Dit maal een lied waarbij ik speciaal gedacht heb aan hen die regelmatig rouwdiensten verzorgen. In G.v.L. staat op blz. 609 een register op het liturgisch jaar. Geheel onderaan vindt u een aantal gezangen die bestemd zijn om gezongen te worden bij een Uitvaart. Na enig aarzelen heb ik gekozen voor lied no. 453. Ik zeg U er echter meteen bij dat dit lied niet een van de gemakkelijksten is. Toch bied ik u het lied ‘Heer, herinner u de namen van hen die gestorven zijn’ aan, omdat ik het spijtig zou vinden als dit lied ongebruikt zou blijven.
Jubilate 20, 2 (mei 1987)
Th. Klaus
Ik zei u zo juist dat ik wel even geaarzeld heb bij het kiezen van dit lied. Mijn aarzeling ligt niet alleen bij de moeilijkheidsgraad van de melodie, maar ook bij de inhoud van de tekst.
Als u aandachtig en op uw gemak de tekst doorleest, zoudt u bij de eerste twee strofen kunnen opmerken: Is het zo erg met ’n mens gesteld? Is het niet wat erg donker aangezet? Weet dan dat de dichter M. Verdaasdonk (1918–1966) in het dagelijks leven als voorzitter verbonden was aan de Rabobank te Amsterdam, m.a.w. hij wist uit dagelijkse ervaring hoe een mensenleven in elkaar kón zitten met, naast het vele schone en goede, ook zijn pijn zijn lijden en zijn eenzaamheid. In strofe drie wordt echter al verwezen naar de vergeving – Maria Magdalena en de rover aan het kruis – en in strofe vier wordt terecht gevraagd: “Waarheen zuilen wij anders gaan.” Een tekst dus die, ondanks het wat donker lijkend begin, vol warmte zit, de warmte van het geloof, van de hoop, van de genade.
(DRUKFOUT: in regel 7 van de eerste strofe moet u NA veranderen in NAAR.)
De melodie van Herman Strategier richt zich geheel naar de tekst; rustig declamerend helpt zo’n melodie de tekst te ondersteunen en te verhevigen.
Gaan we de melodie van wat dichterbij bekijken dan merken we dat er van de acht regels maar twee aan elkaar gelijk zijn (regel 1 en 3). Zit er dan verder geen houvast in de melodie? Jawel, maar anders dan ik u in een vorige Jubilate wel eens heb laten ontdekken. De componist werkt hier met een soort kleine kernen. Ik kan u dat het beste laten zien aan de hand van het volgende: b.v. een drietal dalende noten zoals -e-d/g-f-e/a-g-f in regel 5 en 6 (dit dalende motief komt reeds in regel 2 voor) of een drietal stijgende noten zoals a-b-ois/b-cis-d in regel 7 (ook dit motief is al in regel 4 aanwezig). Zo iets noemt men sequenzen; eenzelfde motief hoger of lager herhalen. Maar genoeg gewerkt met het ontleedmes. Ofschoon ik er van overtuigd ben, dat u een melodie beter gaat zingen, als u iets van de opbouw begrijpt.
Ik vraag nog wel uw aandacht voor het begin van regel 4 en vooral voor heel regel 7. Studeer deze passages zeer zorgvuldig in, anders blijft u er altijd mee sukkelen.
Zing bij elkaar wat bij elkaar hoort en draag de tekst rustig voor. Rustig voordragen wil echter niet zeggen ‘saai’ of zonder ‘leven’. Er mag best een zekere gloed in deze melodie doorklinken, dus beslist geen weke, slappe klaagzang.
Maak wat van de smekende aanhef, buit de sequenzen uit, gebruik de chromatisch stijgende stuwing, zing de regels twee aan twee als een eenheid. Houdt de noten zeer gebonden met de juiste klemtonen in de tekst. En let tenslotte op de plaats van komma’s en punten. Zo wordt het een waardige en waardevolle melodie, die past in een verzorgde uitvaartliturgie.