Lied over het gedoopte bestaan

Door Gerard Broekhuijsen

De liedtekst voor het jubileumlied die Sytze de Vries op verzoek van het bestuur van de Bredase afdeling van de Nederlandse Sint-Gregoriusvereniging heeft geschreven moest gaan over water, doopsel en kerk-zijn. Het jubileum van het bisdom Breda staat immers in het teken van ‘Levend water. De tekst heeft de vorm gekregen van een gebed. Degenen die het lied zingen richten zich tot God, zij bezingen Christus als een door God gegeven naamgenoot en zij vragen om het vuur van de Heilige Geest. Door deze opbouw is het bijna een eucharistisch gebed. Dat kent dezelfde structuur, maar heeft daarbij nog een aantal elementen die het maken tot een gebed over brood en beker. Dus beschouw mijn opmerking niet als een aanmoediging om het meteen ook als eucharistisch gebed te gaan gebruiken. Tot mijn verbazing kom ik namelijk af en toe ook ‘Gij die geroepen hebt licht en het licht werd geboren’ als eucharistisch gebed tegen terwijl dat toch duidelijk een gezongen voorbede is.

Ons geluk staat U voor ogen
sinds op Uw gezag
ooit de hemel werd bewogen
en het licht kwam aangevlogen
als de eerste dag.

Die ons roept en ons bestemd heeft
voor Uw grote dag,
die ons kent en ons een naam geeft,
die op liefde ons gebouwd heeft,
U zij eer gebracht!

Het lied begint met de schepping van het licht op de eerste dag. Of eigenlijk nog eerder, met Gods motivatie om tot de schepping over te gaan. Doel van dat alles was ons geluk. De eerste dag van de schepping is naast het verhaal van de uittocht uit Egypte de kern van de paasviering. Schepping en nieuwe schepping door de verlossing van Jezus is de reden dat Christenen samenkomen op elke eerste dag van de week: de zondag. Zoals de eerste dag van de schepping van het licht aan het begin staat, zo staat de grote dag van God aan het eind. Het is de dag waarnaar wij uitzien, waarvoor wij bestemd zijn. Dan zal God alles in allen zijn. Dan zal God helemaal God kunnen zijn en de mens helemaal mens. In onze naam worden wij gekend en bemind. De naam die wij kregen bij ons doopsel.

Wij zijn nieuw geboren
uit het water opgestaan!
Gij wordt stem in onze oren,
licht voor onze voeten,
weg om op te gaan!

Het refrein keert na elke twee strofen terug. De zinspeling op het doopsel is duidelijk: wij werden ondergedompeld in het water om boven te komen in een nieuw land. In het nachtelijk gesprek van Jezus met Nicodemus gaat het over die nieuwe geboorte. Dat is geen ontkenning van het wonder van de menselijke geboorte alsof die nog eens moet worden overgedaan. Het is beeldspraak om een nieuw begin van leven aan te duiden op welke leeftijd men inmiddels ook gekomen is. De oren gaan open voor het verstaan van het woord (effeta!). Het licht wijst onze voeten een begaanbare weg.

Uit de nacht van den beginne,
water van de dood,
weet Gij ons voorgoed te vinden,
geeft Gij Christus, uw Beminde,
ons tot naamgenoot.

Met Hem zijn wij opgetogen,
in zijn dood gedoopt.
En een duif meldt uit den hoge
hoe ons hart van mededogen
voor ons overloopt.

Voorafgaande aan de eerste dag, de dag waarop het licht kwam, was er chaos en nacht. De wateren zijn het doodsgebied. Bij het doopsel is het water niet alleen reinigend en levengevend. Het is ook de dood waarin wij worden ondergedompeld. En Jezus deelt met ons dit lot. Hij, de door God Beminde, draagt onze naam. Hij werd een mens als wij. De Heilige Geest die in de gedaante van een duif verschijnt na het doopsel van Jezus in de Jordaan, daalt op Hem neer. En een stem klinkt: ‘Dit is mijn Zoon, die Ik liefheb. In Jezus is Gods mededogen voor ons overvloedig aan het licht gekomen.

Volk van God zijn wij,
ontsproten aan de oude stam
en geënt als nieuwe loten
volgen wij als reisgenoten
vader Abraham.

Staat Gods Rijk ons niet te wachten?
Zolang zullen wij
in woestijnen overnachten,
dromen van het ongedachte.
Eenmaal zijn wij vrij!

Deze twee strofen gaan over de kerk. Haar oorsprong ligt in het volk Israël met als stamvader Abraham. De kerk is een nieuwe loot aan de oude stam, begonnen als een beweging binnen het jodendom en vrij snel uitgegroeid tot een nieuw Godsvolk waar mensen uit alle volken zich bij aan hebben gesloten. Maar nog altijd is Abraham de vader van alle gelovigen, omdat hij met alleen maar een woord van God als belofte op weg is gegaan uit zijn vertrouwde omgeving. Zoals het volk Israël op weg is gegaan naar het Beloofde land na de bevrijding uit het slavenhuis van Egypte en de woestijn is doorgetrokken met een droom van vrijheid, zo zijn wij nog steeds onderweg naar dat Rijk van God.

Wees de vriend die voor ons instaat,
naar ons roepen hoort,
die als herder ons vooruit gaat
en zich met ons zoeken inlaat
op uw erewoord.

Moet het daglicht toch nog wijken
voor een lange nacht,
hoe ver schaduwen ook reiken,
groot zal ons de trouw dan blijken
waarmee Gij ons wacht.

Ook deze strofen bevatten zinspelingen op het Exodusverhaal, de tocht door de woestijn op weg naar het Beloofde land. Het initiatief voor de uittocht ligt bij God. Bij het brandende braambos krijgt Mozes van God de opdracht om terug te gaan naar Egypte en het volk weg te leiden. ‘Want ik heb het roepen van mijn volk gehoord. In tegenstelling tot de herders in onze streken loopt de herder in onherbergzaam gebied voor de kudde uit, speurend naar plaatsen waar nog wat voedsel groeit en zoekend naar begaanbare wegen.

De Uittocht is niet het verhaal van toen en ooit. Nog altijd is de kerk onderweg. En soms trekken wij de nacht van onzekerheid in. Het licht wordt laag. De schaduwen worden langer. Maar God zal trouw op ons wachten.

Leeft de kerk niet van Uw weldaad?
Geef van hogerhand
haar het Geestesvuur dat dóórgaat,
dat als liefde ons te doen staat,
zicht houdt op Uw Land!

En wil onze herders weiden
tot het in hen zingt!
Dat zij zich met U verblijden
om het nieuwe jaargetijde
dat in U ontspringt.

In de laatste strofen wordt de Heilige Geest, die eerder al ter sprake kwam als de duif bij het doopsel van Jezus, afgesmeekt over de kerk. Het Geestesvuur zorgt ervoor dat de kerk dóórgaat, dat er continuïteit is. Het zet ons aan tot handelen: liefde die te doen staat. En onze visie op het Rijk van God blijft erdoor levend. De kerkelijke leiders hebben ook Gods steun nodig. Mooi gezegd: de herders moeten ook worden geweid (gewijd zijn ze al). Soms lijkt het of de leiders alleen maar bezorgd en zwaar op de hand moeten zijn. Hier wordt gevraagd of er in hen een lied mag groeien. Dat er vreugde mag zijn om de nieuwe tijd die komt.

Vier evangelie-liederen

Naar aanleiding van een artikel van Cees Janssens in ons blad Jubilate van september 1994 met als titel ‘Een Evangelielied’, is mij gevraagd of ik 4 Evangelieliederen wilde uitzoeken: twee voor de 40 dagen- en twee voor de paastijd. Ik heb toen ons onvolprezen Doneksysteem geraadpleegd en aangezien wij momenteel in het C-jaar leven heb ik daarop gezocht.Lees verder

Gedachten bij een lied: Abide with me – Blijf mij nabij

Soms zweven we in onze kerken muzikaal tussen kunst en kitsch. Dat kan komen vanwege de keuze van ons repertoire, het kan ook zijn dat we in de uitvoering onze gevoelens te veel laten spreken.

Theo Klaus

Jubilate 27, 2 (mei 1994)

Moeten we ons gevoel er dan buiten laten? Natuurli]k niet, muziek zonder gevoel is geen muziek. Maar te veel gevoel is niet goed, zelfs meer, te veel gevoel is niet acceptabel, is onecht, en dat mogen we eikaar niet aandoen. Geen valse sentimenten, niet over de schreef gaan.

Waarom deze inleiding, dit praatje over sentimenteel? Vanwege de gedachten die rond bepaalde liederen bij mij opkomen. Er zijn nu eenmaal liederen die het gevaar in zich hebben om tot kitsch te verworden. Een voorbeeld daarvan is het veel gezongen, maar o zo gevaarlijke lied ‘Abide with me’, ‘Blijf mij nabij’.
Het is de kunst om daar geen kitsch van te maken.

Ontstaan

In Ednam, Schotland, wordt in 1793 Henri Francis Lyte geboren. Hij studeert medicijnen en theologie. Naast zijn werk als parochiegeestelijke maakt hi] zich nog op een andere manier verdienstelijk voor de Anglikaanse eredienst, hij schrijft namelijk geestelijke gedichten. Ze zijn van een dergelijk goed gehalte; dat ze bekroond worden.

Ziekte maakt aan zijn werk in de vissersgemeente van Lower Brixham een te vroeg einde. De tuberculose had toegeslagen, een voor die ti]d ongeneeslijke ziekte. In september 1847 houdt hi] zijn laatste dienst. Hij wist dat de dood niet meer veraf was. Na de dienst zet hij zich achter zijn bureau, de tekst vloeit als een lange ademstroom vol vertrouwen en geloof uit zijn pen. Hij schrijft zijn laatste gedicht, het bekend gebleven Abide with me.

Na deze afscheidsdag vertrok Lyte naar Zuid-Frankrijk om verlichting re zoeken van zijn kwaal in een mild klimaat. Hij was echter ongeneeslijk ziek en stierf zoals zoveel negentiende-eeuwers. In Nice is zijn graf, dat als sterfdag aangeeft: 20 november 1847. (W. Barnard in Compendium bij het Liedboek).

Tekst

We kennen de omstandigheden waarin de tekst is ontstaan. We kijken naar de tekst en merken dat we (niet verwonderlijk) te maken hebben met een avondlied, dat niet alleen spreekt over dc avond van dc dag, maar ook over de avond van het leven.

  1. Abide with me; fast falls the eventide;
    The darkness deepens; Lord, with me abide
    When other helpers fail, and comforts flee,
    Help of the helpless. O abide with me.
  2. Swift to its close ebbs out life’s little day,
    Earth’s joys grow dim, its glories pass away;
    Change and decay in all around I see;
    O Thou, Who changest not, abide with me.
  3. I need Thy presence every passing hour:
    What but Thy grace can foil the tempter‘s power?
    Who like Thyself my guide and stay can be?
    Through cloud and sunshine, Lord, abide with me
  4. I fear no foe with Thee at hand to bless;
    Ills have no weight, and tears no bitterness;
    Where is death’s sting? where, Grave, thy victory?
    I triumph still, if Thou abide with me.
  5. Hold Thou Thy Cross before my closing eyes;
    Shine through the gloom, and point me to the skies;
    Heav‘n’s morning breaks, and earth’s vain shadows flee;
    In life, in death, o Lord, abide with me.

In parochiebundels en in het Liedboek voor de Kerken komen we verschillende herdichtingen tegen. De tekst, die we in onze parochiekerken nogal eens aantreffen is van de hand van W. Stroux, een andere, de tekst uit hct Liedboek, is het werk van drie tekstdichters, nl. van W. Barnard, Ad den Besten en W. van der Molen.

  1. Blijf mij nabij, wanneer de avond is,
    wanneer het Licht vergaat in duisternis.
    Wanneer geen mens mijn hulpeloosheid ziet,
    bid ik tot U, o Heer, verlaat mij niet.
  2. Reik mij uw hand en spreek uw reddend woord,
    wijs mij de weg en leid mij veilig voort.
    Blijf mij nabij in vreugde en verdriet.
    Ik heb U lief, o Heer, verlaat mij niet.
  3. Wanneer uw licht mij voorgaat in de nacht
    wanneer ik hoor dat U mij thuis verwacht,
    dan weet ik, Heer, dat U mijn zwakheid ziet,
    dan zeg ik dank, want U verlaat mij niet.
  4. Blijf mij nabij. wanneer het duister daalt.
    De nacht valt in, waarin geen licht meer straalt.
    Andere helpers, Heer, ontvallen mij.
    Der hulpelozen hulp, wees mij nabij.
  1. Wees bij mij, nu de dag ten einde spoedt.
    Alles verdoft, wat glans bezat en gloed.
    Alles vervalt in ‘t wisselend getij,
    maar Gij die eeuwig zijt, blijf mij nabij.
  2. U heb ik nodig, uw genade is
    mijn enig licht in nacht en duisternis.
    Wie anders zal mijn leidsman zijn dan Gij!
    In nacht en ontij, Heer, blijf mij nabij.
  3. Ik vrees geen kwaad, want bij mij is de Heer.
    Tranen en leed zijn nu niet bitter meer.
    Waar is de prikkel, dood, Wat dreigt ge mij?
    Ik triomfeer, mij is de Heer nabij.
  4. Houd, Heer, uw kruis hoog voor mijn brekend oog,
    licht in het duister, wijs mij de weg omhoog.
    Uw dag breekt aan, de schaduw gaat voorbij.
    In dood en leven, Heer, wees Gij nabij.

Na het lezen van de teksten zal het u niet bevreemden dat dit gezang in menige uitvaartdienst wordt aangetroffen.

Ik weet, dat de meningen hierover sterk uiteenlopen. Het is dan ook niet alleen maar als aardigheid bedoeld, dat ik in mijn inleiding de woorden kunst en kitsch heb gebruikt. Een ding is echter zeker: naar welke kant de weegschaal doorslaat zal zeker ook afhangen van de manier, waarop u de tekst en de melodie zingt. Uw uitvoering bepaalt in grote mate of we met kitsch of met kunst te maken hebben. Over de uitvoering straks meer.

Melodie

In de vorige eeuw verscheen in Engeland het officiële liedboek voor de Anglicaanse Kerk. Dit boekwerk ‘Hymns Ancient and Modern’ was van de hand van de in Londen geboren componist William Henry Monk (1823-I899).

Tijdens zijn leven was hi] organist en koorleider van het bekende King’s College en later organist aan de St. Matthew’s. In 1882 behaalde hij het doctoraat in de muziek aan de universiteit van Durham. Zijn muzikale leven werd voor een groot gedeelte gevuld met de dagelijkse verzorging van de liturgische diensten. Het meest in het oog springend daarbij was zijn talent om op een bijzondere wijze de gemeentezang te stimuleren en in stand te houden. Die deelname van de hele gemeente was zo bijzonder, dat zijn Kerk wijd en zijd bekend raakte als ‘hymn loving church’.

Zijn vele composities waren vaak geschreven met het oog op de bevordering van de volkszang. Vandaar ook zijn bovengenoemde uitgave, die aanvankelijk onder de naam ‘Monk’s Book’ verscheen. Een van de composities daarin is, u raadt het al, Abide with me.Melodie Abide with me

Bekijken we de melodie, dan zien we dat de omvang beperkt is tot zes tonen: lopend van es naar c. Deze beperkte omvang geeft iedereen de kans om de melodie mee te zingen. Deze beperking van het aantal noten (noch hoog, noch laag) geeft bovendien aan de melodie een zekere bescheidenheid, een zekere ingetogenheid.

Dit gevoel, deze indruk van ingetogenheid, bescheidenheid, kleinheid wordt onderlijnd door hetgeen door de vrouw van Monk na zijn dood is verteld over het ontstaan van dc compositie. Hij schreef de melodie zonder enige aarzeling neer “ergens buiten, in een tijd van grote zorg, nadat we enige tijd samen hadden gekeken naar de schoonheid van de ondergaande zon”.

Duidelijk gegrepen door de schroom voor het mysterieuze, voor het overweldigende. Zowel de grootsheid van het heelal, als ook het ovewveldigende van de dood maken ons klein, bescheiden, ingetogen.

Uitvoering

We weten nu in welke omstandigheden de tekst is ontstaan. We kennen ook het tijdstip waarop de melodie is neergeschreven. Tijdens de laatste momenten van het leven, tijdens de laatste stralen van de zon.

We kennen de sfeer waarin het geheel is gevat. Als we de melodie gaan uitvoeren, moeten we deze kennis laten meewegen. Dit gezang heeft duidelijk geen behoefte aan uitschieters, maar veel eer aan een meditatieve benadering.

Met deze wetenschap in zijn achterhoofd en de nodige muzikaliteit in zijn bagage heeft de dirigent zich voor de repetitie reeds een beeld gevormd hoe hij dit gezang wil laten klinken. Nu dc uitvoerenden nog op dezelfde lijn krijgen.

Wat is het dan fijn, dat we in een tijd leven waarin het mogelijk is om met een recorder opnamen te maken. Doe dat eens, wanneer u dit lied aan het zingen bent.

Zo, de opname is gemaakt, gaat u nu eens zo kritisch mogelijk naar u zelf luisteren. Misschien schrikt u al van de eerste klank. Inderdaad, daar zit al een eerste hindernis. Klinkt ‘Blijf’ wel zoals u dat graag zou horen? En zo luistert u maar door. Zijn we goed verstaanbaar? Nee he, niet zo duidelijk gearticuleerd.

Wat lelijk klonk dat bij ‘wanneer’. Merkt u, hoe moeilijk het is om zo’n zogenaamd eenvoudig lied goed te zingen. Merkt u, hoe moeilijk het is om niet af te glijden naar lelijke accenten, zoals bij ‘duisternis, hoe moeilijk het is om bv. ‘hulpeloosheid’ goed gearticuleerd en toch heel natuurlijk te laten klinken. Merkt u, hoe lastig het is om gezamenlijk dezelfde articulatie te maken en om niet na elk-brokje-melodie adem te halen.

Zoals u weet uit vorige artikeltjes van mij, bestaat ook hier de melodie uit twee grote zinnen, die u schematisch zo kunt neerschrijven:

regel 1 = A regel 2 = B samen zin 1
regel 3 = A‘ regel 4 = C samen zin 2

U zingt natuurlijk iedere regel in één adem. Laat alles mooi doorstromen.

Maar, let daarbij wel op valse accenten, op lelijke glijers van de ene naar de andere noot/lettergreep. Zorg voor een goede ademsteun.

Ontdekt u nu via zo’n bandopname hoe moeilijk het is om de melodie heel eerlijk te zingen, om een melodie verfijnd te houden, om er geen sentimentele kitsch van te maken?

Wat is zo’n recorder onbarmhartig! Misschien heft u nooit geweten wat er allemaal mis kan gaan. Maar het is wel een goed hulpmiddel om te weten te komen, wat u aan uw koorklank, aan uw uitspraak c.d. kunt verbeteren.

Nu begrijpt u waarschijnlijk de opmerkingen van uw dirigent beter.

Toespijs

Meestal zult u dit lied eenstemmig zingen. Mocht u echter voor een bijzondere gelegenheid naar een meerstemmige zetting zoeken, dan geef ik u twee mogelijkheden. Jan Vermulst heeft een zetting gemaakt voor vierstemmig gemengd koor. In de toonzaal van het Diocesaan Pastoraal Centrum ligt deze partituur ter inzage. Daarnaast is er een driestemmige zetting, te vinden in de kooruitgave bij ‘Honderdnegentien Gezangen’. Deze driestemmige zetting is van Jan Pasveer.

Gezang 87.

Voor de organist nog dit. De organist van de H. Hartkerk in Etten-Leur, Gerard Scherff, heeft een orgelwerk getiteld ‘Blijf mij nabij’ geschreven.

Gedachten bij een lied: Aus tiefer Not

In het jaar 1524 schreef Maarten Luther een gezang, waarvan de tekst is gebaseerd op psalm 130, bij ons ook bekend onder de naam ‘De Profundis’.

Jubilate 27, 1 (januari 1994)

Theo Klaus

Het gezang van Maarten Luther begint met de bekend gebleven regels:

Aus tieffer not schrey ich zu dir, herr Gott erhör mein ruffen.

Behalve de tekst mag vooral de 470 jaar oude melodie zich nog steeds in een redelijk grote belangstelling verheugen. Jarenlang (bijna) uitsluitend in gebruik binnen de reformatorische eredienst, is deze melodie vanaf het moment, dat wij, katholieken, de landstaal in onze liturgische vieringen hebben ingevoerd, ook bij ons in ruime kring in gebruik gekomen.

In de uitgave ‘Met Psalmen op weg naar Pasen’. waarover u in dit nummer op meerdere manieren geïnformeerd wordt, zult u deze melodie ook aantreffen, een reden temeer om er eens wat extra aandacht aan te schenken.

De tekst

Maarten Luther wilde het grote erfgoed van de Kerk toegankelijker maken voor de gelovigen en heeft daarom veel van wat hem dierbaar was in de eigen landstaal, het Duits, herschreven. Zo liet hij zich o.a. nogal eens inspireren door de teksten van de psalmen, in ons geval door de tekst van psalm 130.

Wanneer men de teksten van Maarten Luther bekijkt, zal men ervaren dat het vaak geen letterlijke herdichtingen van de psalmen zijn. Dat letterlijke herdichten komen we wel tegen bij de dichteressen Ida Gerhardt en Marie van der Zeyde (zie GvL pag. 190 en 191).

Maarten Luther geeft de sfeer en de inhoud van de psalmtekst weer. Hij blijft zo dicht mogelijk bij de tekst, maar kan het toch niet laten om, als een godzoekend mens, tussen de regels door zijn eigen levensvragen te stellen en er zijn antwoorden in te verwerken.

Vandaar dan ook dat Maarten Luther vijf lange coupletten nodig heeft tegen Ida Gerhardt en Marie van der Zeyde slechts drie beknopte strofen.

Als voorbeeld geef ink u van beide herdichtingen de eerste strofe:

Aus tieffer not schrey ich zu dir,
herr Gott erhör mein ruffen,
Dein gnedig oren ker zu mir,
und meyner bit sye offen.
Den so du wilt das sehen an,
was sund und unrecht ist gethan,
wer kan Herr fur dyr bleiben.

Uit afgronden roep ik tot U, Heer;
Hoor mij, Heer, ik blijf vragen.
O, mocht uw oor het verstaan
Hoe ik schrei om erbarmen.

Teksten bevredigen soms niet meer, ze zijn te zeer tijdgebonden. Daarentegen kunnen melodieën van gezangen nog springlevend en zeer geliefd zijn. Het is dan een zegen, wanneer er dichters zijn, die ons voorzien van nieuwe teksten op de zo graag gezongen en goede melodieën.

Opnieuw bruikbaar maken van melodieën is de bedoeling van dichters als Jan Wit, Muus Jacobse, Martinus Nijhof, Willem Barnard, Huub Oosterhuis, Thom Naastepad en Jan Willem Schulte Nordholt.

Komen we nu tot de tekst, zoals we die sinds enige tientallen jaren in onze liedbundels vinden. Het is de nieuwe tekst van dichter-dominee Jan Wit.

De aanleiding tot het schrijven van deze tekst kan ik niet beter weergeven dan door aan te halen hetgeen de dichter er zelf over heeft opgeschreven in het Compendium bij het Liedboek voor de Kerken.

In 1952 aanvaardde ik de opdracht om een lustrumspel te schrijven voor de VCJC. Het werd het spel Niemandsland, over de geschiedenis van de twaalf verkenners uit Numeri 13:1 tot 14:38. Op het moment dat in dit spel de beslissing gevallen is en de Israëlieten de lange tocht van veertig jaar door de woestijn aanvaarden, laat ik bij het afbreken van de tabernakel deze berijming van Psalm 130 op de melodie van Luthers ‘Aus tiefer Not’ zingen. Het lied is geen vertaling van Luther, maar een eigen vrije berijming met gebruikmaking van de aloude melodie. Strofe 1 is een weergave van Psalm 130: 1–4; strofe 2 van vers 5 en 6 en strofe 3 van de verzen 7 en 8. In de laatste strofe zijn de reminiscenties aan de context van het spel Niemandsland nog het beste te bespeuren, bijvoorbeeld in de regel “Hij leidt ons door de woestenij”. Ook een regel als “Al kiest gij’ ook ten kwade” verwijst naar de situatie van het volk, dat ondanks zijn verkeerde keuze met God verder mag gaan. Psalm 130 is ongetwijfeld een individueel smeekgebed dat in het tweede gedeelte overgaat in een lied van vertrouwen en aan het slot het gehele volk tot vertrouwen, hoop en verwachting uitnodigt. De teneur van dit De profundis is de vergevende genade Gods voor de mens die door de ‘welgebaande wegen’ te versmaden in de diepte, de afgrond is gekomen. Maar ook deze ervaring behoort tot het leren kennen van de lengte en breedte, hoogte en diepte waarvan Paulus later zal spreken.

  1. Uit angst en nood stijgt mijn gebed
    O Heer, wil naar mij horen!
    Wanneer Gij op ons falen let,
    zijn wij, O God, verloren.
    Maar in uw eindeloos geduld
    delgt Gij de menselijke schuld
    en zegent die U vrezen.
  2. Ik hoop op God de Heer en wacht
    het woord dat Hij zal spreken.
    Al loopt het naar de middernacht,
    ik volg zijn heilig teken.
    Mijn hart is in de donkerheid
    een wachter die het licht verbreidt,
    een wachter op de morgen.
  3. Hoop, Israël, op God de Heer
    die rijk is aan genade.
    Want Hij verlaat u nimmermeer,
    al kiest gij ook ten kwade.
    Hij leidt u door de woestenij
    en maakt gans Israël eens vrij
    van ongerechtigheden.

De melodie

Maarten Luther is. zoals ik reeds in de inleiding vertelde naast de maker van de tekst ook de maker van de melodie. Deze melodie heeft in Duitsland en spoedig daarna in heel Europa een ruime bekendheid gekregen. Reden voor deze bekendheid is, naast de kwaliteit die de melodie ongetwijfeld heeft, zeker ook gelegen in het feit dat de goede vriend van Luther, musicus Johann Walther, het lied, vrij kort na het ontstaan, in zijn ‘Geystliche Gesangk Buchleyn’ heeft opgenomen.

Als we de melodie met enige aandacht doorzingen, valt ons zeker op dat er enkele herhalingen in voorkomen en dat de melodie bestaat uit een oneven aantal regels. nl. zeven. We bekijken de melodie nog eens en merken op dat: regel 1 en regel 3 evenals regel 2 en regel 4 elkaars gelijken zijn. Evenwel met deze bemerking, dat de eindnoot van regel 2 verschilt van de eindnoot van regel 4; bij regel 2 zien we een hele noot, bij regel 4 een halve noot. Wees daar accuraat mee. Regel 5 en 6 brengen ons de nodige, of noodzakelijke, afwisseling. We zien wel eenzelfde hoeveelheid halve en kwart noten, nl. 6 halve noten en 3 kwartnoten, maar nu komt er naast de melodische afwisseling ook nog een ritmische variant om de hoek kijken.

De slotregel, regel no. 7, is een reminiscentie aan regel no. 2.

Nu heb ik u wel gewezen op de verdeling in zeven regels, maar u weet met uw muzikale intuïtie, dat we altijd te maken hebben met grotere eenheden. met zinnen. De bovenstaande melodie kunnen we verdelen in een drietal zinnen. Regel 1 (voorzin) en regel 2 (nazin) vormen samen zin 1. Hetzelfde geldt voor de regels 3 en 4, zij maken samen zin no. 2. Regel 5, 6 en 7 zijn samen de derde eenheid, waarbij je zou kunnen spreken van tweemaal een aanloopzin. De componist kan als het ware zijn muzikale gedachten niet in één voorzin gezegd krijgen. Hij wil zich nog een tweede maal melodisch uitspreken.

Regel 7, met een lichte knipoog naar regel 2, zorgt voor de rustige afsluiting.

Nb. De 7-regelige vorm, de zg. Bar-vorm, werd in de tijd van de Meistersinger veel gebruikt.

Ritmisch bestaat deze melodie uit de hele noot, de halve noot en sporadisch wordt de kwart noot en de kwart rust in de compositie verwerkt. De hele noot komt slechts driemaal voor: tweemaal aan het begin van een zin en eenmaal aan het einde van een zin. Om volledig te zijn: u treft aan het einde van het lied nog een brevis aan.

Door het gebruik van de halve noten is de melodie grotendeels rustig van opbouw, van ritmische structuur. Dat de kwart noot en de kwart rust even om de hoek komen kijken, doet aan de rust van de eerste twee zinnen niets af.

Pas in regel 5 en 6, de voorzinnen van 3, komt er door de afwisseling van halve en kwart noten enige ritmische onrust. Maar… de compositie blijft toch zijn rustig karakter behouden.

Dat wil echter niet zeggen, dat we mogen gaan zeuren. Houdt ook bij melodieën, die er vanwege het notenbeeld langzaam uitzien, nooit een lijzig, zeurderig tempo aan. Rustig is nl. nooit hetzelfde als saai, als traag, als futloos.

Geef alle noten hun exacte waarden. dat geldt ook voor de rusten. De melodie is phrygisch, waardoor Maarten Luther aanschuift bij de gregoriaanse kerkmodi. Niet verwonderlijk, het gregoriaans moet hem zeer vertrouwd zijn geweest.

Nog een tip. Leest u de tekst eens hardop samen door. Dat lijkt gekker dan het is. U leert teksten goed en duidelijk uitspreken en daarna laat de melodie de tekst nog beter tot leven komen.

Bewerkingen

Toen ik voor u naar voorbeelden van bewerkingen aan het zoeken was, kwam ik o.a. een zetting van Orlando di Lasso tegen. Ook deze grote polyfonist (1532?–1594, we herdenken zijn vierhonderdste sterfdag) heeft zich laten inspireren door de melodie van Luther. Een teken dat de compositie vrij snel verspreid is geraakt en de moeite waard werd gevonden.

In het Koraalboek – 102 Gezangen staat de bekende vierstemmige zetting van Michaël Praetorius (1571–162l). Deze Michaël Praetorius was een buitengewoon vruchtbaar componist, die voor de Duitse Evangelische Kerkmuziek grote verdiensten heeft gehad. Het Koraalboek is een uitgave van Boekencentrum te Zoetermeer.

Ook Joh. Seb. Bach heeft een vierstemmige zetting gemaakt op ’Aus tiefer Not’.

In de serie Zang en Tegenzang vindt u bewerkingen van Dr. Nico de Goede
T 86 Orgelbegeleiding
T 93 S-A of T -B + orgel
T 105 S-A-T + orgel
T 87 S-A-T-B a cappella
De uitgave Zang en Tegenzang kunt u inzien op het DPC te Breda.

Via het blad Continuo, 6e jrg. no. 4, 1992, hebben we kennis kunnen maken met een fraaie begeleiding van de hand van Paul van der Woude. Deze begeleiding staat eveneens in de partituuruitgave ‘Met Psalmen op weg naar Pasen’.

Hij liet deze begeleiding voorafgaan door de hiervoor afgedrukte Inleiding. Dank zij de goede zorgen van Flip Veldmans kan ik er voor de organisten nog de volgende literatuur aan toevoegen:

J.S. Bach, band 6, uitgave Peters 245 A
nr. 13 Pro organo Pleno (met dubbelpedaal)
nr. l4 Manualiter

J.K.F. Fischer. in ‘Orgelspiel im Kirchenjahr’ 62 leichte Choralvorspiele. uitgave Schott 4336
Piet Kee, in 4 manuaalstukken, uitgave Donemus, Amsterdam
Joh. Pachelbel, in 80 Choralvorspiele (H. Keller), uitgave Peters 4448
M. Reger, in 30 kleine Choralvorspiele opus 135 A, uitgave Peters 3980
S. Scheidt, in ‘Orgelspiel im Kirchenjahr’, uitgave Schott 4336
F.W. Zachau, in 80 Choralvorspiele, uitgave Peters 4448.

Gedachten rond een lied: De Lofzang van Maria

Steeds vaker zullen wij in onze kerken te maken krijgen met de samenstelling en verzorging van gebedsdiensten.

Een reden voor ons allen om te gaan uitkijken naar wat, naast het repertoire voor de eucharistievieringen, de invulling zal kunnen zijn van deze diensten.

Jubilate 26, 2 (mei 1993)

Th. Klaus

Eén van de gezangen, die in de loop van het jaar daarin een plaats mag hebben, is de Lofzang van Maria, het lied dat Maria aanheft, wanneer zij bij haar nicht Elisabeth op bezoek is (Luc. 1, 39–55).

Naast de Gregoriaanse versie of de polyfone zettingen met latijnse tekst van dat Magnificat zijn er nu ook verschillende mogelijkheden in de landstaal.
lk noem u enkele voorbeelden.

  • Liedboek voor de Kerken, no. 66: ‘Mijn ziel verheft Gods eer’. Tekstbewerking – Willem Barnard melodie – Straatsburg. Een coupletlied zonder refrein.
  • Gezangen voor de Liturgie, no. 155: ‘Van deze dag af zullen eeuw na eeuw de mensen mij gelukkig prijzen’. Met als refrein: ‘Mijn vreugde zing ik uit: God is mijn Redder’. Tekstbewerking – Orbem, melodie – Willem Vogel
  • Gezangen voor Liturgie, no. 154: ‘Ik zing van ganser harte voor de Heer, ben opgetogen om mijn God en Redder’. Met als refrein: ‘Iedere tijd opnieuw gaat zijn genade naar allen die eerbiedig met Hem leven, want genadig is mijn God’. Tekstbewerking – Huub Oosterhuis, melodie – Ignace de Sutter

Deze laatste versie wil ik met u bekijken.

De tekst

In de eerste helft van de zestiger jaren verscheen van de hand van Huub Oosterhuis de tekst van het Magnificat in het Nederlands. Als men de moed zou kunnen opbrengen om eens een aantal vertalingen van het Magnificat naast elkaar te leggen en te vergelijken, dan is de tekst van Huub Oosterhuis er zeker een die opvalt, die er uitspringt. Die tekst is zo helder, zo verrassend verstaanbaar, de woorden zijn zo echt, zo werkelijk, zo duidelijk, dat iedereen, die de tekst bidt of zingt, heel gemakkelijk de betekenis kan volgen.

Bovenstaande bemerkingen zijn wellicht niet helemaal eerlijk gesteld. Bij een officiële vertaling luidt de opdracht: de oorspronkelijke tekst zo exact mogelijk overzetten in de landstaal. Dichter Huub Oosterhuis kon zich iets vrijer opstellen. Wat niet wil zeggen dat de dichter zich niet aan de betekenis van de tekst heeft gehouden. Zeker niet. Maar wat opvalt is de grote vindingrijkheid; we ervaren de rijkdom van de tekst in een heel open taal. Kortom er is een dichter aan het woord, die de tekst in een heldere, nieuwe vorm weet te gieten.

  1. Ik zing van ganser harte voor de Heer, ben opgetogen om mijn God en Redder.
  2. Want Hij had oog voor mij, zijn dienares, maar wie ben ik dat Hij mij heeft gevraagd.
  3. Nu mag ik mij voortaan gelukkig prijzen, dat Hij zo grote dingen aan mij deed.
  4. En alle eeuwen stemmen met mij in, de Heer is machtig en zijn naam is heilig.
  5. Iedere tijd opnieuw gaat zijn genade naar allen die eerbiedig met Hem leven.
  6. Genade is zijn kracht, maar alle hoogmoed, al onze eigenwaan ontmaskert Hij.
  7. Alle machthebbers stoot Hij van hun tronen, arme en kleine mensen maakt Hij groot.
  8. Wie honger hebben geeft Hij overvloed de rijken stuurt Hij heen met lege handen.
  9. Altijd is Hij zijn woord nog trouw gebleven, altijd bezorgd om Israel zijn dienstknecht.
  10. Zo had Hij het beloofd aan onze Vaderen, aan Abraham en aan zijn volk voorgoed.
  11. Eer aan de Vader, aan de Zoon en aan de Geest, nu en altijd, door al de eeuwen. Amen!

De muziek

Toen we in september 1964 – in het tweede jaar van het concilie! – de opdracht kregen om voor het Liturgisch Congres te Gent een ‘Vesperdienst in het Nederlands’ op te ste//en met gezangen voor koor én volk, grepen wij vanzelf naar de toen pas verschenen tekst (van Huub Oosterhuis). En juist het vijfde vers diende zich aan – door zijn onweerstaande frisheid – om als Antifoon gebruikt worden.
Woorden van de componist Ignace de Sutter.

Aangezien de tekst werd uitgekozen om in een vesperdienst te worden gezongen, is het niet zo verwonderlijk dat de gedachten van Ignace de Sutter in de richting van de Gregoriaanse psalmodie gingen.

Hij was immers een man die de schoonheid en de rijkdom van het Gregoriaans met volle teugen heeft gesmaakt. Die ervaring, die beleving heeft hem nooit meer losgelaten. Hoewel hij volop met vernieuwing bezig was, zich ten volle heeft ingezet voor de Nederlandstalige liturgie, wist hij ook met diepe zekerheid, dat hij zeer behoedzaam moest omgaan met de kostbaarheden uit het verleden. Hij liet zich dan ook meermalen in zijn composities inspireren door die schone oude gezangen, door dat kostbaar erfgoed.

En soms wist hij niet beter te doen dan te kiezen voor een letterlijke overname. Hij wist immers uit lange jaren ervaring hoe goed de Gregoriaanse psalmodieën dragers konden zijn van teksten.

Hij heeft dan ook voor de verzen van dit Nederlandse Magnificat gegrepen naar zo’n oermelodie, namelijk naar de melodie van de tweede modus. Dat simpele rijtje van vijf noten blijkt al eeuwen in staat te zijn om woorden van allerlei inhoud tot zijn recht te laten komen.
De noten lenen zich door hun eenvoud bijzonder goed voor een heel natuurlijke tekstdeclamatie. Nergens hoeft men de tekst geweld aan te doen. Alle natuurlijke accenten kunnen keurig op hun plaats komen, valse accenten zijn overal te vermijden.

Een tip. Lees eerst samen de tekst hardop in een rustig tempo. Zorg daarbij voor een goede opdracht met een duidelijke articulatie.

Voeg er dan pas de noten aan toe. Blijf een rustig tempo aanhouden en laat het nergens geforceerd klinken. Laat de woorden zingen en maak er geen opzegversje van.

Eén vers is uit het geheel gelicht en dat vers, namelijk vers 5, is als Antifoon gaan dienen. Zo zijn we geheel terug in de traditie van antifoon en psalm. U merkt, dat bij dat vers 5 een kleine toevoeging is geplaatst. Voor dit vers, voor deze antifoon heeft Ignace de Sutter hetzelfde vijf tal noten gekozen als we in de psalmodie aantreffen. Een betere eenheid tussen psalmodie en antifoon is nauwelijks denkbaar.
De noten lijken met zo’n vanzelfsprekendheid te zijn neergeschreven, dat je zou gaan denken, dat kan iedereen. Maar ook hier is het: schijn bedriegt, want niets is moeilijker dan ‘vanzelfsprekendheid’ in zijn compositie te leggen. De noten lopen de tekst nergens in de weg, integendeel, ze geven er een heel natuurlijke stuwing en onderlijning aan. Alle accenten komen keurig op zijn plaats. Je voelt dat er een stroom in de melodie zit, die wij dan ook zo weinig mogelijk mogen (onder)breken. Zing de melodie op een stevige ademsteun. Haal nergens onverantwoord adem dus bijvoorbeeld niet meteen al na ‘opnieuw’.

Denk aan bogen, aan een doorlopende lijn, zoals met name bij de tekst ‘naar allen die eerbiedig met hem leven’.

Laat het doorleefd klinken, maar overdrijf niet. Pas bijvoorbeeld op bij: ‘want geweldig is mijn God’. Geef daar geen klap op het accent. Denk eerder aan een doorstromende lijn.

Bewerkingen

Dat de antifoon ook een inspiratiebron is voor andere componisten, blijkt uit de verschillende meerstemmige zettingen, die ervan zijn verschenen.

Uit twee bewerkingen zal ik u wat voorbeelden geven. De ene bewerking is van een Vlaamse componist, de andere van een componist uit eigen land.

Eerst van de Vlaming J. Lerickx. Hij geeft achtereenvolgens deze mogelijkheden:

  • S A T B + orgel
  • S A T B + orgel, de melodie ligt nu in de alt en de bas
  • drie gelijke stemmen + orgel
  • S A T B a cappella
  • S A T en B in canon + orgel
  • Canon tussen vrouwen en mannen of tussen koor en orgel

Keus te over, zoals u ziet.

Er is bovendien nog een kort orgelvoorspel en bij de verzen is de orgelbegeleiding volledig uitgeschreven.

Uitgave: uitgeverij de Garve te Brugge.
De tweede componist is Hub. Wolfs. Zijn opzet is wat anders.

Ook hier is er een orgelvoorspel (nog korter!) en ook hier is de begeleiding bij de verzen volledig uitgeschreven.

Nadat de antifoon gezamenlijk is gezongen volgen er vier verzen van de psalm. Vers 5 wordt dan vierstemmig gemengd a cappella gezongen, waarna vers 6 t/m 10 volgen.

Vers 11 ‘Eer aan de Vader’ is weer vierstemmig gemengd a cappella, waarna de antifoon eenstemmig door allen wordt herhaald.

Uitgave: Gooi en Sticht te Hilversum.

Dank zij Flip Veldmans kan ik er voor de organisten het volgende aan toevoegen.

Orgelliteratuur over het Magnificat
Bach, Joh. Seb.
Fuga sopra Magnificat
band 7 van de Petersuitgave nr. 246 A

Buxtehude, Dietrich
Magnificat Primi Toni en Noni Toni
Samtliche Orgelwerke band 3 uitg. W. Hanssen 3927

Cabezon, Antonio de Magnificat
Primi Toni (versetten)
Serie Liber Organi (Altspanische Orgelmeister) deel 3, uitg. Schott 1621

Dandrieu, Jean Francois
Premier Livre de Pieces d’Orgue uitg. Schott 1880

Fasolo, Giovanni Battista Serie Liber Organi (Altitalienische Orgelmeister) deel 4, uitg. Schott 1674

Guilain, Jean Adam

  • Pieces d’Orgue pour le Magnificat uitg. Schott 1883
  • Suites of the First to Fourth Tone (Organ Pieces for ‘The Magnificat’ uitg. Kalmus Organ Series 4152

Lemmens, Nicolas Jacques
onder andere in Ecole d’Orgue deel 2

Pachelbel, Johann
Magnificatfugen – 2 delen uitg. Bärenreiter 6445/6446

Praetorius, Jacob
Magnificat germanice (in Choralbearbeitungen) uitg. Bärenreiter 5496

Scheidemann, Heinrich Magnificat-bearbeitungen uitg. Bärenreiter 5480

Scheidt, Samuel

  • onder andere in Tabulatura Nova uitg. Breitkopf (1958)
  • Serie Liber Organi deel 6, uitg. Schott 2266
  • Orgelspiel im Kirchenjahr (62 leichte Choralvorspiele Alter Meister) uitg. Schott 4336

Titelouze, Jean Magnificats of the 1st. trough 8th. Tone
Complete Organ Works deel 2 uitg. Kalmus Organ Series 4140

Gedachten bij een lied: Eer zij God in onze dagen

In de beginperiode van onze liturgievernieuwing waren er velen onder ons, die zich ernstig afvroegen, of de nederlandstalige gezongen vieringen niet zouden uitgroeien tot ‘liedjesdiensten’.

Die angst was weilicht niet ongegrond. Ook hier was alle begin moeilijk, maar na verloop van een aantal jaren bleken de zwartkijkers, god-zij-dank, ongelijk te krijgen en is er een ruime variatie aan vormen opgebloeid.

Jubilate 25, 3 (september 1992)

Th. Klaus

Zo zijn er nu, om een aantal voorbeelden te noemen: de gezongen openingsritus, de gezongen slotritus, de acclamaties, de beurtzangen, de litanieën, de koormotetten, het gezongen lijdensverhaal, het gezongen Onze Vader. Kortom u kent zelf de vele mogelijkheden, die wij nu in onze taal hebben.

Naast deze vele mogelijkheden is het lied niet aangetast in zijn bestaansrecht. En terecht. Het heeft immers zijn eigen specifieke inbreng in de vieringen.

Hoe geschikt kan het lied niet zijn om de hele gemeenschap een viering te laten openen. Het karakter van het samenvieren wordt er door onderstreept, maar ook het karakter van de viering zelf kan er door worden bepaald. Er kan vreugde of droefheid in doorklinken, er kan verwachting, hoop of verlatenheid in geproefd worden. Wij komen met een bepaalde bedoeling samen en willen dat ook uiten.

En waarom zouden we bij een lied niet de mogelijkheden benutten, die er in de afgelopen jaren zijn gegroeid. We kunnen dat doen, zoals ik u onder andere de vorige keer uitvoerig heb geschetst, in een samenspel tussen koor, organist en de hele gemeenschap.

Tekst

Wanneer dit jubileumnummer bij u in de bus valt, zijn dirigenten, organisten, liturgische werkgroepen zich weer aan het oriënteren op het repertoire van de kersttijd. Vandaar dat ik u wat gedachten wil geven rond ‘Eer zij God in onze dagen’.

Dit bekende en graag gezongen lied heeft in de loop van de jaren velerlei teksten meegekregen. Vaak waren de woorden heel tijdgebonden. Daardoor pasten ze niet meer zo goed ‘in onze dagen’. Een verschijnsel dat wij bij meerdere gezangen tegenkomen. Wij mogen ons dan ook gelukkig prijzen, dat zo vele bekwame en geïnspireerde dichters zich de moeite getroost hebben op bestaande, gewilde melodieën nieuwe teksten te schrijven.

Een uit die rij van dichters is Willem Barnard. Hij heefi voor ons het Franse kerstlied ‘Les anges dans nos campagnes’ niet zo zeer herdicht, als wel voorzien van een geheel nieuwe, echt liturgische tekst. Voor ik u de tekst voorleg, laat ik graag eerst de dichter zelf aan het woord.

“Er is een geliefd wijsje dat in het Nederlands de tekst kreeg: ‘Engelkens door ‘t luchtruim zweven…’, met als refrein Gloria in excelsis Deo. Dat refrein wilde ik graag zingen, maar die tekst liever niet, om duidelijke redenen! Vandaar dat ik de hymnus angelicus, Lucas 2: 14, varieerde tot een nieuw liedje.’

Zoals Willem Barnard in het bovenstaande fragment schrijft, heeft hij zich laten inspireren door de tekst van Lucas:
Eer aan God in den hoge
en op aarde vrede onder de mensen
in wie Hij welbehagen heeft.

Wanneer we deze tekst van Lucas vergelijken met de woorden uit net eerste couplet is zijn inspiratiebron duidelijk.

Wellicht zijn toen bij de dichter-liturgist woorden uit de Lofzang ‘Eer aan God’ binnen komen dwarrelen. Immers bij het bekijken van de coupletten twee en drie zien we heel expliciete verwijzingen naar deze Lofzang, bij ons beter bekend onder de naam Gloria.

Eer zij God in onze dagen,
eer zij God in deze tijd.
Mensen van het welbehagen,
roept op aarde vrede uit.

Eer zij God die onze Vader
en die onze Koning is.
Eer zij God die op de aarde
naar ons toegekomen is.

Lam van God, Gij hebt gedragen
alle schuld tot elke prijs,
geef in onze levensdagen
peis en vreé, kyrieleis.

Bij het doorlezen van de drie strofen ervaren we een eenvoudige, maar daarom niet minder diepe, zinvolle en zeer liturgische tekst.

Melodie en uitvoeringeer_zij_god_in_onze_dagen

We zien in een oogopslag, dat de couplet-melodie bestaat uit twee gelijke zinnen. Zin een (regel 1 en 2) is geheel identiek met zin twee (regel 3 en 4). Maar ook zin één en zin twee bestaan ieder weer uit twee vrijwel identieke delen. Anders gezegd: de afsluiting van de vier regels daargelaten, hebben we te maken met vier vrijwel gelijke melodie-fragmenten.

En daar zit nu juist dat gemene addertje. Hoewel deze melodie zo eenvoudig, zo gemakkelijk lijkt, wit ik met u toch even naar dat gevaarlijk plekje gaan kijken. Er is, wanneer we naar regel 1 en 2 en naar regel 3 en 4 gaan kijken, een klein verschilletje, een kwart noot verandert in twee achtste noten. Het lijkt zo simpel, maar daar hoor je de fouten rollen.

Ofwel men zingt in iedere regel twee achtste noten, ofwel men zingt ze nergens. Ofwel buurman links zingt ze wel en buurvrouw rechts niet. Kortom, u herkent naar alle waarschijnlijkheid het probleem. Wat doen we eraan?

Zorg op de eerste plaats dat uw koor de melodie feilloos zingt.

Hoe komt het toch, dat er nog steeds koren zijn, die een éénstemmig gezang niet correct kunnen zingen, niet correct qua noten en/of niet correct qua ritme? Durft de dirigent daar tijdens de repetitie geen aandacht aan te schenken of vindt ‘men’ het zonde van de repetitietijd om een ‘liedje’ goed in te studeren?

Goed, dat tussen grote haken. Als dus het koor de melodie feilloos kent, is het een kleine moeite voor de dirigent, voor de cantor of de volkszang-dirigent even aan de goe-gemeente te vertellen, dat de tweede noot van de tweede (en vierde) regel uit twee noten bestaat.
Dan… even voordoen, even laten horen waar het om gaat, duidelijkheid scheppen. Het probleem hoeft dan niet te blijven voortwoekeren.

Wat betreft de uitvoering nog dit. Zorg voor een strak, niet te snel tempo. Houdt dat tempo ook in het refrein vol. Zet de eerste paar noten van elke regel pittig en duidelijk in. Denk als het ware aan staccato, zonder werkelijk staccato te zingen.

In de refreinmelodie komen we een andere moeilijkheid, een ander gevaar tegen. We zien in de refreinmelodie veel achtste noten. Maak daar geen glijbaan van en ook geen onduidelijke pudding. Zing deze achtste noten heel bewust, dat geeft de melodie glans en duidelijkheid mee. Maar… geef niet iedere ‘eerste’ achtste noot een tik op zijn kop, en zet er ook geen h voor. Weet ook, dat niet de achtste noten, maar de halve noten aan het begin van de maat staan. Dat daar dus het maataccent ligt. Niet overdrijven, weten is voldoende.

Behandel de laatste maat van regel 1 en van regel 3 van deze refreinmelodie heel accuraat. Verwaarloos daar de punt en de achtste noot niet. En stap met een zekere schroom naar de halve noot op (Glori-)a. Geen vette val, geen jjjall!

Geef u er rekenschap van dat in excelsis Deo bij Gloria hoort. Denk dat als een eenheid, dan zult u bijna als vanzelf deze twee regels anders gaan zingen. Maak een beschaafd crescendo naar de bes op sis.

Kortom maak er eens iets mooiers van. Men hoort het zo vaak slordig gezongen, met lelijke, verkeerd geplaatste accenten en onder de tafel rollende achtste noten. Met een beetje moeite en een goede repetitie krijgt u zoveel meer musiceervreugde. Bovendien, weet dat de goe-gemeente aanvoelt hoe het koor zingt. Wanneer het koor geïnspireerd en verzorgd zingt, slaat dat over op de goe-gemeente.

De toegevoegde waarde

Graag maak ik u weer attent op een aantal bewerkingen, die u ter afwisseling kunt gebruiken naast of in samenspel met de éénstemmig gezongen gemeentezang. Allereerst uit Zang en Tegenzang, de uitgave die zo rijk is aan variaties. Naast de begeleiding bij Eer zij God in onze dagen (T 64) treffen we ook een voorspel aan (T 63). De voorspelen in de serie Zang en Tegenzang bieden de organist vaak de mogelijkheid fantasievol en verrassend op het komende lied in te spelen.

Voorts treffen we de volgende zettingen aan:
T 65 2 st. nl. s-a en orgel
T 66 3 st. nl. s-a-t a cappella
T 67 4 st. nl. t-t-b-b a cappella
T 68 4 st. nl. s-a-t-b a cappella

Alle bewerkingen, inclusief voor orgel, zijn van de hand van Mathieu Dijker.

Bij Callenbach in Nijkerk is een bundeltje verschenen onder de naam Lofzang. De samenstellers J.F. Middelham en P.H. Kriek hebben daarin een 50 tal psalmen, liturgische stukken en gezangen bijeengebracht. Ze hadden daarbij voor ogen, dat de bewerkingen ook bruikbaar moesten zijn voor kleine parochiekoren, met heel beperkte mogelijkheden.

Door de verscheidenheid aan componisten, die zij voor de bewerkingen gevraagd hebben, is er een leuke veelkleurigheid ontstaan. Ik geef u als voorbeeld de bewerking voor sopraan, alt en mannenstem van Nico de Goede.

Gedachten rond een lied: Stralsund 1640/1665

Op zondagavond komt er op de Britse zender BBC 1 een programma getiteld Songs of Praise (herhaling op maandag). Over het algemeen vind ik het indrukwekkende uitzendingen. Indrukwekkend vanwege het enthousiasme, indrukwekkend vooral vanwege de oprechte geloofsbeleving, die er uit spreekt. Tijdens een van die uitzendingen zong men het onderstaande, ons allen zeer bekende, gezang. Toevalligerwijze hoorde ik dit lied een week later opnieuw, nu tijdens een soortgelijk programma op de Duitse televisie.

Jubilate 25, 2 (mei 1992)

Theo Klaus

Naar aanleiding daarvan kwam bij mij de volgende gedachte naar boven: ‘Wat zijn we in Nederland, na dik vijfentwintig jaar liturgievernieuwing, nog vaak armetierig bezig. Met weinig moeite kan het zoveel rijker, zoveel aantrekkelijker, zoveel bevredigender. Liturgie vieren met deelname van de hele gemeenschap hoeft toch niet per definitie saai te zijn. En… wat kan een koor daarbij niet een prachtige taak vervullen’.

Een beetje achtergrond

De melodie, waar ik op doel en welke u hieronder vindt afgedrukt, wordt in vele landen, in vele kerken en bij allerlei gelegenheden gezongen.

Wie de maker van de melodie is, weten we niet. U treft dan ook boven de melodie slechts de plaats van herkomst, namelijk Stralsund, aan. Waar dat stadje ligt? Wanneer u vanaf Berlijn recht naar boven gaat, door het vroegere hertogdom Mecklenburg, komt u aan de Oostzee. Daar ligt het havenplaatsje Stralsund. vroeger een grote verbindingsmogelijkheid naar Zweden.

Achter de aanduiding Stralsund treffen we vaak een jaartal aan. Dit jaartal slaat op de ons oudst bekende bundel, waarin de melodie genoemd of afgedrukt staat. De geleerden zijn het echter niet geheel met elkaar eens over het precieze tijdstip van uitgave. Vandaar dat u verschillende jaartallen kunt tegenkomen, namelijk 1640 en 1665.

De melodiestralsund

Bij het bekijken van de melodie valt ons meteen op dat de eerste twee zinnen identiek zijn. Met een stap van tonica (f) naar dominant (c), gevolgd door de terts (a), zet de onbekende componist meteen een stoere melodie neer, waaraan de gepunteerde ritmen nog een extra ondersteuning toevoegen. Zien we daarbij ook niet over het hoofd de voorlaatste noot (g), die met de laatste noot (f) voor een prachtige strakke afsluiting van de eerste twee zinnen zorgt.

De tweede helft van onze melodie lijkt op net eerste gezicht wat minder strak in elkaar gezet. Veel speelser, fantasievoller, verrassender. Hier treffen we geen twee volledige zinnen aan, de regels 3 – 4 en 5 lijken eerder drie losse fragmenten. Toch hebben we hier te maken met een sterkere eenheid dan men zou denken. Er loopt een dwingende lijn doorheen. Kijkt u maar eens mee.

Regel 3 begint op de dominant, regel 4 begint op de terts (denk aan regel 1 en 2). Regel 5 begint weer op de dominant. Regel 3 eindigt op een a, 1 regel 4 op een d, een mooie kwintverhouding. En… om de cirkel rond te maken… regel 5 lijkt heel sterk op de tweede helft van regel 1 en 2. Je zou nog kunnen zeggen, dat regel 3 en 4 tweemaal een aanloop vormen naar de slotregel.

In regel 4 zijn maat 1 en 2 elkaars spiegelbeeld. Een vaak voorkomende formule.

De uitvoering

Het is een strakke, pittige melodie. Neem een kordaat tempo en houdt dat tempo ook vol. Zing vooral niet zeurend. Geef de halve noot met punt de juiste waarde, maar ook niet meer. Pas daar vooral op voor onnodige vertragingen!! Hoe vaak worden daardoor melodieën beschadigd, ontkracht, wordt daardoor een prachtige notenstroom stuk gemaakt. Pas ook op voor valse accentueringen. Het kan al meteen raak zijn bij de derde noot. Denk regel 3 – 4 en 5 als een eenheid. Wat niet wil zeggen, dat u buiten adem de laatste noot moet halen. Haal snel ruim adem om de melodie de nodige body te blijven geven, maar nogmaals maak daarvoor geen onnodige verlenging aan het eind van de regels. Laat de tweede helft van de melodie niet aan spanning verliezen, want ook deel twee is onderdeel van die strakke, pittige melodie.
Een veel voorkomende fout is nog: het niet accuraat uitvoeren van de gepunteerde figuur (kwart – punt – achtste). Pas daarbij op dat de achtste noot niet wordt verdoezeld, dat erop wordt versneld.

De tekst

De oudst bekende tekst is van student Joachim Heck (17e eeuw). Deze jongeling uit Dresden had er behoefte aan zijn verliefde hart te luchten en schreef op boven afgedrukte melodie een schoon minnelied. Ik laat voor u graag een stukje van de eerste strofe afdrukken, opdat u enigszins een indruk krijgt hoe fraai de tekst zich voegt naar de melodie. Let u bijvoorbeeld eens op het woord ‘nicht’ (derde noot) en op de herhaalde klank van de klinkers.

Seh’ ich nicht blinkende
flinkende
Sterne aufgehen ?
Seh’ ich nicht lachende
Wachende
Wachter da stehen ?

Een veertigtal jaren later heeft Joachim Neander (theoloog en dichter, geboren in 1650 te Bremen) de ons bekende tekst ‘Lobe den Herren’ geschreven.

Het studentenlied is zo goed ais vergeten, de geestelijke tekst leeft nog volop in vele landen.

Zoals u weet, is het niet bij die ene tekst gebleven. De melodie is drager geworden van vele teksten. Ik zal uw geheugen een steuntje geven.

  • Dit is de dag die de Heer heeft gemaakt en gegeven.
  • Gij die verrezen zijt, Heer, in het licht van uw luister.
  • Komen ooit voeten gevleugeld mij melden de vrede.
  • Lof zij de Heer, de almachtige Koning der ere.
  • U, Heer, zij lof gebracht, U klinkt ons feestlied ter ore.
  • Zingt een nieuw lied voor de Koning van hemel en aarde.
  • Zingt God, de Heer, de almachtige Koning ter ere.

Wellicht kent u nog andere teksten. Keus te over dus.

Het koor en de goe-gemeente

Actieve deelname van de gehele gemeenschap is inherent aan liturgie vieren. Het is een aanwinst van de laatste decennia, die in de praktijk van elke zondag nog niet altijd even sprankelend te voorschijn komt. In feite niet zo vreemd. Immers van oudsher zorgden celebrant en koor wel voor de diensten en met die opvatting zijn de meeste zondagse kerkgangers opgegroeid of vergroeid.

En dan ineens mogen we allen meedoen. Dat is geen eenvoudige zaak. Dat moet men leren, zeker als het om zingen gaat (geen traditie) en als er zoveel nieuw materiaal op je afkomt. Ook dirigent en koorzangers moesten (moeten?) er aan wennen, dat ze er mede-zingers bijgekregen hebben.

Er waren nogal wat koren met angst, koren, die bang waren hun taak kwijt te raken. De koorleden moesten ervan overtuigd raken, dat hun taak rijker en veelzijdiger was geworden. immers, naast hun aloude taak om luister bij te zetten, was er een nieuwe, even belangrijke en waardevolle taak aan toegevoegd, namelijk met hun stem en hun vakkennis de goe-gemeente ter zijde staan.

Het koor zingt voor, het koor laat horen hoe de nieuwe melodieën moeten klinken, in het juiste tempo, met de juiste accentuering. Het koor stimuleert en de gelovigen gaan er zin in krijgen mee te mogen doen.

Daarnaast kan het koor een gezang ook rijker maken, feestelijker laten klinken door er ter afwisseling een meerstemmig gezongen couplet tussen te lassen. Dat is toch weer even iets anders, dan steeds zo maar vier of vijf coupletten te moeten zingen. Vandaar dat ik u de laatste tijd een aantal bewerkingen aanreik.

Nog enkele bemerkingen:

  • Laat uw koor niet sneller zingen dan de goe-gemeente aankan. Dat geeft oorlog tussen koor en volk. Dat is niet zo aangenaam om mee te maken.
  • Dirigeer niet enkel de koorzangers. Het volk heeft ook leiding nodig. Ook al denkt men dat ze niet kijken, die leiding hebben ze toch graag.
  • Dirigeer duidelijk. Geef een begrijpelijke opslag, maak een duidelijke slag. Aan veel krulbewegingen heeft men geen houvast.
  • Zing niet zo hard door de microfoon mee, dat men de neiging krijgt de kabels door te knippen. Probeer er een gewoonte van te maken in het geheel niet mee te zingen.

De meerstemmigheid

Aangezien de melodie vaak werd en wordt gezongen is het niet verwonderlijk, dat vele componisten er begeleidingen, variaties, voorspelen, bewerkingen etc. voor geschreven hebben.

Zo dadelijk zal ik u de wat eenvoudiger zettingen noemen, maar eerst wil ik u opmerkzaam maken op de bekende Koraal-Kantate ‘Lobe den Herren’ (no. 137) van J.S. Bach. In dat werk kunnen we kennis maken met de onuitputtelijke fantasie van de grote meester. Voor ieder couplet had hij weer een andere inval. Een onvoorstelbare rijkdom. (Een van de bewerkingen vermeld ik hieronder.)

Misschien een cadeautje voor een jubilerende dirigent, organist of koorlid. Een tweede componist, die onze melodie op een knappe manier heeft bewerkt, is Hugo Distler (1908–1942). Zijn werk is heel fris van klank en ook hier kunnen we spreken van een aantal verrassende compositie-vondsten.

Nam Bach alle vijf de strofen, Distler heeft zich beperkt tot de eerste twee strofen.
Begeleidingen, voor- en tussenspelen bij onze melodie zijn onder andere te vinden in:

  • ZANG EN TEGENZANG de no’s 188=388; 195=294=339
  • EENVOUDIGE VOORSPELEN EN BEGELEIDINGEN (G & S)
  • J. Böhmer – HARMONIALE. Eenvoudige begeleidingen (Harmonia)
  • J. Böhmer – LUDIALE. Eenvoudige voor- en tussenspelen (Harmonia)

Koorzettingen

Een greep uit de vele mogelijkheden.

Dit is de dag
in Zang en Tegenzang
T 340 2 st. zetting voor SA of TB, H. Strategier
T 341 3 st. zetting voor STB, H. Strategier
T 342 4 st. zetting voor SATB, J.S. Bach

in 71 Kerkliederen
4 st. zetting voor SATB, orgel en trompet, J. Vermulst

Gij die verrezen zijt
in Zang en Tegenzang
T 190 2 st. zetting voor SA of TB+orgel, M. Dijker
T 191 3 st. zetting voor STB of SAB, M. Dijker
T 192 4 st. zetting voor SATB M. Dijker

Lof zij de Heer
in Honderd negentien gezangen
4 st. gemengd, J. Pasveer (uitg. Proost en Brandt nv. Amsterdam)

U, Heer, zij lofgebracht
in Adem, onder no. 2 4 st. gemengd, H. Distler (zie boven) voorzien van Nederlandse tekst-Gabriël Smit.

Zingt een nieuw lied
in Zang en Tegenzang T 29O=T 190; T 291=T 191 ; T 289=T 192

Zingt God de Heer
in Zang en Tegenzang T 343=T 340; T 344=T 341 ; T 345=T 342

in G & S
0878 voor 2/3 gel. stemmen, volkszang, orgel en/of trompet, J. Vermulst
0877 voor 4 st. gemengd koor, volkszang, orgel en/of trompet, J. Vermulst

Wat zou het een verrijking kunnen zijn, wanneer we onze vieringen wat beter gingen aankleden. Succes.

Gedachten bij een lied: Christus is opgestaan

In de liedbundel van onze lagere school stond boven ’Christus is opgestanden’ de mededeling Ootmarsum 12de eeuw. Daar was ik best een beetje trots op. Zo van: Goh, toen al Nederlandse liederen!

Maar het is gegaan als met onze Laurens Janszoon Koster. Uiteindelijk bleek Gutenberg de echte uitvinder te zijn.

Zo ook bij het paaslied, waarover ik vandaag iets wil vertellen. Ook hier ligt de oorsprong niet in ons eigen landje, maar in de regio Beieren. Wel blijft overeind staan dat wij dit gezang al heel vroeg in onze cultuur hebben opgenomen.

Jubilate 25, 1 (januari 1992)

Th. Klaus

Een stukje verleden

Het paaslied ‘Christ ist erstanden’ hoort thuis bij de paassequentia Victimae Paschali laudes. Het is van oorsprong geen uitgebreid strofenlied, zoals wij het nu kennen, maar veeleer een soort acclamatie, een feestelijke paasroep.

De oudste vorm van het lied kende namelijk maar een enkel couplet met als afsluiting Kyrie Eleison. Dat ene couplet diende als refrein. Het kerkvolk gaf daarmee in zijn eigen taal antwoord op het door de clerus in het Latijn gezongen Victimae.

Naast de afsluiting met Kyrie eleison komen we de afsluiting met Alleluia tegen. Niet zo vreemd gezien de tijd en de plaats van het gezang, namelijk in de paastijd en vlak voor de verkondiging van het Evangelie.

NB. U ziet, dat er ook toen al plaats was ingeruimd voor de zang van het kerkvolk. En niet zo maar als een randgebeuren, maar als wezenlijk onderdeel, als een beaming op hetgeen er zo juist gezongen was.

De tekst

Het is in de loop der jaren niet bij het ene couplet gebleven. Al spoedig kreeg men behoefte aan meerdere coupletten. Men wilde al zingende meerdere gedachten kwijt. Dat verschijnsel is geen zeldzaamheid. Mag ik u in dit verband nog even herinneren aan ons vorig lied (Jubilate 1991 nr. 3) met, op een bepaald moment, zelfs 25 coupletten. Op die manier ontstonden er allerlei versies.

Ook in onze hedendaagse bundels komen we allerlei tekst-versies tegen, waarbij we in het algemeen het volgende onderscheid kunnen maken. We zien teksten, die vrij letterlijk teruggaan op de oorspronkelijke versie en we krijgen te maken met teksten die een nieuwe herdichting rond het paasmysterie geven. Als voorbeelden noem ik:

Liedboek voor de kerken
Christus is opgestanden
al uit der moordenaars handen.
Dus willen wij allen vrolijk zijn,
Christus zal onze trooster zijn.
Kyrieleis.

Al zijn wij Gods gevangen,
naar Christus is ons verlangen.
Het kruis dat moeten wij dragen,
zullen wij Christus behagen,
Kyrieleis.

Christus heefl geleden,
Hij heeft voor ons gestreden,
de vijand is verwonnen,
de dood heeft Hij verslonden.
Kyrieleis.

Christus is nedergestegen,
Hij heeft victorie verkregen.
Hij is ons allen een Medicijn,
Christus zal onze Verlosser zijn.
Kyrieleis.

Christus is nu verrezen,
dus willen wij vrolijk wezen.
De dood heeft verloren haren naam
Christus verlost ons al te saam.
Kyrieleis.

Gezangen voor Liturgie
Christus is opgestaan,
leeg is het graf, Hij leeft voortaan.
In dat bittere tweegevecht Sloeg Hij de dood, wij zijn terecht.
Hallelujah.

Christus komt uit de nacht,
licht en vrede ons gebracht.
Maar nog is oorlog om ons heen,
liet Hij ons toch weer dood alleen?
Hallelujah.

Heer, ons geloof bezwijkt
als Gij ooit uit ons midden wijkt.
‘Zie, lk ben en lk blijf met U,
heilige geestkracht geef ik u.’
Hallelujah.

Leg ons de schriften uit.
Toon ons toch aan dat Gij het zijt!
Voer ons binnen het groot geheim
dat Gij een lijdende mens moest zijn.
Hallelujah.

Mijn Heer, mijn God zijt Gij.
Daarom, Christus, gedenken wij
uw verrijzenis uit het dood,
hier in het breken van het brood.
Hallelujah.

Zou men in de praktijk het lied willen laten samengaan met het Victimae paschali, dan zou men zich kunnen beperken tot couplet 1 en couplet 5 om daarna af te sluiten met het Alleluia.

Nogmaals een stukje verleden

Het lied is zo bekend en populair geweest, dat er ook buiten de liturgie te pas en te onpas teksten op werden gemaakt.

In 1506 redt graaf Edsard I van Oostfriesland de stad Groningen uit de handen van Vyth van Drachsdorf, bevelhebber van de hertog van Saksen. Als de graaf de stad binnentrekt, luiden de klokken en zingt men:

Christus is upgestande,
Herr Vyth moet nu uth dissen lande,
des willen wij alle froh syn
Grave Edsard wil onze troost syn.
Kyrie eleison.

En bij het beleg van Haarlem in 1573 werd er door soldaten, die in dienst van Spanje vochten, gezongen:

Christus is opgestanden
te Haarlem is een buit voorhanden,
des willen wij allegader vrolijk zijn
morgen zal de stad ons eigen zijn.
Kyrielyson.

De melodie

Zoals ik al vermeld heb, is ‘Christus is opgestanden’ oudtijds ontstaan als een soort antwoord, als een soort refrein bij het Victimae. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de melodieën een herkenbare verwantschap vertonen. Dat de componist zich door het notenmateriaal van de sequentia heeft laten inspireren, blijkt heel duidelijk, wanneer u de hoofdnoten van de laatste regels van het Victimae vergelijkt met de hoofdnoten van ons lied.christus_is_opgestaan-1

Gaan we de opbouw van onze melodie nader bekijken, dan onderscheiden we een hoofdmelodie en een refreinmelodie.christus_is_opgestaan-2

De hoofdmelodie zet in op de kwint (dominant) en heeft een prachtige accentuering (c-d) op het voornaamste woord. In de tweede regel ontspant de melodie zich en daalt zeer beheerst naar het rustpunt op de tonica (grondtoon).

In de derde regel zit wel een stijging, maar slechts tot de dominant. Met hetzelfde notenmateriaal als in de tweede regel keren we terug naar een bijna rust, want met de laatste noot van regel vier koppelen we Kyrie of Alleluia er aan vast.

De alleluia-melodie gaat terug naar het begin van de hoofdmelodie en blijft zich dan uitzingen rond de tonen: a-c-d
een trapje lager: c-a-f
nog een trapje lager: a-f-d

Uitvoering

Zing het lied pittig. Maak reeds van de inzet een feest en laat het niet verslappen. Houd een fris tempo aan. Een taak voor de dirigent!!! Geef leiding aan de gemeentezang. Laat ze niet aan hun lot over. Sla geen mooie, nietszeggende krullen, maar gebruik een duidelijke, niet mis te verstane dirigeertaal. Ga maar eens voor een spiegel staan. En wat voor een pracht kans voor de organist om daarbij behulpzaam te zijn. Anders gezegd: neem bij het voorspel meteen het juiste tempo, anders sticht men verwarring.

Begeleidingen

Bij Gooi en Sticht te Hilversum zijn de volgende begeleidingen verschenen:

  • Onder nummer OB–28 een orgelzetting door Bernard Huijbers.
  • In de bundel orgelbegeleidingen bij de Parochiebundel vindt u onder no. 138 een zetting van Edward Stam.
  • In de bundel ‘Eenvoudige voorspelen en begeleidingen bij vijf en twintig veelgezongen melodieën‘ treft u een voorspel (kort) en een orgelzetting aan van de hand van Maurice Pirenne.

Bij uitgeverij Annie Bank tenslotte:

  • In de bundel Zang en Tegenzang onder T 156 een begeleiding van Jan Mirck.

Zettingen

In de zo juist genoemde uitgave Zang en Tegenzang:
– T 157 een zetting voor S-A+orgel van Jan Mirck.
– T 158 een zetting voor C-T of A-B a capeIIa van Jan Mirck.
– T 159 een zetting voor S-A-T-B a capella van Jan Mirck.

Tenslotte nog dit. In het Cantorijboek I, uitgave no. 102 van ‘Centrum voor de protestantse kerkzang’ treffen we onder no. 14 een heel merkwaardige homofone zetting aan getoonzet door Jan van der Biezen.christus_is_opgestaan-3

Zoals u ziet, bestaat deze zetting uit een Cantus firmus met 2 bovenstemmen en 3 onderstemmen.

Jan van der Biezen geeft er deze aanwijzingen bij.

‘Deze cantorijzetting is op drie manieren uitvoerbaar.
1. De Cantus firmus met de bovenstemmen.
2. De Cantus firmus met de onderstemmen.
3. Alle stemmen.’

Dit cantorijboek is getekend en gedrukt door scriptorium Annie Bank. Ik kocht het een twintigtal jaren geleden bij Algemene Muziekhandel W. Alphenaar Kruisweg 49 te Haarlem voor de prijs van ƒ 2,15. Dat weet ik, omdat de prijs ook op de titelbladzijde staat ingetekend. TH. KLAUS

Gedachten bij een lied: Er is een roos ontsprongen

De uitvinding van de boekdrukkunst is ook voor de verspreiding van gezangen van grote betekenis geweest. Dat geldt met name voor het lied van deze keer ‘Er is een roos’i’. Jarenlang is de bekendheid van dit lied beperkt gebleven tot slechts een paar bisdommen, namelijk Mainz en Trier, maar na de uitvinding van de drukletters raakte genoemd lied spoedig over een veel groter gedeelte van West Europa bekend.

Jubilate 24, 3 (september 1991)

Th. Klaus

De tekst

Met de tekst is men blijkbaar niet altijd en overal even gelukkig geweest. In de 5 voorbije eeuwen zien we dan ook heel wat verschillende pogingen verschijnen. En tot op de dag van vandaag zijn we er nog steeds niet in geslaagd, vind ik, om onder de fraaie melodie een alleszins bevredigende tekst te plaatsen.

Uitzonderingen bevestigen de regel. Die uitzondering daarop lijkt mij de tekst van Jan Wit, die u in het Liedboek voor de Kerken aantreft.

Niet alleen de tekst, maar ook het aantal strofen wisselde in de afgelopen eeuwen sterk. Zo telde het lied rond 1600, schrik niet, drie en twintig strofen. Men had toen blijkbaar nog tijd om over zijn geloof te zingen.

Strofe een begon met de mededeling, dat een roos uit de stam van Jesse een bloem had voortgebracht. En, nadat uit de tweede strofe blijkt dat Maria die roos is, gaat het verhaal eerst echt van start. Men zingt over de verschijning van de engel, de reactie van Maria, het bezoek aan nicht Elisabeth. Er wordt gezongen over de volkstelling, de geboorte, de herders, de driekoningen, de besnijdenis. Er wordt lofgebracht aan de Drievuldigheid om tenslotte te eindigen met een gebed tot Maria.

In de loop der tijden heefl de melodie steeds nieuwe teksten meegekregen. En in feite is dat nog steeds zo. Slaat U voor de aardigheid maar eens een paar hedendaagse liedbundels open.

Gezangen voor Liturgie:
Er is een roos ontsprongen
uit ene wortelstam.

Liedboek van de Kerken:
Er is een roos ontloken
uit barre wintergrond.

Uitg. A. bank:
Er is een roos ontsprongen uit eed’|en worteltronk.

I.C.L.Z. bundel:
Er is een roos ontsprongen
aan Davids koningsstam.

De melodie

Niet alleen de tekst onderging in de loop der jaren veranderingen, ook bij de melodie komen we twee verschillende versies tegen.er_is_een_roos

Bij het bekijken van de beide versies zien we, dat het verschil niet zit in het melodisch materiaal, doch uitsluitend in het ritme, in de lengte van de noten. We zien ook dat het aantal regels zich beperkt tot zeven. Veelal zullen we een even aantal regels aantreffen, vanwege het feit dat een melodie meestal bestaat uit een aantal volledige zinnen, bestaande uit een voorzin en een nazin.

In ons geval blijken we te maken te hebben met drie volledige zinnen met tussen zin twee en zin drie een klein ’tussenwerpsel’. Dat kleine tussenwerpsel is een uitstapje naar de onderkwint. Het wandelingetje begint op een terts (a), waarna we afdalen naar de kwint (c). Maar niet zomaar een rijtje noten van a-g-f-e-d-c, maar in een andere rangschikking. Men gaat een beetje spanning opwekken door tertsen tegenover elkaar te plaatsen: g tegenover e, f tegenover d. (contrast-tertsen). Let maar eens op hoe vaak in melodieën deze manier van spanning-opwekken wordt aangewend.

Nog even terug naar de drie volledige zinnen. U heeft intussen al gemerkt dat het een identieke drieling is, volkomen gelijk aan elkaar. De zin begint min of meer reciterend met op het voornaamste woord de accentuering c-c-c-d-c-c. Die accentuering wordt, zoals zo vaak, gemaakt door middel van de bovensecunde. De voorzin eindigt dan op de terts. Deze voorzin heeft een soort oervorm, bestaande uit drie tonen, c-d-a- of, als U dat gemakkelijker vindt, sol-la-mi. Deze drie ‘oertonen’, ik noem ze maar even zo, komen we regelmatig in allerlei rangschikkingen tegen. Om maar vlug een paar voorbeelden te geven: ‘Zakdoekje leggen‘, ‘Sinterklaas kapoentje’, ‘Stille nacht’. Driemaal dezelfde drie tonen, driemaal een andere sfeer! De nazin loopt heel rustig naar de grondtoon. Wel maakt men tegen het einde even gebruik van de ondersecunde (e), waardoor de grondtoon een extra bevestiging meekrijgt.

De twee versies

De eerste versie zou ik de wat meer ingehouden, vertellende lezing willen noemen, De melodie kabbelt rustig voort op de achtste noten, plooit zich heel soepel naar de tekst, slechts enkele malen gelardeerd met een halve noot. Dit om de voor- en na-zinnen wat afrondingen mee te geven. Voeg er daarom ook geen extra vertragingen aan toe, dat is alleen maar ten nadele van de mooie melodische stroom.

De tweede versie staat iets steviger op zijn voeten. Meteen al door de eerste noot. Deze geeft al direct een iets ander karakter aan de melodie. Noemde ik de eerste versie eerder vertellend, dan zou ik de tweede meer als aankondigend willen bestempelen. Dat iets andere karakter wordt in de tweede helft van de zin nog versterkt door het gebruik van syncopen.

Door beide versies wat beter te bekijken zult U ook tot een iets andere manier van uitvoeren komen. Zo ziet U, dat het voor iedere dirigent, organist en cantor nuttig kan zijn, ook al is een melodie nog zo bekend, steeds thuis zijn repetitie goed voor te bereiden. U zult ervaren hoe boeiend zo’n puzzeltocht kan zijn én hoe anders U repetitie gaat geven. Bekijk thuis onder andere hoe de ritmische figuren technisch in elkaar zitten, zoals de syncopen in onderhavig lied.er_is_een_roos-2

Als zo’n figuur bij U vlees en bloed is geworden, dan heeft U een goede basis om deze ritmische moeilijkheid duidelijk, maar vooral heel soepel, aan Uw koor voor te doen en aan te leren. Zulke figuren moeten vanzelf gaan, heel ongedwongen overkomen, zonder hun specifieke effect te verliezen. Niet krampachtig, dat klinkt altijd onnatuurlijk, dus lelijk.

P.S. U weet toch dat er directie-cursussen worden gegeven door de N.S.G.V.!

Zettingen

In de al eens eerder genoemde uitgave ‘71 Kerkliederen’ (G. en S.), bezorgd door Jan Vermulst, vindt U een zetting voor vierstemmig gemengd koor met trompetsolo.

De tweede versie heefl mijns inziens een streepje voor. Niemand minder dan Michaél Praetorius (1571–1621) maakte een schitterende zetting voor vierstemmig gemengd koor.

Nog een kleine aanvulling. Bij Harmonia – Hilversum verscheen in 1967 een pocketboek met kerstliederen onder de naam ‘Er is een roos ontloken‘. In dit kleine bundeltje vindt U een zestal kerstliederen, waaronder als eerste het lied waaraan de bundel zijn naam ontleend. De bewerkingen van de liederen werden door Martin Koekelkoren (Maastreechter Staar) geschreven voor vierstemmig gemengd koor en orgel. De begeleidingen kunt U echter in plaats van door een orgel ook laat spelen door een koperkwartet. Weer eens wat anders.

Eveneens alweer wat jaren geleden, namelijk in 1968, verscheen bij G. en S. een kerstnachtwake onder de titel ‘Heden en hier en in die dagen‘. Het is een dienst voor de kerstnacht. In deze dienst treft u onder andere de bovengenoemde vierstemmige zetting van Michael Praetorius aan, maar nu met een geheel andere tekst. Huub Oosterhuis schreef onder de kerstmelodie geen vertaling of bewerking van de ons zo vertrouwde tekst, maar maakte de nieuwe woorden: Vanwaar zijt Gij gekomen.

Het zijn enige mogelijkheden om dit schone lied te laten zingen met Uw koor én met de hele gemeenschap.

Gedachten rond een lied: ‘Een smekeling zo kom ik tot uw troon‘

Dit keer heb ik wat op papier gezet rond een melodie van Bernard Huijbers. Bij het doorbladeren van de bundel ‘Gezangen voor Liturgie’ zult U de compositie viermaal tegenkomen. Driemaal heeft; Huub Oosterhuis inspiratie gevonden bij Huijbers’ melodie en de dichter Jan Wit éénmaal.

Jubilate 24, 2 (mei 1991)

Th. Klaus

De tekst van Jan Wit komen we tegen in het psalmengedeelte van genoemde bundel. Het is de tekst: ‘Een smekeling, zo kom ik tot uw troon’. Enige verzen uit ps. 119 hebben van de dichter een vrije tekstbewerking gekregen. In het liederengedeelte treffen we de teksten van Huub Oosterhuis aan.
no. 421 ‘De Heer heeft mij gezien’
no. 473 ‘Ik sta voor U in leegte en gemis’
no. 570 ‘Zo vriendelijk en veilig als het licht’een_smekeling-1

De melodie

Hoewel afgedrukt in zes regels, hebben we toch, zoals zo vaak, te maken met een melodie die bestaat uit drie zinnen.

De melodie blijft heel rustig, je zou kunnen spreken van ingetogen, van verstild. De rijkdom van de teksten wordt met veel bescheidenheid en respect ondersteund, onderlijnd. Geen uitbundige melodie, maar wel een met een grote innerlijke kracht.

Met heel beperkte middelen is er een melodie ontstaan, die ik reken tot de betere composities uit het Huijbers’ repertoire.

Ik schreef zo juist ‘beperkte middelen’. Kijkt u maar eens met mij mee. Heel voorzichtig opent de melodie zich. Beginnend met een kwart noot. Prachtig gevonden! Denkt u zich eens in, dat daar een achtste noot zou hebben gestaan.

Proef, al zingende voor u zelf, dat verschil eens.

Na een klein opstapje (een terts), ontwikkelt de melodie zich trapsgewijs. We blijven in de eerste regel bijna binnen de tertsafstand.

In regel 2 wordt de ruimte wat breder, waarmee een heerlijke spanning tussen beide zinsdelen is ontstaan.

Zelfs in het middendeel (regel 3 en 4) blijft de melodie zijn terughoudend karakter bewaren, ondanks een inzet op de hoogste noten, die de compositie kent. In de derde zin (regel 5 en 6) vinden we eenzelfde beheerste spanning terug, met beperkte middelen. Want…

De gehele melodie is opgebouwd met kleine toonsafstanden, nl. secunden en tertsen. We laten de kwintafstand tussen de drie zinnen (tussen zin 1–2 en tussen zin 2–3) hierbij natuurlijk buiten beschouwing.

In composities kom je nogal eens letterlijke herhalingen tegen. Zo ook in deze liedcompositie. Regel 2 en regel 6 zijn, op de beginnoot na, aan elkaar gelijk. Een letterlijke herhaling vinden we ook in regel 3 en 5; nl. de twee laatste maten.

Je kunt ook regel 2 en 3 naast elkaar leggen, en wel maat 2 en 3 naast maat 2–3 en 4.

We zien daar eenzelfde melodische formule, nl. g – bes – as – g – f- es – f, alleen het ritme brengt hier de variatie. En als je echt verder wilt zoeken…

Kijk dan eens hoeveel keren de dalende formule as – g – t – es voorkomt. Juist. De eerste regel uitgezonderd, keert deze formule in alle regels terug. Ook het ritme blijft eenvoudig. De componist gebruikt hoofdzakelijk achtste noten, op het juiste moment gelardeerd met kwarten. Aan het einde van iedere zin en halfzin plaatst hij een halve noot, om het mediterend karakter nog te bevestigen. Beperkte middelen, zei ik in het begin. Weinig middelen, veel kracht. Sober in materiaal, zonder eentonig te worden. Of… ‘In der Beschränkung zeigt sich der Meister’.

Uitvoering

De zojuist genoemde achtste noten duiden er niet op, dat we te maken hebben met een snelle melodie. Dat misverstand komen we nog wel eens tegen. Het drietal gebruikte noten – halve noot, kwart noot en achtste noot – geeft enkel de onderlinge verhouding weer. Hoe we het tempo, de dynamiek, het notenbeeld moeten interpreteren, is afhankelijk van het karakter van een melodie. Daarbij speelt in ons geval, wanneer het gaat om het bekijken van een lied, de tekst eveneens een belangrijke rol.

De melodie van Huijbers ademt rust uit, de teksten laten ons in onszelf keren. Zing de melodie dan ook met een zekere ingehoudenheid. In een rustig tempo, niet saai, met een innerlijke geladenheid. Laat de melodie ruim ademen, maak brede zinnen, met de nodige dynamiek, zonder te overdrijven.

Geef alle lettergrepen hun waarde. De neiging bestaat wel eens om over sommige achtste noten heen te glippen, om niet alle noten hun juiste duur te geven, om sommige achtste noten, in verhouding tot hun omgeving, te snel te zingen. Als voorbeeld geef ik u de tekst van lied no. 570. Meteen al in het begin: ‘vrien – de – lijk en’ of ‘als het’. Een veel voorkomende slordigheid. Maar ook bij de halve noot + achtste rust (regel 2 3 en regel 4 5) schuilt het gevaar van de ritmische onnauwkeurigheid. Trouwens dat gevaar doet zich voor bij alle halve noten aan het einde van de regels.

Anders gezegd: sommige dirigenten mogen best wel eens op de wekelijkse repetitie met hun koorleden oefeningen in ritmisch accuratesse doen.

Tegen slordigheid is geen enkele melodie bestand.

Elk van de vier in de inleiding genoemde liederen bestaat uit drie strofen. Er zijn velerlei mogelijkheden om in de liturgische vieringen de drie strofen in te bouwen.

Een van de mogelijkheden om te variëren zou kunnen zijn, dat het koor strofe 1 voorzingt. We hebben dan de mogelijkheid precies te laten horen, hoe wij de melodie willen laten uitvoeren qua tempo, voordracht, uitspraak, enzovoorts. Met een variant: goed voordoen doet goed volgen.

Strofe 2 gezamenlijk, strofe 3 op de manier, welke ik hieronder voor u laat afdrukken.

Het is een zetting van Jan Vermulst voor vierstemmig gemengd koor met de trompet als tegenstem. 71 Kerkliederen heet de bundel, waarin Jan Vermulst deze en andere liedbewerkingen bijeen heeft gebracht. Uitgegeven bij Gooi onder no. 3401138.een_smekeling-2b

Tenslotte wil ik u nog de volgende begeleiding aanbevelen (Gooi en Sticht, OB 7)een-smekeling-3a

Vele organisten zullen hem ongetwijfeld reeds gebruiken. Kent u deze begeleiding nog niet, dan… veel speelplezier.