Dit keer een lied voor de Advent: O kom, O kom, Immanuel. Misschien een wat onbekend gezang, maar ik wil er u graag eens kennis mee laten maken. Wellicht herinnert u zich nog het zingen van de O antifonen tijdens de laatste zeven dagen voor Kerstmis. Steeds beginnend met de uitroep O en gevolgd door de Bijbelse Messiastitel.
Jubilate 19, 3 (september 1986)
Th. Klaus
Elke dag een nieuwe naam voor de komende Verlosser. We zullen ze ter herinnering nog eens voor u op een rijtje zetten.
Sapientia | Wijsheid |
Adonaï | Heer |
Radix Jesse | Wortel van Jesse (lsaï) |
Clavis David | Sleutel van David |
Oriens | Opgaande Zon (Orient) |
Rex gentium | Koning der volkeren |
Emmanuel | God met ons |
Als we nu de beginletters van de latijnse tekst van beneden naar boven lezen, vormen zich de woorden ero cras d.w.z. ‘Morgen zal Ik er zijn’. Anders gezegd: morgen vieren we de geboorte van Christus. De speelse en vindingrijke geest van de Middeleeuwers komt in het bovenstaande verrassend om de hoek kijken. Dichter Willem Barnard, die zo vaak met onze rijke romeinse liturgie bezig is geweest en zo’n uitstekende feeling voor en kennis van de Bijbel aan de dag legde, kneedde ook deze oude latijnse antifonen onder zijn dichtershanden en vormde een prachtige, inhoudsvolle adventstekst, met bovendien nog een duidelijke verwijzing naar Paulus. “Weest blij, weest blij, ik zeg het nogmaals, weest blij”. (Fil. 4)
Heeft u dat ook wel eens dat u schrikt van een tekst. En dan bedoel ik niet vanwege zijn smakeloosheid of vanwege de prietpraat, maar omdat de tekst zo vreemd en zo moeilijk lijkt (en vaak ook wel is). En toch… als we er dan eens rustig naar kijken, de tekst aandachtig lezen, er eens over willen nadenken, merken we dat zo’n tekst (ook deze van Willem Barnard) vol verrassingen zit, inhoud heeft, deugdelijk voedsel is.
De herkomst van de melodie is niet meer exact te achterhalen. In Gezangen voor Liturgie staat dat T. Helmore de toondichter is. Deze Engelse predikant en musicus heeft de melodie wel op een bepaalde manier genoteerd (in 1854), maar niet gecomponeerd. De melodie is vrij oud en men veronderstelt dat deze melodie zelfs terug zou kunnen gaan op een oude gregoriaanse kyrie-zang. Hoe dan ook, één ding is in ieder geval duidelijk: de uitvoeringswijze. De melodie mag niet ‘in vieren gehakt’ worden. Kijk door de notatie heen. Als u nog regelmatig gregoriaans zingt of als u het gregoriaans nog in uw bloed heeft zitten, zult u met deze melodie zeker raad weten. Vergeet de maatstrepen dan ook maar en laat de melodie stromen. En let eens op de twee melismen (notengroepjes) die u regelmatig tegenkomt. Het eerste groepje op Im-manuel, herhaald in regel 4 en 5, het tweede groepje op Is-rael, herhaald in regel 6.
Breng een zekere vaart in de melodie zonder te overdrijven. Geef steeds extra aandacht aan de melismen, zodat ze blijven ‘leven’ en niet ontaarden in een dreun. Probeer de melodie zo natuurlijk mogelijk te houden, geen zware accenten, maar licht en blij, want morgen is het zover, dan vieren we het feest van Zijn komst.
En dan nog dit. De eerste vier regels zouden we kunnen zingen als couplet (koor of cantor), de laatste twee regels als refrein (volk). Laat dan wel geen grote opening vallen tussen regel 4 en 5, dat doen we bij de andere regels toch ook niet. Alle goeds met dit adventslied.