Liturgische verkenningen: het vieren van de vespers

Bij de viering van een vesperdienst zijn de licht- en wierookritus, de psalmodie en de voorbede van oudsher de dragende elementen. Men zou er ook vandaag de dag mee kunnen volstaan. Muzikaal zijn er dan volop mogelijkheden er een dienst van te maken die klinkt als een klok. In de loop van de tijden zien wij echter dat men aan deze basisgegevens nieuwe elementen toevoegt. Elementen die mede het gezicht van de vesper zijn gaan bepalen. Daarbij gaat het – afgezien van de lezing uit de Schrift, dat is een hoofdstuk apart – met name om de lofzang van Maria, het Magnificat, en om het gebed des Heren, het Onze Vader.

Jubilate 24, 1 (januari 1991)

Cees Janssens

Lezing van de Schrift

Naast het zingen uit de Schrift door middel van de psalmodie, heeft ook het lezen uit de Schrift een vaste plaats in de avonddienst zoals die vanouds werd gevierd. In de ene kerk deed men het zus, in de andere zo, maar altijd vanuit de overtuiging dat de Schrift ook in een gebedsdienst niet mocht ontbreken. Opvallend daarbij is dat de Schriftlezing als regel een tamelijk bescheiden plaats inneemt, uitzonderingen daargelaten. Het accent ligt in de gebedsdienst die de vesperviering is, nu eenmaal anders. Voor de praktijk betekent dit dat men met één enkele, doorgaans vrij korte lezing zal volstaan. Daarna volgt een moment van stille overweging of een antwoordgezang. Of allebei. Iemand kan ook een korte overweging uitspreken in aansluiting bij de Schrifttekst die werd gelezen. Ook hier houde men maat. Het mag geen preekdienst worden. De vespers moeten hun karakter van de gebedsdienst bewaren. Het woord functioneert er primair in de gestalte van het ant-woord. De psalmist gaat ons daarin voor, wanneer hij belijdt: ‘Uw woord is een lamp voor mijn voeten, het is een licht op mijn pad’ (ps. 119 (118), 105).

De lofzang van Maria

“Het is een goede gewoonte om iedere dag in de vespers samen de lofzang van Maria te zingen”. Deze woorden zouden in onze dagen gesproken kunnen zijn. Bijvoorbeeld door een Benedictijn van Oosterhout of een Trappist van Zundert. In hun abdijen wordt tot op de dag van vandaag het magnificat dagelijks aangeheven in de avonddienst. De uitspraak stamt echter al uit het begin van de achtste eeuw. Zij is te vinden in een van de preken van Beda, bijgenaamd de Eerbiedwaardige. Een tijdgenoot en een medebroeder van Sint Willibrord. We komen zijn woorden ieder jaar tegen in de getijden van het feest van Maria Visitatie, het feest van het bezoek van Maria aan haar nicht Elisabeth.

Beda spreekt van ‘een gewoonte’. Dat klopt, Zeker wanneer we bedenken dat Benedictus, de vader van het monnikendom in het Westen, er al over spreekt in zijn beroemde regel. Dat wil zeggen in de eerste helft van de zesde eeuw. Ook bij hem heeft deze lofzang zijn vaste plaats in de avonddienst. Op grond van allerlei historische gegevens mogen wij er vanuit gaan dat Benedictus hiermee niets nieuws invoerde. Ook bij hem gaat het al om ‘een gewoonte’. Een goede gewoonte. Het Magnificat is zoiets als een verdwaalde psalm. In zo’n geval spreken we van een cantium, een kantiek, een lofzang. De tekst van deze lofzang is afkomstig uit het Nieuwe Testament, en wel uit het evangelie: Lk.I, 46–55. Dat verklaart waarom deze lofzang staande wordt gezongen, zoals wij ook de evangelielezing in de eucharistieviering staande beluisteren. Over een goede gewoonte gesproken! Deze zelfde herkomst maakt ook duidelijk waarom tijdens de zang van het Magnificat wierook wordt gebrand. Het is bij het evangelie in een plechtige eucharistie niet anders. Allemaal goede en zinvolle gewoonten waarvoor wij ons ook in de twintigste eeuw niet behoeven te schamen.

Wie op zoek is naar een organische plaats voor de viering van de Moeder Gods in de liturgie moet toch eens heel goed naar het Magnificat kijken. De lof van God zingen met de woorden die Maria in de mond worden gelegd, is een vorm van heiligenverering, waarop mogelijke critiek geen vat heeft. We moesten het maar doen, met een dankbaar hart, elke dag opnieuw, wanneer de avond valt. “…omdat aan mij zijn wonderwerken deed Die machtig is, en heilig is zijn Naam” (Lk.I, 49).

Het Gebed des Heren

Aan het slot van de vespers neemt het Onze Vader een geheel eigen plaats in. Een ereplaats. Geen wonder, het is het gebed dat Jesus zelf ons heeft geleerd (vgl. Mt 6, 9–13; Lk.II, 2–4). Toch hebben wij hier met een nog nieuw gebruik van doen in de romeinse liturgie. Een nieuw gebruik dat teruggrijpt op een oude traditie. Pas sinds het Tweede Vaticaans Concilie sluiten wij de Vespers af met het gezamenlijk zingen van het Onze Vader. Maar al in 517 spreekt de synode van Gerona over het Onze Vader als afsluiting van de morgen- en avonddienst.

Er bestaat een oude traditie die wil dat de christen drie maal per dag het Onze Vader bidt. Daaraan ligt de joodse gewoonte ten grondslag om even zo vele keren het ‘Sjema Israel’ te reciteren: ‘Hoor, Israel, de Eeuwige is onze God, de Eeuwige is Een’ (Deut. 6, 5). De christelijke kerk heeft deze gewoonte in gewijzigde vorm overgenomen. Al in het begin van de tweede eeuw worden de christenen er door de zogenaamde Didachè, het Onderwijs van de Twaalf Apostelen, op gewezen dat zij niet moeten bidden als de schijnheiligen, maar zoals de Heer het heeft bevolen zijn evangelie. Dan volgt de tekst van het Onze Vader, waarna we horen: ‘Driemaal per dag moet gij zo bidden’.

De jongste liturgische vernieuwing heeft deze aanwijzing ter harte genomen. Het gevolg daarvan is dat wij nu ook in de liturgie het Onze Vader drie keer per dag tegenkomen: in de eucharistie als voorbereiding op de communie en aan het slot van de morgen- en de avonddienst. Het oudchristelijk gebruik om dit gebed driemaal per dag te verrichten herleeft aldus in onze tijd.

‘Leer ons bidden’

Vespers vieren is een vorm van samen bidden. Bidden is een kunst. Zoals elke kunst moet deze kunst Worden geleerd. ‘Heer, leer ons bidden’ (Lk.II, 1). Wij leren deze kunst niet alleen in de liturgie, maar ook binnen de ruimte van het persoonlijke bestaan. Vespers of geen vespers. We zouden het voor ons gezegd kunnen houden: ‘Driemaal per dag moet gij zo bidden’. Met minder kan een christen niet toe.

Getagd , .