonden zich herders die in het open veld gedurende de nacht hun kudde bewaakten” (Lk. 2,8). In de Schrift is dit ‘gedurende de nacht’ altijd een veelbetekenend gegeven. De liturgie is dezelfde overtuiging toegedaan. Zij weet waarom er gewaakt moet worden. Zoals in de 2e prefatie van de Advent: ‘opdat Hij ons zal vinden: wakend en biddend…’. Het is als een echo van het woord in Lk. 12,37: ‘Gelukkig de dienaars die de Heer bij zijn komst wakende zal vinden’. Over adventsspiritualiteit gesproken. ‘Midden in de winternacht ging de hemel open…’

Van Kerstmis naar Epiphanie

Er is een oude traditie die zegt dat de twaalf dagen tussen het feest van de Geboorte en dat van de Verschijning zeer heilig en geheimzinnig zijn. Een van de stukken van Shakespeare dankt er zijn naam aan: ‘Twelfth Night’. Ons beter bekend als ‘Driekoningenavond’. Feesten vragen tijd. De viering van het Kerstfeest vormt op deze regel geen uitzondering. Vandaar een gegeven als de Kersttijd in de liturgie. Een periode waarin wij voortdurend op een andere manier bezig blijven met hetzelfde gegeven: de komst van de Heer in ons midden.

Het octaaf van Kerstmis

Meer nog dan de huidige liturgische kalender kan een oude kalender uit Noord-Afrika ons duidelijk maken waarom het hier gaat. We lezen daar: 25 december; geboortedag van onze Heer Jezus Christus, de Zoon Gods; 26 december: geboortedag van de heilige Stefanus, de eerste martelaar; 27 december: geboortedag van de heilige Johannes de Doper, en van de apostel Jacobus die door Herodes werd gedood; 28 december: geboortedag van de heilige kinderen die door Herodes werden gedood.

Hier wordt het geboortefeest van de Heer in het juiste perspectief geplaatst. Zoals prof.Monnich het uitdrukt: “geboorte is niet leven en sterven, maar sterven en leven”. Wij kunnende Tweede Kerstdag, feest van de martelaar Stefanus, niet missen, willen wij de draagwijdte vatten van de Eerste Kerstdag. Stefanus mag dan ook niet achter de kerstboom verdwijnen. Warenhuizen en winkelbedrijven ruimen de kerstversiering onmiddellijk na de kerstdagen op. De commercie heeft geen weet van waarachtig vieren, haar is het slechts om de buit begonnen. Wij moeten ons daardoor niet op sleeptouw laten nemen. Voor de gelovigen begint het pas. Wij laten ook de kerststal voorlopig staan. AI was het maar om niet in verlegenheid te geraken wanneer de wijzen ons straks vragen: ‘Waar is de pasgeboren koning der Joden?’ (Mt. 2,2).

Oud en Nieuw

In 46 voor Christus heeft Gajus Julius Caesar het begin van het jaar van 1 maart verplaatst naar 1 januari. Tot in onze tijd zien we hoe allerlei motieven op deze dag, octaafdag van Kerstmis, zijn samengebraoht. De geboorte, de besnijdenis en de naamgeving van Jezus, het moederschap van Maria en het begin van het nieuwe jaar. Wie oog heeft voor de samenhang van al deze motieven kan ook liturgisch op 1 januari uit de voeten. Elk jaar geldt als een jaar van de Heer. leder weet wat bedoeld is met de uitdrukking Anno Domini 1992. Onze jaartelling zelf verwijst permanent naar de geboorte van Jezus Christus. Een goed voorbeeld van motiefcombinatie vinden we in het gebed over de offergaven van deze dag: ‘God, alle goed begint bij U en vindt in U zijn vervulling. Gij zijt in ons het werk begonnen met uw genade, wij vragen U, nu wij vol blijdschap de Moeder Gods gedenken: voltooi in ons het geluk waarvan Gij de oorsprong zijt.’

Openbaring des Heren

25 december en 6 januari vormen de twee brandpunten van de ellips die onze kerstviering is. Opnieuw blijkt hoeveel er rondom de komst van de Heer te overdenken en te vieren valt. Op 6 januari gaat het allereerst om de openbaring aan de heidenen, hoewel van oudsher op deze dag de aandacht ook uitgaat naar de Doop in de Jordaan en de bruiloft te Kana.

Wij spreken van Driekoningen, maar weten heel goed dat het niet om koningen maar om magiërs gaat, wijzen uit het oosten. Het getal drie? Het evangelie rept er niet over. En toch… De volksvroomheid heeft de boodschap van deze dag terdege begrepen. Goed dat we de kerststal hebben laten staan want daarin is het allemaal te zien. Drie koningen: een blanke, een gele en een zwarte. Drie koningen: de eerste als een bejaarde man met grijze haren, de tweede een figuur in de kracht van zijn leven, de derde als een jonge, nog baardeloze man. Hier kan geen predikant tegenop. De Messias van Israël is er inderdaad voor alle volkeren en voor alle leeftijden en voor alle geslachten, wie en waar en wat zij ook zijn.

Het feest van de Openbaring van de Heer verdient het royaal te worden gevierd. De commercie loopt ons hierbij niet voor de voeten, de kerk kan er zichzelf zijn met vergezichten die er zijn mogen.

Doop van de Heer

De zondag ná Driekoningen is gewijd aan het doopsel van de Heer in de Jordaan. Weer horen wij van een hemel die open gaat, boven het hoofd van de Zoon die ons geschonken is, de Veelgeliefde. Een uitgelezen zondag voor de bediening van de doop of voor een doopgedachtenis in de vorm van een besprenkeling met wijwater bij de aanvang van de dienst. Het mag er allemaal zijn, het missaal weet ervan mee te praten.

2 februari en 25 maart

De kerstviering heeft een soort open einde. Met de doop van de Heer wordt de kersttijd besloten, maar het feest van 2 februari laat zien dat dit niet de hele waarheid is, 25 maart bevestigt het op eigen wijze.

Beide feesten werden in het oude missaal als Maria-feesten beschouwd, tegenwoordig gelden zij allereerst als feesten van de Heer. Vandaar de nieuwe benamingen. Op 2 februari gaat het primair om de Opdracht van de Heer, op 25 maart richt de boodschap aan Maria onze aandacht naar de Aankondiging van de Heer.

In Vlaanderen krijgt het feest van 2 februari veelal de plaats die het toekomt. Moeders met kleine kinderen staan daarbij voorop. In Nederland zouden we desnoods de bejaarden centraal kunnen stellen. In het gezelschap van Simeon en Anna zijn ze in goed gezelschap. Als het feest maar gevierd wordt! Het gaat ook op deze dag om het komen van de Heer. “Let op, Hij komt… Maar wie kan de dag van zijn komst verdragen?” (Mal. 3, 1–4, eerste lezing).

25 maart vormt een hoofdstuk apart. Daar valt een boek over te schrijven. De datum van 25 maart houdt verband met de datum van 25 december: van de aankondiging van de geboorte tot de geboorte zelf tellen wij, zoals bekend, negen maanden. De betekenis van 25 maart reikt echter verder. De kortste en de langste dag, de dagen van de dag- en nachtevening zijn sinds mensenheugenis beleefd als heel bijzonder. Het zijn de scharnierpunten van het jaar. De liturgie verstaat de kunst om de kosmische tijd op te nemen in de viering van het heil. Vandaar 25 december als geboortefeest van de Heer, en 25 maart als de aankondiging van deze geboorte. De meest veelbetekende dagen van het jaar zijn gekoppeld aan de meest veelbetekende gebeurtenissen uit de geschiedenis van ons heil. Het kan daarom niet verbazen dat 25 maart werd gezien als de dag van de schepping, als de dag van het offer van Isaak, de dag van de uittocht van de lsraëlieten uit Egypte. In de christelijke traditie gold 25 maart wel als geboortedag van Jezus, als sterfdag van Jezus, als dag van zijn opstanding. De huidige liturgie houdt het bij de aankondiging van de Heer, Maria Boodschap.

“Hi1 die is en die was en die komt” (0penbaring 1, 8)

De feesten van 25 maart en 25 december gebruiken de kalender om het geloof tot uitdrukking te brengen. Het geloof dat de Heer één Heer is van de tijd. Het wordt met evenzoveel woorden uitgesproken bij het begin van de paaswake. De voorganger tekent de paaskaars met kruis en jaartal en zegt: Christus gisteren en heden – begin en einde – Alpha en Omega – Hem behoren tijd en eeuwigheid.

De liturgie van de Advent

‘Gezegend Hij Die Komt’

De feestkring rond Pasen heeft in de christelijke kerk de oudste rechten. En dat niet alleen, hij is ook van het grootste belang. Kerstmis moet het daartegen afleggen. De liturgische feestkring rond Kerstmis moet genoegen nemen met een tweede plaats. Daarmee wil niets gezegd zijn ten nadele van zoiets als een geboortefeest. Pasen is ook een geboortefeest. Daarbij gaat het om de Eerstgeborene uit de doden, de Eerstgeborene onder vele broeders en zusters. Het paasfeest was voor de eerste generaties van christenen geboortefeest genoeg. En de kerstviering is – het moge vreemd klinken – n[i]et allereerst geboorteviering.

Jubilate 25, 2 (mei 1992)

Cees Janssens

The Day of His Coming

Met Pasen gaat het om de Levende, de levende Heer. Met Kerstmis en alles wat daarbij hoort gaat het vooral om de Komende, de komende Heer. De geboorte van de Heer moet worden gezien in het perspectief van zijn komst. De Amerikaanse liturgist Thomas Talley typeert de kerstcyclus kort en krachtig als de viering van ‘The Day of His Coming’. In twee uitspraken kan de liturgie van de kersttijd worden getekend. Allereerst als vraag en verwachting: ‘Zijt Gij de Komende of hebben wij een ander te verwachten?’ Vervolgens als belijdenis en lofprijzing: ‘Gezegend Hij die komt in de naam des Heren’.

Een dubbel perspectief

De liturgie van de Advent is veel méer dan louter voorbereiding op Christus’ geboortefeest. Zij plaatst de eerste komst van de Heer in het brede verband van zijn verhoopte uiteindelijke komst. Geen tekst verwoordt dit dubbele perspectief beter dan de eerste prefatie van de Advent: ‘…zullen wij U danken, altijd en overal door Christus, onze Heer, die, toen Hij eertijds kwam, kwetsbaar en klein, het werk van uw genade heeft voltooid, en vlees geworden is en voor ons allen open heeft gedaan die deur naar een geluk dat eeuwig duurt, een land dat Hij beloofd heeft en ons geven zal: nu nog zien wij allen naar die toekomst uit, vol hoop en vastberaden; ooit zullen wij er binnengaan en wonen wanneer Hij komt in heerlijkheid… voorgoed.’ Een tekst waar een mens in de Advent mee uit de voeten kan.

In het getijdengebed van de eerste adventszondag krijgt de heilige Cyrillus, ooit bisschop van Jerusalem, het woord. Hij zegt: ’Wij verkondigen de komst van Christus. Niet alleen zijn eerste komst, maar ook de tweede, die veel heerlijker zal zijn dan de eerste.(…) Bij zijn eerste komst hebben wij geroepen: ‘Gezegend de Komende in de naam des Heren’, bij de tweede zullen wij weer hetzelfde roepen. Met de engelen zullen wij Hem tegemoet trekken, voor Hem knielen en roepen: ‘Gezegend de Komende in de naam des Heren’.

De liturgie van de Advent heeft een tweevoudig karakter. Oog daarvoor hebben is hier het begin van alle wijsheid. De liturgie maakt het ons daarbij niet moeilijk. Zij begint met het perspectief van de grote komst, Advent ten voeten uit. Pas in de periode van 17 tot 24 december wordt zij kerstvoorbereiding in de strikte zin van het woord, georiënteerd op ’s Heren eerste komst, zijn geboorte in de tijd.

De zondagen van de Advent

Vier zondagen telt de Advent, wie zou het niet weten. Wat ieder ook zou moeten weten is dat deze zondagen behoren tot de belangrijkste van het hele jaar. Deze zondagen zijn in de liturgie wat een voorrangswet is in het verkeer. Valt het feest van 8 december, Maria onbevlekt ontvangen, op zondag, dan wijkt niet de zondag maar de feestdag. Een aanwijzing voor hen die nader vorm geven aan de zondagsliturgie. Wanneer de kerk Advent viert dan willen wij dat weten, en dat is maar goed ook.

Het is boeiend om te zien hoe elk van de vier zondagen, ieder jaar weer, een eigen karakter heeft. Het leesrooster respecteert dat eigene wonderwel, of het nu gaat om de A-, de B- of de C-cyclus.

De eerste zondag staat altijd in het teken van de waakzaamheid: de Heer komt! Op de tweede zondag is het Johannes, de voorloper, die zijn oproep doet horen: ‘Bereidt de weg van de Heer’. Hij zegt het elk jaar anders, maar het is steeds hetzelfde appèl.

De derde zondag draagt de benaming Gaudete. De paarse kleur van de Advent kan op deze dag verschieten tot rozerood. Het is als een blos op het gelaat van de kerk bij het horen van het: ‘Verheugt u: de Heer is nabij’.

De vierde zondag tenslotte wijst ons op Jezus die geboren zal worden uit Maria. Ook deze zondag weet van geen wijken. Wanneer hij op 24 december valt dan is het niet de vigilie maar de zondag die het pleit wint. Deze vierde zondag van de Advent schenkt bijzondere aandacht aan de figuur van Maria, de moeder van de Heer. Op deze dag zou het Magnificat, de lofzang van Maria, in geen enkele dienst mogen ontbreken. Zelden is dit lied beter op zijn plaats. Een predikant die op deze zondag stilzwijgend voorbijgaat aan Maria verdient een onvoldoende op zijn rapport te krijgen.

De grote week van de Advent

Vanaf 17 december begint de liturgie de dagen te tellen. De eigenlijke kerstvoorbereiding is begonnen. De periode van 17 tot 24 december valt te beschouwen als de Grote Week van de Advent, te vergelijken met de Goede Week voorafgaande aan Pasen. Het is de tijd van de eigen misformulieren voor elke dag, de eigen lezingen ontleend aan het kindheidsevangelie van Matteus en Lukas. De tijd ook van de grote O-antifonen. Al meer dan duizend jaar staan deze messiaanse teksten als keervers bij het Magnificat in de vespers, het kerkelijk avondgebed. Sinds kort fungeren zij in aangepaste vorm ook als Alleluia-vers voor het evangelie in de eucharistieviering. Willem Barnard heeft verschillende keren geprobeerd deze oude Latijnse teksten in het Nederlands toegankelijk te maken. Met enig succes mogen we wel zeggen, Wat let ons deze woorden in de mond te nemen?

Koning der volken, heers alom
en, eerste van de aarde, kom!
Gij hoeksteen, maak ons samen één
verzamel allen om u heen!
O kom, ja kom, Emmanuel!
Verblijd uw volk, uw lsraël!

Het daget in het oosten

Wie heeft het daar over de adventskrans? Inderdaad, geen strikt liturgisch gegeven, maar daarom niet minder waardevol. De symboliek stamt af van onze germaanse voorouders. De groene takken spreken van hoop en leven, ‘ondanks winter, sneeuw en ijs’. het licht van de vier kaarsen, één voor één ontstoken vanuit een voortgaande verwachting, houdt een verwijzing in. ‘Het ware Licht, dat iedere mens verlicht, kwam in de wereld’ (Joh.1,9). de donkere dagen voor Kerstmis zijn niet donker voor hen die geloven. ‘Het daget in het oosten’.

Liturgische verkenningen: Vespervieringen

Onze zangbundels maken het ons niet gemakkelijk wanneer het gaat om de viering van de getijden, van lauden en vespers, van morgen- en avondgebed. Als kinderen van hun tijd dragen zij alle min of meer het stempel van de heersende eucharistische monocultuur. Met alle gevolgen vandien. Wil men in een parochie een liturgisch morgen- of avondgebed gaan praktiseren, dan kan men met de bestaande bundels met een beetje goede wil wel uit de voeten, maar daar blijft het dan ook bij. Zelfs met Gezangen voor Liturgie, de beste bundel tot nu toe, blijft het behelpen.

Jubilate 24, 2 (mei 1991)

Cees Janssens

Problemen zijn er om te worden opgelost. De volkswijsheid weet van een wil en een weg. Waar de wil aanwezig is laat de weg zich vinden, ook inzake de getijdenliturgie.

De lof van het licht

Een parochiële vesperviering vraagt om de nodige rituele elementen. Het verdient daarom aanbeveling zo’n viering te beginnen met een licht- en/of een wierookritus. De lichtritus kan vooral functioneren wanneer de viering wordt gehouden bij het invallen van de duisternis. Om te weten waarom het hier gaat vergelijke men het begin van de paaswake. Licht, wierook en Exsultet vormen daar samen een ritueel dat – in meer bescheiden vorm – ook bij het begin van een vesperviering kan worden gebruikt.

Wat het eucharistisch gebed is bij de viering van de eucharistie, wat de zegening over het water is bij het doopsel, dat is de dankzegging voor het licht bij het begin van de vespers.

‘Dit is de nacht waarvan geschreven staat: voor U is het donker niet duister, de nacht zo licht als de dag’, aldus de paasjubel die het Exsultet is. ‘Aanvaard dan, heilige Vader, in deze nacht de lofprijzing die de Kerk U bij dit licht als een avondoffer aanbiedt’ heet het vervolgens. Een vesperdienst kan op soortgelijke wijze beginnen.

‘Vriendelijk licht’

Het inmiddels verschenen nieuwe Getijdenboek, Gebeden voor elke Dag, kan ons goede diensten bewijzen wanneer wij de dankzegging voor het licht in de vorm van een hymne willen uitzingen. Niet alle in dit boek opgenomen teksten verdienen een schoonheidsprijs, maar er blijven er genoeg over die zeer wel bruikbaar zijn.

Vroeger wezen wij reeds op het aloude ’Vriendelijk licht’ in onberijmde (blz. 692) en berijmde vorm (blz, 699). Met muzieknotatie afgedrukt in Zingt Jubilate als nr. 801 en 803. Een tekst die het verdient ook in onze dagen tot klinken te worden gebracht.

In aansluiting bij deze of een andere hymne kan de dankzegging voor het licht nader worden vertolkt in een zegenbede, die een vast onderdeel van elke vesperviering kan vormen. Dat ontstaat het feest der herkenning. Goede liturgie kan er niet buiten.

Zo zou het kunnen

Bij wijze van voorbeeld drukken wij hier de tekst af van een dankzegging voor het licht. Een zegenbede in bijbelse zin, waarin de lof van het licht wordt bezongen.

Van de opgang der zon tot aan haar ondergang zij uw Naam geprezen, eeuwige God, schepper der wereld, bron van alle leven. Gij zijt het licht zelf en de duisternis is voor U niet donker. In het begin hebt Gij alles in het bestaan geroepen: hemel en aarde – zon, maan en sterren. Door uw woord laat Gij het licht wijken voor de duisternis en de duisternis voor het licht. Met uw zon verlicht Gij onze dagen, en – als een vuurzuil – zijt Gij ons licht in de nacht. In het ontoegankelijke licht is uw woning. Duister schijnt Gij ons toe, want onze ogen kunnen uw glans niet verdragen. Geen mens heeft U ooit gezien.

Wij danken U, dat Gij uit uw verborgenheid zijt getreden. Uw heerlijkheid en uw menslievendheid zijn ons verschenen in het gelaat van een mens: Jesus Messias. Licht uit Licht; licht dat de nacht verlicht door zelf op te branden; licht en leven voor de gehele wereld.

Wij smeken U, Vader, neem dit licht aan dat wij op deze avond vol vreugde en dankbaarheid hebben ontstoken. In dit licht mogen wij, als in een spiegel, uw eigen licht aanschouwen. Geef dat wij, wakend en slapend, Hem voor ogen houden: Jesus Christus. Laat ons van Hem licht ontvangen: de kracht tot overgave, de hoop op leven Laat ons dit licht doorgeven, en laat ons, de lampen brandend, uitzien naar de morgen van de dag, die geen avond kent. Dan zullen wij U zien, zoals Gij zijt, van aangezicht tot aangezicht. Dan brengen wij U, Vader, onze lofprijzing, door de Zoon in de Heilige Geest van eeuwigheid tot eeuwigheid.”

De voorganger zingt of zegt deze tekst. Op de scharniermomenten kan een acclamatie worden gezongen door allen. Is de dienst begonnen met ‘vriendelijk licht’ dan zou een van de strofen daarvan als acclamatie kunnen fungeren. De lichtritus wordt op deze manier een samenhangend geheel met een markant gezicht.

Voorbedelitanie

Een goed begin is het halve werk. Een goed einde is ook nooit weg. Daarom nog een opmerking over de voorbede, een onmisbaar element in een vesperviering. Her en der blijft het vaak sukkelen met de voorbede. Een aanwijzing. Houd de gebedsintenties kort en vooral ook concreet, maak gebruik van een gezongen gebedsrefrein en geef het geheel een litanie-achtig karakter. De voorbede is geen lezing, geen toespraak of preek, de voorbede is een gebed. Gebed van allen voor allen. Het nieuwe Getijdenboek kan ook hier goede diensten bewijzen. Een voorbeeld (blz. 1747):

“Wenden wij ons met een oprecht hart tot God die zorg draagt voor alle mensen en bidden wij: Heer, kom uw volk te hulp. Breng door toedoen van de kerk alle mensen tot eenheid.

Bescherm onze Paus Johannes Paulus
Zegen onze Bisschop Hubertus
Geef leiding aan de ambtsdragers van uw kerk.
Heilig allen die tot uw volk behoren.
Wijd uw aandacht en zorg aan de arbeiders.
Laat allen die rijk zijn, op de juiste wijze omgaan met hun bezit.
Help de zwakken.
Bevrijd de gevangenen. Behoed de wereld voor aardbevingen.
Bewaar ons voor een plotselinge dood.
Laat alle overledenen U zien van aangezicht tot aangezicht.”

Wie denkt dat hij het beter kan, hij ga zijn gang. Voor alle anderen geldt dat hier nog iets te leren valt.

Liturgische verkenningen: het vieren van de vespers

Bij de viering van een vesperdienst zijn de licht- en wierookritus, de psalmodie en de voorbede van oudsher de dragende elementen. Men zou er ook vandaag de dag mee kunnen volstaan. Muzikaal zijn er dan volop mogelijkheden er een dienst van te maken die klinkt als een klok. In de loop van de tijden zien wij echter dat men aan deze basisgegevens nieuwe elementen toevoegt. Elementen die mede het gezicht van de vesper zijn gaan bepalen. Daarbij gaat het – afgezien van de lezing uit de Schrift, dat is een hoofdstuk apart – met name om de lofzang van Maria, het Magnificat, en om het gebed des Heren, het Onze Vader.

Jubilate 24, 1 (januari 1991)

Cees Janssens

Lezing van de Schrift

Naast het zingen uit de Schrift door middel van de psalmodie, heeft ook het lezen uit de Schrift een vaste plaats in de avonddienst zoals die vanouds werd gevierd. In de ene kerk deed men het zus, in de andere zo, maar altijd vanuit de overtuiging dat de Schrift ook in een gebedsdienst niet mocht ontbreken. Opvallend daarbij is dat de Schriftlezing als regel een tamelijk bescheiden plaats inneemt, uitzonderingen daargelaten. Het accent ligt in de gebedsdienst die de vesperviering is, nu eenmaal anders. Voor de praktijk betekent dit dat men met één enkele, doorgaans vrij korte lezing zal volstaan. Daarna volgt een moment van stille overweging of een antwoordgezang. Of allebei. Iemand kan ook een korte overweging uitspreken in aansluiting bij de Schrifttekst die werd gelezen. Ook hier houde men maat. Het mag geen preekdienst worden. De vespers moeten hun karakter van de gebedsdienst bewaren. Het woord functioneert er primair in de gestalte van het ant-woord. De psalmist gaat ons daarin voor, wanneer hij belijdt: ‘Uw woord is een lamp voor mijn voeten, het is een licht op mijn pad’ (ps. 119 (118), 105).

De lofzang van Maria

“Het is een goede gewoonte om iedere dag in de vespers samen de lofzang van Maria te zingen”. Deze woorden zouden in onze dagen gesproken kunnen zijn. Bijvoorbeeld door een Benedictijn van Oosterhout of een Trappist van Zundert. In hun abdijen wordt tot op de dag van vandaag het magnificat dagelijks aangeheven in de avonddienst. De uitspraak stamt echter al uit het begin van de achtste eeuw. Zij is te vinden in een van de preken van Beda, bijgenaamd de Eerbiedwaardige. Een tijdgenoot en een medebroeder van Sint Willibrord. We komen zijn woorden ieder jaar tegen in de getijden van het feest van Maria Visitatie, het feest van het bezoek van Maria aan haar nicht Elisabeth.

Beda spreekt van ‘een gewoonte’. Dat klopt, Zeker wanneer we bedenken dat Benedictus, de vader van het monnikendom in het Westen, er al over spreekt in zijn beroemde regel. Dat wil zeggen in de eerste helft van de zesde eeuw. Ook bij hem heeft deze lofzang zijn vaste plaats in de avonddienst. Op grond van allerlei historische gegevens mogen wij er vanuit gaan dat Benedictus hiermee niets nieuws invoerde. Ook bij hem gaat het al om ‘een gewoonte’. Een goede gewoonte. Het Magnificat is zoiets als een verdwaalde psalm. In zo’n geval spreken we van een cantium, een kantiek, een lofzang. De tekst van deze lofzang is afkomstig uit het Nieuwe Testament, en wel uit het evangelie: Lk.I, 46–55. Dat verklaart waarom deze lofzang staande wordt gezongen, zoals wij ook de evangelielezing in de eucharistieviering staande beluisteren. Over een goede gewoonte gesproken! Deze zelfde herkomst maakt ook duidelijk waarom tijdens de zang van het Magnificat wierook wordt gebrand. Het is bij het evangelie in een plechtige eucharistie niet anders. Allemaal goede en zinvolle gewoonten waarvoor wij ons ook in de twintigste eeuw niet behoeven te schamen.

Wie op zoek is naar een organische plaats voor de viering van de Moeder Gods in de liturgie moet toch eens heel goed naar het Magnificat kijken. De lof van God zingen met de woorden die Maria in de mond worden gelegd, is een vorm van heiligenverering, waarop mogelijke critiek geen vat heeft. We moesten het maar doen, met een dankbaar hart, elke dag opnieuw, wanneer de avond valt. “…omdat aan mij zijn wonderwerken deed Die machtig is, en heilig is zijn Naam” (Lk.I, 49).

Het Gebed des Heren

Aan het slot van de vespers neemt het Onze Vader een geheel eigen plaats in. Een ereplaats. Geen wonder, het is het gebed dat Jesus zelf ons heeft geleerd (vgl. Mt 6, 9–13; Lk.II, 2–4). Toch hebben wij hier met een nog nieuw gebruik van doen in de romeinse liturgie. Een nieuw gebruik dat teruggrijpt op een oude traditie. Pas sinds het Tweede Vaticaans Concilie sluiten wij de Vespers af met het gezamenlijk zingen van het Onze Vader. Maar al in 517 spreekt de synode van Gerona over het Onze Vader als afsluiting van de morgen- en avonddienst.

Er bestaat een oude traditie die wil dat de christen drie maal per dag het Onze Vader bidt. Daaraan ligt de joodse gewoonte ten grondslag om even zo vele keren het ‘Sjema Israel’ te reciteren: ‘Hoor, Israel, de Eeuwige is onze God, de Eeuwige is Een’ (Deut. 6, 5). De christelijke kerk heeft deze gewoonte in gewijzigde vorm overgenomen. Al in het begin van de tweede eeuw worden de christenen er door de zogenaamde Didachè, het Onderwijs van de Twaalf Apostelen, op gewezen dat zij niet moeten bidden als de schijnheiligen, maar zoals de Heer het heeft bevolen zijn evangelie. Dan volgt de tekst van het Onze Vader, waarna we horen: ‘Driemaal per dag moet gij zo bidden’.

De jongste liturgische vernieuwing heeft deze aanwijzing ter harte genomen. Het gevolg daarvan is dat wij nu ook in de liturgie het Onze Vader drie keer per dag tegenkomen: in de eucharistie als voorbereiding op de communie en aan het slot van de morgen- en de avonddienst. Het oudchristelijk gebruik om dit gebed driemaal per dag te verrichten herleeft aldus in onze tijd.

‘Leer ons bidden’

Vespers vieren is een vorm van samen bidden. Bidden is een kunst. Zoals elke kunst moet deze kunst Worden geleerd. ‘Heer, leer ons bidden’ (Lk.II, 1). Wij leren deze kunst niet alleen in de liturgie, maar ook binnen de ruimte van het persoonlijke bestaan. Vespers of geen vespers. We zouden het voor ons gezegd kunnen houden: ‘Driemaal per dag moet gij zo bidden’. Met minder kan een christen niet toe.

Liturgische verkenningen: hoe vespers te vieren

Eeuwenlang was het zowel in de kerken van het oosten als in die van het westen gebruikelijk dat priesters en gelovigen twee keer per dag samenkwamen om te bidden. Men deed dat aan het begin van de dag, alvorens aan het werk te gaan; men kwam opnieuw samen aan het einde van de dag, wanneer het werk gedaan was. Dag in dag uit vierde men aldus gezamenlijk een morgen- en een avonddienst. De aansporing van Sint Paulus: ‘Bidt zonder ophouden’ (1 Thess. 5, 17) was niet aan dovemansoren gericht. Evenmin als dat andere woord: ‘volhardt in het gebed en de dankzegging’ (Kol, 4,2).

Jubilate 23, 3 (september 1990)

Cees Janssens

Augustinus vertelt in zijn commentaar op psalm 49 over het voornemen van een van zijn parochianen, gemaakt naar aanleiding van vers 14: ‘Brengt God het offer van uw lof’. ‘Iedere dag maak ik mij op om ter kerke te gaan en daar de morgen lof en de avondhymne te zingen. Thuis voeg ik daar nog een derde en een vierde lofzang aan toe. Zo breng ik iedere dag een offer van lof dat ik opdraag aan mijn God’ (Enarr.in.ps. 49,3). Uitstekend, aldus Augustinus, mits het leven in overeenstemming is met het lied.

Het is boeiend om te zien hoe het er in de verschillende kerken bij deze vieringen toeging. Het kan ons oriëntatie bieden bij het zoeken naar een goede vormgeving van dergelijke diensten in onze eigen praktijk. Drie componenten vragen hierbij onze bijzondere aandacht.

Licht en wierook

Allereerst wijzen we op de bijbelse achtergrond van deze diensten. Een achtergrond die rechtstreeks van invloed is geweest op de rituele gestalte ervan. In het boek Exodus is in hoofdstuk 30 sprake van het reukofferaltaar. In dat verband wordt onder meer gezegd: ‘Aaron moet er welriekende wierook op branden, iedere morgen als hij de lampen in orde brengt, en tegen de avond als hij de lampen aansteekt. Dit is het dagelijks reukoffer voor JHWH’ (vers 7–8).

Dit voorschrift uit de joodse tempelliturgie verklaart waarom de christelijke vesperviering zoveel aandacht schenkt aan het ontsteken van het licht en het daarmee gepaard gaande branden van wierook. In oost en west komen we deze riten in allerlei variaties telkens weer tegen. Bij het invallen van de duisternis wordt het licht ontstoken en daarbij wordt een zegenbede uitgesproken. Dat wil zeggen: God wordt gezegend, geprezen en gedankt als de oorsprong van alle licht. Het licht van deze schepping: zon en maan, én het Licht van deze wereld dat Jesus Christus is.

De opstijgende wierook is de rituele uitbeelding van wat in woorden naar God toe wordt uitgesproken.

Wie in een vesperviering voor deze rituele elementen van licht en wierook een passende vorm weet te vinden staat in de lijn van de beste traditie.

De avondpsalm

Een tweede element van groot belang in de vespers: de psalmodie. In kathedralen en parochiekerken gaat men wat de psalmen betreft een eigen weg. Anders dan in de kloosters gebruikelijk werd volstond men hier bij de avonddienst als regel met één psalm. Een avondpsalm. Men koos een psalm of een gedeelte daarvan met het oog op het eigen karakter van deze avonddienst. Een enkel toepasselijk vers kon daarbij de doorslag geven. Zo viel de keuze wel ooit op psalm 55 (54), vooral omwille van vers 17–18: ‘Mijn klacht in de avond…’. Ook de verzen 105 tot 112 uit psalm 119 (118) fungeerden soms als avondpsalm ‘Uw woord is een lamp voor mijn voeten, het is een licht op mijn pad’.

Een psalm echter geniet de absolute voorkeur, altijd en overal. Dat is psalm 141 (140). Dat kan nauwelijks verbazen na hetgeen we hebben gezegd over de betekenis van licht en wierook in de vespers. ‘Heer, ik roep U aan, kom mij toch helpen, luister naar mijn stem als ik U roep. Laat mijn bidden tot U opstijgen als wierook, mijn geheven handen U een avondoffer zijn’ (vers 1–2).

Deze voorkeur werd niet alleen ingegeven door de vermelding van wierook en avondoffer in deze psalm. Ook de betekenis van deze riten speelde daarbij een rol. Een betekenis die men kende vanuit het Oude Testament. Wierook, wierookoffer en avondoffer liggen hier op hetzelfde vlak. Daarbij zijn verzoening en vergeving in het geding. Wierook wordt in de Schrift ook in verband gebracht met verzoening. Het wierookoffer speelt een rol op de Grote Verzoendag. Bij wijze van uitzondering werd het wierookvat op die dag zelfs binnen het heilige der heiligen gebracht (Lev. 16, 12–13).

De voorbije dag overziende, een dag met licht- maar ook met schaduwkanten, nemen de gelovigen deze psalm in de mond als een uiting van berouw en een bede om vergeving. Christenen hebben altijd geweten dat zij niet kunnen bogen op eigen voortreffelijkheid. Zij weten zich aangewezen op de barmhartigheid van hun God.

Wie een vesperviering opzet doet er goed aan zorgvuldig te bezien welke psalm het meest recht doet aan het eigen karakter van deze samenkomst.

Voorbede

Een derde belangrijk element van een vesperviering is de voorbede. Daar hoeven wij niet over uit te weiden. Wanneer gelovigen samenkomen breekt altijd het moment aan waarop de lofprijzing van God overgaat in de voorbede voor alle mensen. De liefde tot God is ons gegeven als voornaamste en eerste gebod. Het tweede is daarmee gelijkwaardig: ‘Gij zult uw naaste beminnen als u zelf’. Zie Mt. 22, 36–40. Voorbede is de liturgische vertaling van deze opdracht.

Wanneer wij vespers vieren mogen wij niet stilzwijgend voorbijgaan aan de noden van onze wereld en de zorgen van hen die haar bewonen.

Liturgische verkenningen: Vespers vieren

Een gebedsdienst met een eigen naam, dat moet wel iets bijzonders zijn. Met die naam beginnen voor menigeen tegelijk de problemen. Is het nou eigenlijk vesper of vespers? Hoe zit het met de benaming vesperdienst? En met vesperviering? Heeft het allemaal niet iets met kloosters te maken? Op deze laatste vraag is het antwoord nog het gemakkelijkst. Dat antwoord luidt ‘nee’, inzoverre kloosters hier bepaald niet het alleenvertoningsrecht bezitten. En zij hebben de vespers ook niet uitgevonden zoals menigeen denkt. Het is eerder andersom. In kathedralen en kerken werden al verspers gevierd voordat de kloosters waren uitgevonden. In Engeland kun je zien dat vespers nog steeds in kathedralen en kerken worden gevierd, eeuwen nadat de kloosters daar weer zijn afgeschaft. De Evensong behoort in de Anglicaanse kerk tot de gewone praktijk van een parochie. Hoewel, ook daar blijft de praktijk wel eens achter bij de theorie.

Jubilate 23, 2 (mei 1990)

Cees Janssens

Maar nu ter zake. Vespers vieren. Waar gaat het dan om? Een vesperdienst is niet zomaar een dienst. Wij spreken in de liturgie van een vesperdienst wanneer het gaat om een gebedssamenkomst aan het einde van de dag. Twee elementen spelen daarbij een rol: het gebed en de avond. Een vesperdienst is een gebed in de avond, een avondgebed.

De term gebed wordt hier gebruikt in de toegespitste betekenis van het woord waarover wij in een vorige bijdrage hebben geschreven. Een avondmis noemen wij daarom geen vesperdienst of avondgebed. Een uitgesproken woord-dienst kan evenmin als avond-gebed worden beschouwd, ook al wordt hij in de avond gehouden.

What is in a name?

Het is niet denkbeeldig dat deze of gene bij dit alles de schouders ophaalt. Waarom weer zo moeilijk doen? Een dergelijke reactie is wel begrijpelijk maar niet terecht. Wie niet weet waar het bij de verschillende liturgische vormen om gaat is als een gastheer die mensen uitnodigt voor een diner om ze vervolgens een ontbijt voor te zetten. Bij een vesperviering is het precies om de combinatie van avond en gebed begonnen. Daarin onderscheidt een vesperdienst zich van alle mogelijke andere liturgische vieringen. Deze combinatie bepaalt dan ook de eigen kleur en de eigen sfeer van zo’n avondgebed. ’s Morgens valt het licht anders dan ’s avonds. ’s Morgens zijn wij zelf anders dan ’s avonds, en dat geldt niet alleen voor de maandagmorgen…

Een vesperdienst verdient ten volle de naam avondgebed wanneer de avond en het gebed beide de hun toekomende aandacht krijgen. Bij het vallen van de avond wordt God geprezen voor het licht van de voorbije dag. Bij het vallen van de avond bidden de gelovigen dat God hun zijn licht niet zal onthouden in de komende nacht.

Een vorm van liturgie

Een vesperviering is een vorm van liturgie. Dat betekent dat de liturgische spelregels niet buiten spel worden geplaatst. Wat altijd en overal van belang is, is ook hier van belang. Er moet een goede orde van dienst zijn. De verdeling van de verschillende rollen dient tot zijn recht te komen. Niet iedereen gaat immers voor, niet iedereen zingt voor, niet iedereen bespeelt het orgel. En ook: niemand doet dit alles tegelijk. Er zullen verder ogenblikken zijn waarop wordt gezongen én er zullen momenten zijn waarop wordt gezwegen. Een spelregel waaraan zelfs de hemelse liturgie zich niet onttrekt. ‘En toen het Lam het zevende zegel opende, werd het stil in de hemel, wel een half uur lang…’ (Openb. 8.1). Symbolen en riten verdienen aparte aandacht voor de mensen van vlees en bloed die wij zijn. Tijd en ruimte doen zich gelden en vragen erkenning. Liturgie voltrekt zich niet in ijle, onbestemde verten. Liturgie wordt altijd hier en nu gevierd, in deze kerkruimte, op dit moment.

Avond-gebed

Zoals gezegd: het avond-uur is een van de karakteristieke elementen van een vesperdienst. Daarmee is de tijdsdimensie van deze vorm van liturgie echter nog niet volledig aangeduid. De ene dag is de andere niet. Zo is ook de ene avond de andere niet. In de joodse paasliturgie wordt de vraag gesteld: ‘Waarom is deze avond anders dan andere avonden?’. De vraag zou elke avond opnieuw gesteld kunnen worden.

Vesperdiensten vormen een steeds wisselend onderdeel van het getijdengebed, dat op zijn beurt deelt in de wisseling van de liturgische seizoenen. De vijftigdaagse paasviering is daarvan het centrum en het hoogtepunt. In onze kring leeft vaak nauwelijks nog het besef dat ook de tijd een geschenk is van God en dat Hij omwiile van deze tijd gezegend en geprezen wil zijn. Het joodse avondgebed kan ons nog iets leren. “Geprezen de Eeuwige, onze God, Schepper van dag en nacht, die het licht laat wijken voor de duisternis en de duisternis voor het licht. Die de dag voorbij laat gaan en de nacht doet komen. Die onderscheid maakt tussen dag en nacht. Geprezen de Eeuwige, die het avond laat worden.”

Vespers vieren in Goes

Elders in deze aflevering van Jubilate doet Eef Heyblok een voorstel voor een vesperviering op een van de zondagen van de Vijftigdagen, zondag Jubilate. Wie met het idee avond-gebed dit concept plus de bijbehorende inleiding beziet, moet kunnen gaan vermoeden waarom het hier is begonnen.

Vriendelijk licht

Een kleine notitie tot besluit. De genoemde orde van dienst vermeldt als avondlied nr. 570 uit de bundel Gezangen voor Liturgie. Een tekst afgedrukt onder de titel Vriendelijk Licht. Dit opschrift is ontleend aan de beroemde avondhymne uit de oude kerk, die met deze woorden begint: ‘Phoos hilaron’, ‘vriendelijk licht’. Dit lied is mijns inziens ten onrechte niet opgenomen in Gezangen voor Liturgie.

In het Vlaamse Zingt Jubilate heefi het wel een plaats gekregen (nr. 801), in een toonzetting van Ignace de Sutter. Geen betere omschrijving van een vesperdienst, een liturgisch avondgebed, dan deze regels, tot ons gekomen van eeuwen her:

De zon gaat dalen
en wij schouwen ’t avondlicht;
wij zingen Vader, Zoon en Geest het heilig loflied toe:
eer zij God!

Het Danklied van Maria

Van oudsher kent de katholieke koortraditie de gewoonte elke avond de vesperdienst af te sluiten met het Magnificat, het danklied van Maria. Maria reflekteert hierin op Gods grote wonderwerken aan haar verricht, zij mediteert over wat haar zomaar overkomen is en ze doet dat in een uitbundig danklied dat weinig oorspronkelijks heeft, maar veeleer een aaneenreiging is van psalm- en andere teksten uit het oude testament die spreken van bevrijding en uitredding.

Jubilate 22, 2 (mei 1989)

br. Willibrord van Rijnsoever

Voor wie goed leest is dit danklied één schreeuw om verlossing en bevrijding, een strijdlied voor allen die hunkeren naar bevrijding en redding uit onderdrukking en machteloosheid. Het is het lied van de ‘anawim’, de mensen die ‘niks voorstellen’, die geen macht, geen geld, geen aanzien hebben, de naamlozen, zoals we die ook steeds meer tegenkomen in onze welvaartsmaatschappij.

Het is daarom niet verwonderlijk dat dit lied het lijflied begint te worden van allen die opkomen voor het recht van de armen en kleinen, de ontrechten in zovele landen waar onderdrukking en uitbuiting hoogtij vieren. De boeren in Zuid Amerika, de zwarten in Zuid Afrika geeft het hoop dat het ongelooflijke toch gaat gebeuren, dat uiteindelijk de machtigen van hun troon gestoten worden, dat bezitters, zij die rijk zitten te zijn, naar huis gaan met lege handen. Voor veel vrouwen is deze hymne een bemoediging en een uitdaging om door te gaan en voor hun rechtmatige rechten op te blijven komen; een lied van het kaliber van Hanna, Debora, Judith en Esther, allemaal vrouwen die door God werden uitgekozen voor een uitzonderlijke opdracht binnen hun volk; een lied dat laat zien hoe groot God is. God is mijn redder. De kleinen en geringen, de armen en ontrechten worden door God niet vergeten: “op mijn klein leven heeft Hij neergezien, op mij, niets dan zijn dienstmaagd”. Dit danklied van Maria laat duidelijk aanvoelen dat we in verwachting, in hoop leven en dat we nu, op dit eigen moment, mogen zingen van Gods grootheid.

“Nú weet mijn hart, hoe groot Hij is, de Heer.” Wat eens aan lsraël gebeurde, wat op een bepaald moment in de heilsgeschiedenis Maria mocht ervaren, dat wordt geaktualiseerd naar ons toe, nú, naar jou, naar mij doet Hij “ongelooflijke dingen, wanneer je eerbiedig naar Hem opziet”.

Dat is de kracht van het Magnificat en dat is ook de reden, waarom elke avond dit bevrijdingslied weerklinkt in zoveel koren van monniken en monialen, in zoveel basisgemeenschappen overal op de wereld. De eeuwen door hebben dichters en musici dit vertaald en verklankt in oneindig veel variaties en toonaarden. We kennen het prachtige Magnificat van J.S. Bach, de magnificatliederen uit de Reformatie en ook in onze nederlandstalige liturgie hebben musici en dichters zich gewaagd aan een muzikale vertolking van dit prachtige bevrijdingslied.

In de ‘Gezangen voor Liturgie’ staan twee versies van het Danklied van Maria. Nr. 154 geeft het bekende Danklied van Maria van H. Oosterhuis en muzikaal getoonzet door de bekende Vlaamse musicus Ignace de Sutter z.g. Het is antifonaal getoonzet met een versierde psalmodie. Persoonlijk vind ik het wel jammer dat de accentuatie op ‘gelukkig príjzen’ staat (vers 3) en op ‘trouw gebléven” (vers 9), want in het nederlands valt het accent eigenlijk op gelúkkig en op tróuw.

Dat het Danklied van Maria ook als beurtzang of communiezang kan gezongen worden laat de frisse en akklamatorische compositie zien van Vogel in nr. 155. Hij maakte deze communiezang in het kader van een mis voor Maria Ten Hemel Opneming die opgenomen werd in het ‘Wisse|ende Gezangen’-projekt. U merkt dat hier een andere vertaling gebruikt is enwel die van Maria van der Zeyde die zij maakte voor onze werkgroep de IWVL (intermonasteriële werkgroep voor liturgie). We vonden namelijk dat de stijl van hun psalmen ook een aangepaste tekst nodig had en kozen daarom voor deze nieuwe vertaling die ook zeer goed voldoet, al is elke vertaling altijd een beetje verraad aan de grondtekst. In een mooie muzikale boog zet Vogel de verzen helder en doorzichtig neer, zoals we dat van W. Vogel gewend zijn. Het refrein dat duidelijk naar God tendeert is een prachtig voorbeeld van een tekst als een klaroenstoot die een klare, akklamatorische toonzetting krijgt.

Br. Alex Werbrouck maakte een beurtzang op de tekst van Oosterhuis. Hij maakte er een doorgekomponeerde psalmodie van met een refrein dat de compositie in de sfeer brengt van het feest van 8 december: Maria Onbevlekt Ontvangen.danklied maria 1

Ook Herman Strategier maakt een Mis voor 15 augustus voor onze kommuniteit en als communiezang nam hij ook de tekst van het Danklied van Maria van Marie van der Zeyde. Hij gebruikte als refrein het hele eerste vers en heel plechtig laat hij ‘God is mijn Redder’ klinken en de vreugde jubelen om de grootheid van God.danklied maria 2

In het koorgebed wordt het Danklied van Maria altijd met een antifoon gezongen die varieert met het kerkelijk jaar. Door de antifoon krijgt het Danklied dan telkens een andere kleur en licht het anders op in de advent of in de veertigdagentijd. In het Abdijboek hebben we naast een aantal antifonen, ontleend aan de tekst van het Danklied zelf, een grote serie antifonen die een variëteit geven aan het elke avond gezongen Danklied van Maria. Ik wil eindigen met de integrale weergave van de nieuwe vertaling van Marie van der Zeyde die stilaan ingang begint te krijgen in onze kloosters en die ook door musici van naam als ritmisch sterk en goed zingbaar wordt ervaren. Ook bij deze tekst geldt wat Herman Strategier eens zei van de psalmen van Ida Gerhardt en Marie van der Zeyde. voor ik één noot gekomponeerd heb, zit er al muziek in de tekst en dat is een groot kompliment voor een tekst die je dagelijks moet kunnen blijven zingen.danklied maria 3

‘Asperges me’: een openingsritueel voor de zondag

‘Asperges me’: “Heer, sprenkel mij met hysop dat ik rein word, was mij dat ik witter word dan sneeuw” (psalm 51 (50), 9). In het hele psalter is er misschien wel geen tekst te vinden die zo vaak gezongen werd en die de kerkgangers zo vertrouwd was als deze. Elke zondag, vóór het begin van de Hoogmis, werd deze bede aangeheven tijdens de besprenkeling met wijwater, alleen de Paastijd vormde een uitzondering. Dan moest het ‘asperges me’ wijken voor het ‘vidi aquam’, een tekstcollage naar Ezechiel 47,1 en 9. Iedereen wist dat en iedereen handelde dienovereenkomstig. De gedachte hier op eigen gezag verandering in te brengen kwam bij niemand op.Lees verder

Driewerf heilig

Het Heilig, waarover we terloops al eens iets hebben gezegd in deze cyclus, is waard om nog wat verder onder de loep te worden genomen. De oorsprong van de tekst is heel oud en eerbiedwaardig. Het Heilig (of Sanctus, ik ben zo vrij die benamingen hier rustig door elkaar te gebruiken) is geen uitvinding van een of ander origineel denkende liturgist of kerkmusicus.Lees verder

Eucharistisch gebed: om Hem te herdenken

De artikelenserie over het Eucharistisch Hooggebed wordt nu afgesloten met een laatste bijdrage, en wel over acclamaties tijdens het Hooggebed. We hebben gezien hoe het Heilig en de acclamatie na de consecratie een vast gegeven zijn als het om acclamaties gaat. Het gebruik van deze gezongen elementen is vrij algemeen.

Jubilate 20, 2 (mei 1987)

Fr. Nico Wesselingh

Door de gelovigen

Toch wordt door velen aangevoeld, dat tijdens dit Hooggebed de aanwezige gemeenschap van gelovigen weinig ‘te doen’ heeft. Gezangen en ceremonies zijn als het ware stil gevallen. Er wordt niet meer gelopen van zetel naar lessenaar en vice versa. Het is goed dat dit soort dingen wegvallen op het belangrijkste moment van de viering. Alles is geconcentreerd rond het altaar, voor de mysterieviering. Maar daarmee valt er voor velen wel een soort gat in de viering. Velen voelen de behoefte om de deelname uit te breiden. Vandaar dat in ons land in veel parochies het gebruik is ontstaan, om de aanwezige gelovigen gedeelten van de Canon te laten meebidden. In veel zondagsboekjes, zoals die in de handel worden gebracht of zelf gemaakt, staan de teksten die daarvoor in aanmerking komen(!) cursief gedrukt. Hele discussies worden gevoerd, of dat nu zo’n goede oplossing is. Zonder me in die discussie te willen mengen op deze plaats, stel ik eenvoudig vast dat deze oplossing de weg van de minste weerstand is, en alleen maar het gesproken woord nog massiever maakt.

Kan ook anders

Een andere, betere oplossing is: het invoegen van meer acclamaties binnen het Hooggebed. ‘Weer iets nieuws’, hoor ik sommigen denken. Dat valt wel mee. Het zingen van acclamaties op bepaalde plaatsen in het Hooggebed is niets nieuws. Ook in officiëel door Rome goedgekeurde Eucharistische gebeden staan zulke acclamaties afgedrukt. Het ligt trouwens geheel in de lijn van de officiële adviezen, waar die het gebruik van acclamaties regelen.

Voorbeelden

Eucharistisch_gebed_3_1

Voorbeeld 1: Drie acclamaties uit Canon IX, voor Eucharistie met kinderen

Om daar een paar voorbeelden van te vinden hoeven we echt niet zover te zoeken. Sla uw Gezangen voor Liturgie er maar eens op na. De Eucharistische gebeden IX, X en XI, beginnend op blz. 582, geven een interessant voorbeeld van aanpak. De bij deze drie gebeden behorende acclamaties zijn getoonzet door Floris van der Putt. Om een beeld te krijgen van de levendigheid waarmee zoiets kan gebeuren, nemen we de eerste van de drie onder de loep.

Eucharistisch_gebed_3_2

Voorbeeld 2: Uit dezelfde Canon: Acclamatie na de consecratie.

De z.g. Prefatie wordt tweemaal onderbroken voor een acclamatie, beide keren weer anders, maar op verwante melodie. Aan het einde van de Prefatie volgt dan een verkort Heilig. Wie de drie acclamaties (zie voorbeeld 1) in een andere volgorde achter elkaar legt, zal zien dat het Heilig tot dit doel gewoon in drieën is gesplitst. Na de consecratie volgt iets interessants: de tekst is anders dan de teksten die we voor deze acclamatie kennen: drie korte elementen, zeer acclamatorisch, op een goede melodie. Zie voorbeeld 2. In de tekst die daarna nog rest, zou deze acclamatie nog enkele keren kunnen worden herhaald.

In Eucharistisch Hooggebed X is iets merkwaardigs aan de hand. De eerste acclamatie, die drie keer herhaald wordt, staat niet getoonzet. Ik denk dat dit een vergissing, of liever een omissie is, van de drukker, want op de gebruikte melodie verderop in deze Canon, zou deze acclamatie goed te zingen zijn. We zijn zo vrij dat hier af te drukken. Zie voorbeeld 3. Het Heilig wordt alleen aangegeven. Daarvoor zou de melodie van IX goed gebruikt kunnen worden, of een andere bekende melodie. Zo kan dan ook het ‘Gezegend Hij die komt’, dat in beide Gebeden is losgemaakt van het Heilig, zonder bezwaar op de aangegeven plaats worden gezongen. Zie voorbeeld 1.

Voorbeeld 3: Uit Canon X, voor Eucharistie met kinderen: drie acclamaties.

Voorbeeld 3: Uit Canon X, voor Eucharistie met kinderen: drie acclamaties.

Na de consecratie van het brood staat een korte acclamatie, dezelfde als na de consecratie van de wijn. In het verdere verloop van deze Canon is nog viermaal de gelegenheid tot het zingen van een acclamatie. Voor het ‘Amen’ aan het einde staat niets aangegeven van melodie. Daarvoor zou gemakkelijk die van no. IX gebruikt kunnen worden. Zie voorbeeld 4. Het derde Hooggebed voor Eucharistie met kinderen is wat traditioneler van opbouw: Heilig, en één acclamatie, die een aantal keren kan worden herhaald.

Voorbeeld 4: Uit Canon IX, Eucharistie met kinderen: afsluitend Amen.

Voorbeeld 4: Uit Canon IX, Eucharistie met kinderen: afsluitend Amen.

Alleen voor kinderen?

Je vraagt je af, waarom zo’n werkwijze voor kinderen in de officiële boeken wèl duidelijk wordt aangegeven, maar niet voor volwassenen. Kun je met kinderen wèl acclamaties invoegen in de Canon, en met volwassenen niet? Worden wij volwassenen geacht niet spontaan genoeg meer te zijn voor deze ‘schietgebeden’? Zou het geen aanbeveling verdienen om op speciale dagen dagen eenzelfde vorm te gaan praktiseren? Waarom zou je niet b.v. op Pasen (en in de Paastijd) een bekend drie- of viervoudig Alleluia kunnen invoegen? (Zie voorbeeld 5).

Voorbeeld 5: Twee Alleluia’s, bruikbaar als acclamaties tijdens Canon.

Voorbeeld 5: Twee Alleluia’s, bruikbaar als acclamaties tijdens Canon.

Iets wat zo eenvoudig is, moet toch kunnen worden gepraktiseerd zonder dat daar weer aparte boekjes voor nodig zijn? Een aantal keren voorzingen, aanhef door cantor of koor moet toch voldoende zijn om zo’n praktijk te starten. Gezangen voor Liturgie geeft onder de nummers 241 tot 263 daarvan een aantal voorbeelden. En het zou een goede praktijk kunnen zijn, om op de zondagen in de Paastijd, of ev. ook door het jaar, het Alleluia van voor het evangelie onder de Canon een aantal keren te herhalen. Melodische herkenning speelt dan ook een rol. Het bij de Alleluia’s behorende vers moet wel uitsluitend voor de acclamatie bij het Evangelie worden gereserveerd.

Er is ook nog een andere mogelijkheid. Men zou ook zijn toevlucht kunnen nemen tot de refreinen van bepaalde Beurtzangen uit de Psalmen. We drukken er een paar van af uit Gezangen voor Liturgie. Let, als u zulke keerverzen zelf gaat uitkiezen, opdat het gebruikte keervers qua tekst een duidelijk acclamatorisch karakter heeft. Een smeekgebed kan als keervers bij een Beurtzang mooi zijn, maar komt niet in aanmerking om als acclamatie gebruikt te worden. (Zie voorbeeld 6).Eucharistisch_gebed_3_6a

Voorbeeld 6: Refreinen uit beurtzangen, bruikbaar als acclamaties tijdens de Canon.

Voorbeeld 6: Refreinen uit beurtzangen, bruikbaar als acclamaties tijdens de Canon.

Nog meer mogelijkheden

Al is dit gebied in ons land nog nauwelijks betreden, onlangs verscheen een boekje wat ons wel degelijk kan helpen. In de serie ‘Pastoraal-liturgische handreikingen’ zag medio vorig jaar een boekje het licht met de titel: Modellen voor gebedsdiensten, woorddiensten, communiediensten. Hierin wordt veel behartenswaardigs gezegd over genoemde diensten. Wat vooral een goede zaak is: er worden in de gegeven modellen ook melodieën aangereikt voor acclamaties. Ik telde er een twintigtal. Van goed gehalte. Je kunt je afvragen, of je voor een gebeds- of communiedienst dezelfde acclamaties moet gebruiken als bij een Eucharistie. Het zou beter zijn voor beide een apart repertoire te hebben. Maar aangezien dat nog ver weg lijkt, en het bedoelde boekje (Uitgave Nationale Raad voor Liturgie, Utrechtseweg 29, Zeist) nog maar sporadisch gebruikt wordt, is er nog geen gevaar voor vermenging.

Die aangereikte acclamaties zijn niet zomaar bij elkaar geraapt, maar bijna allemaal speciaal voor deze uitgave gecomponeerd. Aan dit boekje, dat belangrijker is dan velen denken, vooral in verband met het toenemen van het aantal andersoortige vieringen dan Eucharistie, is ook meegewerkt door C. Janssens, voor de trouwe lezers van dit blad geen onbekende. Wij volstaan met eenvoudig enkele voorbeelden uit dit boekje over te nemen. (Zie voorbeelden onder no. 7)Eucharistisch_gebed_3_7 Eucharistisch_gebed_3_8 Eucharistisch_gebed_3_7b Eucharistisch_gebed_3_7a

Voorbeeld 7: Nieuwe acclamaties van diverse Nederlandse componisten.

Voorbeeld 7: Nieuwe acclamaties van diverse Nederlandse componisten.

Eén acclamatie wil ik speciaal vermelden. Het is de acclamatie die wij onder voorbeeld 8 afdrukken. Deze acclamatie hoort bij een gezongen Eucharistisch Hooggebed (Tekst van Canon III), die gecomponeerd is door Floris van der Putt bij gelegenheid van het veertigjarig priesterfeest van onze Bisschop, Mgr. Ernst. Men kan dat hele Gebed zingen, het staat met melodie afgedrukt achter in het altaarmissaal, men kan alleen het centrale gedeelte nemen, of de tekst alleen maar zeggen, en de gemeenschap op de geëigende plaatsen de acclamatie laten zingen. Deze goede acclamatie vermeld ik speciaal als een hulde aan onze Bisschop, die onlangs zeventig jaar werd. U vindt deze acclamatie ook in G.v.L. onder no. 301 b. We drukken hier zowel de eenstemmige als de vierstemmige versie af.

Voorbeeld 8: Acclamatie, behorend bij gezongen Canon III, getoonzet voor 40-jarig priesterfeest van Mgr. Ernst. Eenstemmige en meerstemmige zetting.

Voorbeeld 8: Acclamatie, behorend bij gezongen Canon III, getoonzet voor 40-jarig priesterfeest van Mgr. Ernst. Eenstemmige en meerstemmige zetting.

Tot besluit

Stof genoeg, dacht ik, om wat mee te gaan doen. Sommigen zeggen, als je over dit soort zaken spreekt: Ach, dat kleingoed, daar is geen eer aan te behalen, zeker niet voor het koor. Nu zijn acclamaties niet op de eerste plaats voor het koor, maar meer voor de hele gemeenschap. En de levendigheid van de liturgie kan er veel mee winnen. In dit opzicht moet je een gevoelsmatigheid ontwikkelen om dit waar te nemen. Het zijn geen spectaculaire zaken, maar een juiste en afwisselende rolverdeling en inbreng van alle groepen die een liturgische functie hebben, van celebrant tot gelovigen, voor het altaar en achter het altaar. Op één ding meen ik nog te moeten wijzen: Wie eraan begint, moet wel het nodige overleg plegen. Priester, dirigent, organist en ev. het koor moeten precies weten waar ze aan toe zijn. En het uitzoeken van de plaatsen waar in het Eucharistisch Gebed een acclamatie kan worden geplaatst zonder de gang van de tekst te verbreken, is niet ieders werk.

We wensen u graag sukses met het creatief en muzikaal realiseren van dit bescheiden onderdeel van de liturgie.