Orgelkoralen in de liturgie: Palmzondag en Pasen

In het liturgisch jaar zijn de verschillende liturgische periodes een steeds terugkerende factor. Het zorgt ervoor dat wij niet slechts wekelijks bijeenkomen om uiting te geven aan onze eigen geloofsbeleving en om samen liturgie te vieren, maar dat de liturgie in de cyclus van het liturgisch jaar geplaatst wordt met zijn eigen specifieke kenmerken. Dit gebeurt o.a. door het zingen van gezangen die op de liturgische periode geëigend zijn en deze periode accentueren, hoewel ik een tendens bespeur, bijv. in onze bekende zondagsboekjes, naar een liturgische keuze louter aansluitend op de thematiek van de lezingen.Lees verder

De paaskaars

In het vierde evangelie getuigt Jezus van zichzelf: “Ik ben het licht der wereld. Wie mij volgt dwaalt niet rond in de duisternis, maar zal het licht des levens bezitten” (Joh. 8, 12). Alles wat zich in de nacht van Pasen in onze liturgische viering rond de paaskaars afspeelt kan worden beschouwd als een poging dit evangeliewoord te verbeelden.

Cees Janssens

Jubilate 29, 1 (januari 1996)

In het nachtelijk duister wordt een kaars ontstoken. Deze kaars wordt vervolgens plechtig de donkere kerkruimte binnengedragen. Tot driemaal toe klinkt, als een geloofsbelijdenis, de roep ‘Licht van Christus’. De aanwezigen antwoorden ‘Heer, wij danken U’ en ontsteken hun eigen kleine kaarsen aan het licht van de paaskaars. Aansluitend wordt het Exsultet aangeheven waarin de diepzinnige betekenis van deze nacht en deze kaars wordt bezongen.

En hoe! In de zangwijs van het Exsultet overtreft het gregoriaans bijna zichzelf.

Symbool van de verrezen Heer

De viering van de paasnacht is het hart van het paastriduum, de driedaagse waarin het lijden, de dood en de verrijzenis van Christus worden gevierd. De paaskaars nu heeft alles te maken met deze verrijzenis. Wij zeggen daarom: de paaskaars is het symbool van de verrezen Heer. Vandaar ook de benaming paaskaars. Vandaar de rol die deze kaars speelt in de liturgie van de vijftigdagen, de paastijd. Vandaar ook de aanwijzing van de jongste liturgiehervorming om de paaskaars gedurende de rest van het jaar een plaats te geven in de nabijheid van de doopvont. Vandaar ook een soortgelijke aanwijzing de paaskaars goed zichtbaar op te stellen tijdens de viering van de uitvaart.

De bedoeling van dit alles laat zich gemakkelijk raden. Het gaat er om de samenhang te verduidelijken tussen het levenslot van de gelovigen en dat van hun Heer. De christen is geroepen te delen in de dood én in de verrijzenis van Christus.

Tijdens de paaswake zelf wordt deze samenhang op rituele wijze tot uitdrukking gebracht bij de zegening van het doopwater. De
voorganger dompelt de paaskaars in het water terwijl hij bidt: “Wij vragen U: laat door uw Zoon de levenskracht van de Heilige Geest als een storm over dit water gaan, zodat allen die door het doopsel samen met Christus zijn begraven, ook met Hem uit het graf zullen opstaan en leven”.

De paaskaars speelt een belangrijke rol in de liturgie van de paasnacht, een echte hoofdrol is voor haar echter niet weggelegd. Die blijft voorbehouden aan de lezing van de Schriften en de viering van de grote sacramenten: doopsel en eucharistie. De paaskaars is van een andere orde. Geen sacrament in de strikte zin van het woord. Wel een soort halfzusje, een sacramentale.

De zegening van het licht

De kerk heeft een tijd gekend dat zij de paaswake vierde zonder paaskaars. In de liturgie van de stad Rome heeft het zelfs tot ver in de middeleeuwen geduurd voordat de paaskaars er haar intrede deed. De praktijk als zodanig, een lichtritus bij het invallen van de duisternis, stamt uit de joodse wereld. Zij is daar tot op de huidige dag bewaard gebleven.

Met name in het ritueel waarmee op vrijdagavond de sabbat wordt verwelkomd. De tafel is gedekt en midden op tafel staan de kandelaars met de sabbatkaarsen. Het is de taak van de vrouw des huizes deze kaarsen aan te steken en de bijbehorende zegenbede uit te spreken: “Geloofd zijt Gij, Eeuwige onze God, Koning der wereld…”.

De christenen kenden al heel vroeg een soortgelijk ritueel bij het begin van de dagelijkse vesperviering, de avonddienst. De aanvang van onze huidige paaswake is er een overblijfsel van. Extra plechtig en feestelijk, maar in wezen identiek aan de oude praktijk van joden en christenen. Het licht wordt ontstoken – ‘Lumen Christi’ – en na bijbehorende zegening van het licht wordt aangeheven: ‘Exsultet iam angelica turba caelorum…’. Om beter recht te doen aan de betekenis van de paaskaars als symbool van de verrezen Heer zouden wij de tekst van dit Exsultet nader moeten bezien. In dit verband een onmogelijke opgave. Jammer.

Een vraag en een antwoord

Het oudste ons bekende bericht over de lichtceremonie van de paaskaars is interessant genoeg om hier te worden vermeld. Het gaat om een brief uit het jaar 384, door de diaken Praesidius van Piacenza gericht aan de heilige Hieronymus met het verzoek een lofzang op de paaskaars voor hem te schrijven, een ‘laus cerei’. Hieronymus wijst het verzoek af. De reden? Hij staat wantrouwend tegenover een dergelijke lofzang en is beducht voor heidense woordenkramerij die de christen niet past. Dan is er nog een tweede reden. Christenen zouden geen gebruik moeten maken van kaarsen. Dat riekt eveneens naar heidense praktijken. Het Oude Testament, aldus Hieronymus, vermeldt wel olielampen maar geen kaarsen voor de dienst in de tempel, en in het Nieuwe Testament is ook slechts sprake van lampen. Daar kon onze goede diaken het mee doen.

Licht van Christus

Wij leven niet meer in de tijd van Hieronymus. Zijn bekommernis om een authentiek christelijke liturgie is echter ook de onze. De kaars als liturgisch attribuut is inmiddels gekerstend. Kaarsen zijn niet meer uit onze liturgie weg te denken. Als symbool van de verrezen Heer is de paaskaars daarin veelbetekenend aanwezig.

“Het licht van Christus’ glorievolle verrijzenis moge uit ons hart: en onze geest de duisternis verdrijven”.

Gedachten bij een lied: Nu moet gij allen vrolijk zijn

In 1964 verscheen er bij uitgeverij Paul Brand in Hilversum een boekje met de titel ‘Op de dorsvloer’. Als we naar het jaartal kijken, weten we, dat we in het prille begin van onze liturgievernieuwing zitten. De auteur ervan, kapelaan Thom Naastepad, wil ons laten meedenken over de manier waarop we de landstaal zinvol kunnen inbouwen in onze liturgische diensten. Het is de neerslag van zijn zogenaamde Leerhuis, de tweewekelijkse avonddiensten in de Rotterdamse Laurenskathedraal, waarin hij poogde liturgische teksten en gezangen tot een eenheid te smeden.

Jubilate 23, 1 (januari 1990)

Th. Klaus

Zijn overtuiging daarbij was, dat er geen echte vernieuwing te verwachten is, als we niet eerst een gedegen liturgische feeling hebben verworven. Of, met zijn eigen woorden: “Die vernieuwing is een zaak van stug en veeleisend oefenen, en dat oefenen dient te geschieden in diensten van andere aard: leerdiensten, getijden, zangstonden en gebedsdiensten. Niet buiten de Eucharistie om, maar daar omheen”. En even verderop: “Er moeten rondom de Eucharistie vormen van eredienst zijn, waar geoefend en beproefd wordt, waar de kerk meer leerhuis is dan bruiloftsmaal’. (pagina 11)

Het lied, waar ik deze keer wat gedachten over op papier zet, is het Lied van het ledige graf, verschenen in bovengenoemde uitgave ‘Op de dorsvloer’.

Dit lied van Thom Naastepad is een mooi voorbeeld van een contrafact, een vorm die de laatste decennia weer veelvuldig in onze liturgie in gebruik is gekomen. Wellicht hebben velen onder u, zonder het zelf te weten, zich wel eens aan deze vorm gewaagd, bijvoorbeeld bij gelegenheid van een of andere feestelijke gebeurtenis. Want, onder contrafact verstaan we namelijk de vorm waarbij we op een reeds bestaande melodie een nieuwe tekst proberen te plaatsen. Het is een manier van werken, die al vele eeuwen oud is en waarvan we ook in onze hedendaagse bundels weer vele voorbeelden tegen komen. Zo nam ook Thom Naastepad een reeds bestaande melodie, namelijk van Nikolaus Herman (1500–1561).

De inhoud van de tekst staat bol van de rijkdom van Pasen: van het mysterie, van het nieuwe leven. Het donkere is heengegaan, de lente met zijn onvermoede kracht breekt door. Alles wordt als nieuw en vol verwondering dicht Thom Naastepad dan ook: ‘de bomen zingen in de tuin‘, en ‘de mond moet open voor een lied‘, ‘de nacht is weggevlucht’ en ‘de vogels juichen in de lucht‘, ‘de lente lost de winter af‘ en ‘de boze woorden zijn verstomd‘, ’geen vlammend zwaard verspert de weg’, ‘de windsels liggen in de hoek‘, ‘wij willen zingen dat Hij leeft’.

De melodie van ons lied kent enige verschillende versies. Je moet dus een keuze maken. Waarom kiest de Nederlandse St. Gregoriusvereniging in 1984 in haar bundel Gezangen voor Liturgie (no. 506) niet voor de eerder afgedrukte versie maar voor

nu-moet-gij-allen-vrolijk-zijn

Ik twijfel niet aan de goede redenen die men er voor gehad zal hebben. Men is ook in goed gezelschap, het Liedboek der kerken gebruikt eveneens deze laatste versie. Maar toch… mijn voorkeur zou uitgegaan zijn en gaat nog steeds uit naar de iets meer aangeklede versie. En wel, omdat Thorn Naastepad voor deze versie heeft gekozen, omdat de uitgave Zang en Tegenzang die versie ook aanhoudt. (Zang en Tegenzang is een uitgave van A. Bank ,in samenwerking met de Nederlandse St. Gregoriusvereniging), omdat zeer veel plaatselijke en regionale bundels er voor gekozen hebben. maar vooral, omdat ik vind dat de tekst in de eerst vermelde versie beter tot zijn recht komt. Juist dat goed tot zijn recht komen van een tekst vind ik van doorslaggevende aard. Maar vergelijkt u zelf maar.

Hegel 1 vro (2 noten in plaats van 1 lange)
Regel 3 zwijgt (2 noten in plaats van 1 lange)

Misschien iets vrolijker, iets feestelijker. Toegegeven, slechts een heel klein verschil. Maar dan, de accentuering in regel 2 in (2 noten in plaats van 1 noot). Daardoor géén gevaar voor lelijke, valse woordaccenten. Kijkt u ook maar eens naar de volgende coupletten.

Daar treffen we aan: a-dem, voer-de, woord ver-, uw ge-, hoor-zaamd, win-ter. Om op genoemde plaatsen goede en geen verwrongen nederlandse woordaccenten te maken, lukt naar mijn overtuiging alleen slechts door de eerste lettergreep steeds 2 noten te geven.

De melodie is geschreven in de dorische toonsoort. Meteen al in het begin wordt er kleur bekend: de sprong van tonica naar dominant. Het lied lijkt een dansend, wiegend ritme te hebben. Overdrijf daarbij niet, maar ontdek het grotere geheel, ervaar de melodie, voel hoe sterk zijn stuwing is. Zorg er voor, (zoals steeds zou moeten) dat u de melodie heel goed kent. Zing zo een melodie eerst eens een paar maal achtereen zonder tekst en ervaar dan die prachtige start op de driemaal herhaalde grondtoon, de sprong naar de dominant, de breed uitwaaierende hoge o. Maar genoeg, ik blijf te lang aan het woord. Tot slot nog even dit. In de uitgave Zang en Tegenzang vindt u: een orgelvoorspel, een orgeltussenspel en een orgelbegeleiding. Voorts een 2-st. zetting voor gelijke en voor ongelijke stemmen, een 3-st. zetting en een 4-st. zetting. (nummers 160 t/m 165). Mogelijkheden te over om de coupletten te variëren. Gemeenschap, koor en organist kunnen ieder op hun eigen manier deelnemen aan het feest. Succes en beleef veel vreugde aan deze melodie.

Gedachten rond Zingt voor de Heer een nieuw gezang

In Jubilate hopen wij voortaan ook uw aandacht te kunnen winnen voor ’n tekst en ’n melodie uit Gezangen voor Liturgie. Een nieuwe rubriek dus en waarom dan niet begonnen met ‘een nieuw gezang’ van de onvergetelijke cantor Frits Mehrtens op tekst van Ds. Willem Barnard, alias Guillaume v.d. Graft.

Jubilate 19, 2 (mei 1986)

Theo Klaus

Een ‘nieuw gezang’, maar dan niet in de betekenis van pas gemaakt, pas verschenen en weer spoedig versleten. Niet in de betekenis van zeer vluchtig, van korte duur, van het nieuw(tje) is er zo weer af, maar… in de betekenis van het gans andere, het duurzame, het wondervolle, steeds weer opnieuw verrassend. Of om met de tekst van het lied te spreken: ‘Hij gunt ons rust noch duur’. ‘Hij geeft ons leven zin en samenhang’. ‘Het is vol wonderen om ons heen’. Een lied van de nieuwe aarde. Een lied van de nieuwe mens, de mens-op-weg en God in ons midden.

Een lied met zoveel zijstraten, dat er steeds weer iets nieuws te ontdekken valt. Een lied voor een homilie. Een lied om samen te zingen.

Wanneer kunnen we dit lied gebruiken? Zowel in jaar A als in jaar B en C is het speciaal op z’n plaats op de vijfde zondag van Pasen. Bovendien als besluit van de Paaswake.

Maar openingszang en slotzang hangen niet noodzakelijk samen met het hoofdthema van de woorddienst. In de regel zijn ze van algemene aard en hebben betrekking op het liturgisch moment van de dienst, op het Verlossingsmysterie in het algemeen of op het Paasmysterie in het bijzonder.

Vandaar dat dit lied zich goed leent als afsluiting van een viering in de Veertigdagentijd en bij de zondagen door het jaar. Kortom een lied met veel gebruiksmogelijkheden.

Het ritme van deze melodie is verrassend. Terwijl de tweede en de vierde regel ritmisch gelijk zijn, hebben regel een en drie een heel eigen karakter. Laat iedere zin rustig doorstromen met de boog van de melodie als leiddraad. Laat de tekst bepalend zijn voor een matig, niet slepend tempo, zodat de inhoud van de tekst tot zijn recht kan komen. In de derde regel de eerste vijf noten (in tegenstelling tot regel een) laten doorlopen zonder een gejaagde indruk te maken. En zorg er voor dat op het eind van iedere regel geen grote gaten vallen. Als de dirigent of de cantor zich de melodie volkomen eigen hebben gemaakt, als het koor de melodie vanaf de eerste kennismaking goed heeft aangeleerd, dus zonder ritmische vergissingen, als de organist een verantwoorde begeleiding gebruikt, hoeven we niets meer te vrezen. Dan kan deze melodie met zijn rijke tekst ook uitstekend door de gehele gemeenschap worden gezongen. Een goed lied is een lied voor iedereen. Tot besluit Frits Mehrtens zelf over zijn lied.

“Wanneer is een lied moeilijk? Ik leerde de kinderen eens dit lied. Precies na een jaar vroeg ik hen: kennen jullie dit liedje nog en neuriede een regel voor. Heftig ja-geknik en daar kwamen alle vijf coupletten uit het hoofd.”

zingt_voor_de_heer