Cécile Creusen
Jubilate 29, 1 (januari 1996)
De overeenkomsten
In werkelijkheid is er een functionele gelijkvormigheid. Er is wel een verschil van moeilijkheidsgraad tussen spreken en zingen.
De ademfunctie is tijdens het zingen ingewikkelder wat betreft de ademsteun en het aanblazen van de stembanden. Het stemgeven is moeilijker door de grotere stemomvang en door de verschillende intervallen die wij moeten zingen.
De articulatie wordt bemoeilijkt door ritmische veranderingen en het articuleren op verschillende hoogtes.
Vooral het stemtimbre levert een grotere problematiek op door bewuste spierbewegingen die de resonansvorming bewerkstelligen.
Door al deze moeilijkheden wordt de kans op eventuele fouten tijdens het zingen aanzienlijk groter. De fouten die tijdens het zingen ontstaan zijn groter dan die bi] het spreken.
Het verschil
Op één punt is er een groot verschil tussen spreken en zingen, namelijk dat tijdens het zingen een ander deel van de hersenen wordt ingeschakeld. Dat dit in werkelijkheid zo is, bewijzen de stotteraars. Op een enkele uitzondering na zal de stotteraar nooit blijven hangen in een gezongen zin, maar dezelfde zin gesproken zal hem grote problemen bezorgen.
Ook veel zangers geven dergelijke bewijzen te horen: het zingen wijkt qua stemgevingsfunctie zoveel af van het spreken, dat men het niet gelooft dat het een en dezelfde persoon is die spreekt of zingt. Dit is ook de reden dat we vaak een goede zanger aantreffen met een slechte spreekstem of een goede spreker mea een slechte zangstem. Doordat voor het spreken en het zingen dezelfde spieren worden gebruikt is het mogelijk dat een fout functioneren van deze spieren bijvoorbeeld tijdens het zingen het spreken kan beïnvloeden of anders om.
Als er functiestoornissen in de spreekstem zijn dan zijn die niet op te lossen met zanglessen en omgekeerd fouten in de functie van de zangstem zijn niet op te lossen door logopedie.
Het is dus van groot belang dat zowel de spreek- als de zangfunctie van het stemapparaat goed in orde zijn, wil men een gezond en goed klinkend stemapparaat houden, of krijgen.
Tot slot zal ik wat oefeningen beschrijven voor een goede articulatie. U begrijpt dat er voor de spreek- en zangstem veel oefeningen zijn. Ik zal mij nu beperken tot enkele oefeningen voor de articulatie.
Kauwoefeningen voor de spreekstem
Zowel voor het kauwen als voor het articuleren gebruiken wij dezelfde spieren. Alleen zijn de bewegingen van deze spieren tijdens het articuleren meer verfijnd.
1. Kauwen met gesloten mond
Begin met zoemen en maak kauwbewegingen, vergezeld met stemgeluid, maar met gesloten mond. De stem moet helemaal helder klinken. Probeer, door je neus dicht te knijpen, of het nasaleren goed lukt De mondbodem moet week en soepel blijven aanvoelen.
2. Kauwen met open mond
Maak met stemgeluid langzame bewegingen zonder de mond helemaal af te sluiten. Door onze opvoeding ervaren we dit als ongewenst. Toch is deze manier van kauwen met open mond niet onnatuurlijk. Zodra de stem daarbij moeiteloos genasaleerd klinkt, is de oefening goed gelukt.
3. Kaakvaloefening
Om tot grotere souplesse en ontspanning te komen, gaan we nu de kaak open laten vallen tijdens het kauwen. Let erop dat de mondopening hierbij zo groot mogelijk is; bij iedere lettergreep apart. Om de souplesse van de tong te verzekeren, is het nodig om de tong op een ontspannen en bewegingsarme manier te laten functioneren terwijl de tongpunt voortdurend in contact blijft met de binnenkant van de onderste voortanden. Terwille van het kauwen zullen we dit contact blijven voelen, ook bij die spraakklanken die eigenlijk met opgeheven tongpunt moeten worden ‘l’ – ’n’ – ’s’ – ‘d’ – ’t’ – ‘z’.
Probeer op deze manier een tekst van een lied uit te spreken.
Kauwoefeningen voor de zangstem
- Begin met kauwen met de open mond; kies aangehouden tonen in verschillende hoogtes. Als dit goed lukt, zetten we in op een hoge of midden toon en zingen we een toonladder naar beneden.
- De kaakval- / kauwbewegingen. Het resultaat hiervan (zie oefening 3 spreekstem) is pas blijvend als geen enkele vocaal meer problemen oplevert. Zorg ervoor dat ook bi] de klinkers ‘oe’, ‘oo’, ‘ie’ en ‘ee’ de onderkaak zo ver mogelijk opengaat. Neem dezelfde toonhoogte als in de voorafgaande oefening . Als het goed gaat om van boven naar beneden te zingen, probeer het dan ook eens andersom. Veel succes en oefen met plezier.