In het jaar 1524 schreef Maarten Luther een gezang, waarvan de tekst is gebaseerd op psalm 130, bij ons ook bekend onder de naam ‘De Profundis’.
Jubilate 27, 1 (januari 1994)
Theo Klaus
Het gezang van Maarten Luther begint met de bekend gebleven regels:
Aus tieffer not schrey ich zu dir, herr Gott erhör mein ruffen.
Behalve de tekst mag vooral de 470 jaar oude melodie zich nog steeds in een redelijk grote belangstelling verheugen. Jarenlang (bijna) uitsluitend in gebruik binnen de reformatorische eredienst, is deze melodie vanaf het moment, dat wij, katholieken, de landstaal in onze liturgische vieringen hebben ingevoerd, ook bij ons in ruime kring in gebruik gekomen.
In de uitgave ‘Met Psalmen op weg naar Pasen’. waarover u in dit nummer op meerdere manieren geïnformeerd wordt, zult u deze melodie ook aantreffen, een reden temeer om er eens wat extra aandacht aan te schenken.
De tekst
Maarten Luther wilde het grote erfgoed van de Kerk toegankelijker maken voor de gelovigen en heeft daarom veel van wat hem dierbaar was in de eigen landstaal, het Duits, herschreven. Zo liet hij zich o.a. nogal eens inspireren door de teksten van de psalmen, in ons geval door de tekst van psalm 130.
Wanneer men de teksten van Maarten Luther bekijkt, zal men ervaren dat het vaak geen letterlijke herdichtingen van de psalmen zijn. Dat letterlijke herdichten komen we wel tegen bij de dichteressen Ida Gerhardt en Marie van der Zeyde (zie GvL pag. 190 en 191).
Maarten Luther geeft de sfeer en de inhoud van de psalmtekst weer. Hij blijft zo dicht mogelijk bij de tekst, maar kan het toch niet laten om, als een godzoekend mens, tussen de regels door zijn eigen levensvragen te stellen en er zijn antwoorden in te verwerken.
Vandaar dan ook dat Maarten Luther vijf lange coupletten nodig heeft tegen Ida Gerhardt en Marie van der Zeyde slechts drie beknopte strofen.
Als voorbeeld geef ink u van beide herdichtingen de eerste strofe:
Aus tieffer not schrey ich zu dir,
herr Gott erhör mein ruffen,
Dein gnedig oren ker zu mir,
und meyner bit sye offen.
Den so du wilt das sehen an,
was sund und unrecht ist gethan,
wer kan Herr fur dyr bleiben.
Uit afgronden roep ik tot U, Heer;
Hoor mij, Heer, ik blijf vragen.
O, mocht uw oor het verstaan
Hoe ik schrei om erbarmen.
Teksten bevredigen soms niet meer, ze zijn te zeer tijdgebonden. Daarentegen kunnen melodieën van gezangen nog springlevend en zeer geliefd zijn. Het is dan een zegen, wanneer er dichters zijn, die ons voorzien van nieuwe teksten op de zo graag gezongen en goede melodieën.
Opnieuw bruikbaar maken van melodieën is de bedoeling van dichters als Jan Wit, Muus Jacobse, Martinus Nijhof, Willem Barnard, Huub Oosterhuis, Thom Naastepad en Jan Willem Schulte Nordholt.
Komen we nu tot de tekst, zoals we die sinds enige tientallen jaren in onze liedbundels vinden. Het is de nieuwe tekst van dichter-dominee Jan Wit.
De aanleiding tot het schrijven van deze tekst kan ik niet beter weergeven dan door aan te halen hetgeen de dichter er zelf over heeft opgeschreven in het Compendium bij het Liedboek voor de Kerken.
In 1952 aanvaardde ik de opdracht om een lustrumspel te schrijven voor de VCJC. Het werd het spel Niemandsland, over de geschiedenis van de twaalf verkenners uit Numeri 13:1 tot 14:38. Op het moment dat in dit spel de beslissing gevallen is en de Israëlieten de lange tocht van veertig jaar door de woestijn aanvaarden, laat ik bij het afbreken van de tabernakel deze berijming van Psalm 130 op de melodie van Luthers ‘Aus tiefer Not’ zingen. Het lied is geen vertaling van Luther, maar een eigen vrije berijming met gebruikmaking van de aloude melodie. Strofe 1 is een weergave van Psalm 130: 1–4; strofe 2 van vers 5 en 6 en strofe 3 van de verzen 7 en 8. In de laatste strofe zijn de reminiscenties aan de context van het spel Niemandsland nog het beste te bespeuren, bijvoorbeeld in de regel “Hij leidt ons door de woestenij”. Ook een regel als “Al kiest gij’ ook ten kwade” verwijst naar de situatie van het volk, dat ondanks zijn verkeerde keuze met God verder mag gaan. Psalm 130 is ongetwijfeld een individueel smeekgebed dat in het tweede gedeelte overgaat in een lied van vertrouwen en aan het slot het gehele volk tot vertrouwen, hoop en verwachting uitnodigt. De teneur van dit De profundis is de vergevende genade Gods voor de mens die door de ‘welgebaande wegen’ te versmaden in de diepte, de afgrond is gekomen. Maar ook deze ervaring behoort tot het leren kennen van de lengte en breedte, hoogte en diepte waarvan Paulus later zal spreken.
- Uit angst en nood stijgt mijn gebed
O Heer, wil naar mij horen!
Wanneer Gij op ons falen let,
zijn wij, O God, verloren.
Maar in uw eindeloos geduld
delgt Gij de menselijke schuld
en zegent die U vrezen. - Ik hoop op God de Heer en wacht
het woord dat Hij zal spreken.
Al loopt het naar de middernacht,
ik volg zijn heilig teken.
Mijn hart is in de donkerheid
een wachter die het licht verbreidt,
een wachter op de morgen. - Hoop, Israël, op God de Heer
die rijk is aan genade.
Want Hij verlaat u nimmermeer,
al kiest gij ook ten kwade.
Hij leidt u door de woestenij
en maakt gans Israël eens vrij
van ongerechtigheden.
De melodie
Maarten Luther is. zoals ik reeds in de inleiding vertelde naast de maker van de tekst ook de maker van de melodie. Deze melodie heeft in Duitsland en spoedig daarna in heel Europa een ruime bekendheid gekregen. Reden voor deze bekendheid is, naast de kwaliteit die de melodie ongetwijfeld heeft, zeker ook gelegen in het feit dat de goede vriend van Luther, musicus Johann Walther, het lied, vrij kort na het ontstaan, in zijn ‘Geystliche Gesangk Buchleyn’ heeft opgenomen.
Als we de melodie met enige aandacht doorzingen, valt ons zeker op dat er enkele herhalingen in voorkomen en dat de melodie bestaat uit een oneven aantal regels. nl. zeven. We bekijken de melodie nog eens en merken op dat: regel 1 en regel 3 evenals regel 2 en regel 4 elkaars gelijken zijn. Evenwel met deze bemerking, dat de eindnoot van regel 2 verschilt van de eindnoot van regel 4; bij regel 2 zien we een hele noot, bij regel 4 een halve noot. Wees daar accuraat mee. Regel 5 en 6 brengen ons de nodige, of noodzakelijke, afwisseling. We zien wel eenzelfde hoeveelheid halve en kwart noten, nl. 6 halve noten en 3 kwartnoten, maar nu komt er naast de melodische afwisseling ook nog een ritmische variant om de hoek kijken.
De slotregel, regel no. 7, is een reminiscentie aan regel no. 2.
Nu heb ik u wel gewezen op de verdeling in zeven regels, maar u weet met uw muzikale intuïtie, dat we altijd te maken hebben met grotere eenheden. met zinnen. De bovenstaande melodie kunnen we verdelen in een drietal zinnen. Regel 1 (voorzin) en regel 2 (nazin) vormen samen zin 1. Hetzelfde geldt voor de regels 3 en 4, zij maken samen zin no. 2. Regel 5, 6 en 7 zijn samen de derde eenheid, waarbij je zou kunnen spreken van tweemaal een aanloopzin. De componist kan als het ware zijn muzikale gedachten niet in één voorzin gezegd krijgen. Hij wil zich nog een tweede maal melodisch uitspreken.
Regel 7, met een lichte knipoog naar regel 2, zorgt voor de rustige afsluiting.
Nb. De 7-regelige vorm, de zg. Bar-vorm, werd in de tijd van de Meistersinger veel gebruikt.
Ritmisch bestaat deze melodie uit de hele noot, de halve noot en sporadisch wordt de kwart noot en de kwart rust in de compositie verwerkt. De hele noot komt slechts driemaal voor: tweemaal aan het begin van een zin en eenmaal aan het einde van een zin. Om volledig te zijn: u treft aan het einde van het lied nog een brevis aan.
Door het gebruik van de halve noten is de melodie grotendeels rustig van opbouw, van ritmische structuur. Dat de kwart noot en de kwart rust even om de hoek komen kijken, doet aan de rust van de eerste twee zinnen niets af.
Pas in regel 5 en 6, de voorzinnen van 3, komt er door de afwisseling van halve en kwart noten enige ritmische onrust. Maar… de compositie blijft toch zijn rustig karakter behouden.
Dat wil echter niet zeggen, dat we mogen gaan zeuren. Houdt ook bij melodieën, die er vanwege het notenbeeld langzaam uitzien, nooit een lijzig, zeurderig tempo aan. Rustig is nl. nooit hetzelfde als saai, als traag, als futloos.
Geef alle noten hun exacte waarden. dat geldt ook voor de rusten. De melodie is phrygisch, waardoor Maarten Luther aanschuift bij de gregoriaanse kerkmodi. Niet verwonderlijk, het gregoriaans moet hem zeer vertrouwd zijn geweest.
Nog een tip. Leest u de tekst eens hardop samen door. Dat lijkt gekker dan het is. U leert teksten goed en duidelijk uitspreken en daarna laat de melodie de tekst nog beter tot leven komen.
Bewerkingen
Toen ik voor u naar voorbeelden van bewerkingen aan het zoeken was, kwam ik o.a. een zetting van Orlando di Lasso tegen. Ook deze grote polyfonist (1532?–1594, we herdenken zijn vierhonderdste sterfdag) heeft zich laten inspireren door de melodie van Luther. Een teken dat de compositie vrij snel verspreid is geraakt en de moeite waard werd gevonden.
In het Koraalboek – 102 Gezangen staat de bekende vierstemmige zetting van Michaël Praetorius (1571–162l). Deze Michaël Praetorius was een buitengewoon vruchtbaar componist, die voor de Duitse Evangelische Kerkmuziek grote verdiensten heeft gehad. Het Koraalboek is een uitgave van Boekencentrum te Zoetermeer.
Ook Joh. Seb. Bach heeft een vierstemmige zetting gemaakt op ’Aus tiefer Not’.
In de serie Zang en Tegenzang vindt u bewerkingen van Dr. Nico de Goede
T 86 Orgelbegeleiding
T 93 S-A of T -B + orgel
T 105 S-A-T + orgel
T 87 S-A-T-B a cappella
De uitgave Zang en Tegenzang kunt u inzien op het DPC te Breda.
Via het blad Continuo, 6e jrg. no. 4, 1992, hebben we kennis kunnen maken met een fraaie begeleiding van de hand van Paul van der Woude. Deze begeleiding staat eveneens in de partituuruitgave ‘Met Psalmen op weg naar Pasen’.
Hij liet deze begeleiding voorafgaan door de hiervoor afgedrukte Inleiding. Dank zij de goede zorgen van Flip Veldmans kan ik er voor de organisten nog de volgende literatuur aan toevoegen:
J.S. Bach, band 6, uitgave Peters 245 A
nr. 13 Pro organo Pleno (met dubbelpedaal)
nr. l4 Manualiter
J.K.F. Fischer. in ‘Orgelspiel im Kirchenjahr’ 62 leichte Choralvorspiele. uitgave Schott 4336
Piet Kee, in 4 manuaalstukken, uitgave Donemus, Amsterdam
Joh. Pachelbel, in 80 Choralvorspiele (H. Keller), uitgave Peters 4448
M. Reger, in 30 kleine Choralvorspiele opus 135 A, uitgave Peters 3980
S. Scheidt, in ‘Orgelspiel im Kirchenjahr’, uitgave Schott 4336
F.W. Zachau, in 80 Choralvorspiele, uitgave Peters 4448.