De adventskrans

Een krans van dennegroen, daarop vier witte kaarsen. een paars lint waaraan het geheel wordt opgehangen: ziedaar onze adventskrans. In de weken voor Kerstmis in menige kerk een vertrouwd gegeven. Een geliefd gegeven ook, zoals de Advent zelf veel gelovigen bijzonder dierbaar is.

Cees Janssens

Jubilate 18, 3 (september 1995)

Tweevoudig karakter

In de advent gaan godsdienstige motieven en natuursymboliek hand in hand. De combinatie van deze twee elementen bepaalt in hoge mate de aantrekkelijkheid en de charme van deze periode. De kerk ziet uit naar de komst van haar Heer en zij bereidt zich voor op de viering van zijn geboortefeest. Tegelijkertijd zien wij in de donkere dagen voor Kerstmis uit naar de terugkeer van het licht, het moment waarop de dagen weer gaan lengen. De adventskrans deelt in het tweevoudige karakter van de advent. Hij helpt ons op de hem eigen manier toe te leven naar het geboortefeest van onze Heer. Hij helpt ons ook de donkere dagen voor Kerstmis door te komen. In beide gevallen speelt het licht een beslissende rol, al dan niet geschreven met een hoofdletter.

Herkomst van de adventskrans

In onze katholieke wereld is de adventskrans een betrekkelijk recent verschijnsel. Alles lijkt er op te wijzen dat hij pas na de tweede wereldoorlog bij ons echt zijn intrede deed. Zelf is de adventskrans trouwens ook nog betrekkelijk jong. Voorzover bekend waren het Duitse protestanten die in 1839 in Hamburg voor de eerste keer een adventskrans ophingen. Die krans bestond toen uit een grote, houten ring waarop drieëntwintig kaarsen waren geplaatst, één voor elke dag van de advent van dat ]aar. Pas later, in 1860. begon men de krans met dennetakken te versieren, waardoor hij een soort halfbroertje werd van de reeds lang ingeburgerde kerstboom.

Vier, vijf, zes…

Het aantal kaarsen op de adventskrans werd al gauw teruggebracht tot vier. Speelden practische motieven daarbij een rol? Feit is dat op deze manier de vier zondagen, respectievelijk de vier weken van de advent sterker werden benadrukt. Vier kaarsen, het is tot op de dag van vandaag het gebruikelijke aantal. Maar het kan ook anders. Zo zijn er adventskransen bekend waarop vijf kaarsen zijn geplaatst. Dit aantal houdt verband met de vijf wijze maagden, de vijf verstandige bruidsmeisjes uit het evangelie, die midden in de nacht de komende Bruidegom met hun brandende lampen tegemoet gaan (vgl. Mt. 25, 1–13).

In 1987 publiceerde het tijdschrift Continuo de ‘Zang van het komende licht’, een lied van Jan Duin en Richard Bot, bedoeld niet alleen voor de advent, maar ook voor Kerstmis en Driekoningen. De komst van het licht, gevierd in zijn volle liturgische breedte. In de toelichting bij dit lied staat te lezen: “Een krans met zes lichtende kaarsen: die staat de redactie van Continuo voor ogen. Een krans, waarop iedere zondag van de advent en op Kerstmis en Driekoningen een nieuwe kaars wordt ontstoken.”

Licht als symbool

In de liturgie van de kerk speelt het licht op tal van manieren een rol. Niet alleen in de advent, maar het hele jaar door. Hoe kan het anders waar het bestaan van de mens wordt getekend door de afwisseling van licht en donker, door de opeenvolging van dag en nacht. De adventskrans met zijn lichten vormt aldus bezien slechts de zoveelste variatie op een thema dat onuitputtelijk blijft. Het heil dat God voor ons bereidt komt ter sprake in termen van licht.

Het één voor één ontsteken van de kaarsen van de adventskrans vraagt om enig ritueel, waarbij de betekenis van dit licht tot uitdrukking wordt gebracht. De liturgie van de advent en de kersttijd biedt een overvloed aan teksten die daarbij hulp kunnen bieden. “De Heer zal komen en al zijn heiligen met Hem en op die dag zal een groot licht verschijnen” (vgl. Zach. 14, 5 en 7). “Het volk dat in het donker wandelt ziet een groot licht” (Jes. 9, 1). “Sta op. laat het licht u beschijnen, Jerusalem, want de Zon gaat over u op” (Jes. 60, 1).

Licht fascineert, zeker het levende licht van kaarsvlammen. Dat vormt wel de verklaring van het feit dat in een land als Australië, waar Kerstmis midden in de zomer valt, geen advent denkbaar is zonder Candle-Light-Singing.

Groen, paars en wit

Het dennegroen waarmee de adventskrans wordt versierd is, net als de spar die als kerstboom fungeert, van huisuit een verlegenheidsoplossing. Midden in de winter biedt de natuur ons weinig andere mogelijkheden. Wij moeten er bi] de adventskrans niet teveel achter zoeken. De symboliek van leven-dat- niet-vergaat speelt bij het groen van de adventskrans hoogstens op de achtergrond een rol.

Anders is het met de kleur van het lint waarmee de krans wordt omwonden of waaraan hi] wordt opgehangen. De advent vraagt om paars. Blijft de krans ook met Kerstmis nog hangen dan wijkt het paars voor het wit van dc kersttijd. Wit! Rood is hier liturgisch gesproken uit den boze.

Zang van het komende licht

Het boven genoemde lied van Jan Duin en Richard Bot zouden we niet uit het oog mogen verliezen. Het kan ons goede diensten bewijzen. Of men nu een krans met vier of met zes kaarsen heeft, dit lied kan ons helpen te verstaan waarom het gaat in advent en kersttijd. “Sla uw ogen op naar het licht – daar de Heer.”

Getagd .