Verschenen in Jubilate 16–3 (april 1983)
Leo Cantrijn
Nooit vergeet ik die stralende zondag in de vijftiger jaren, toen we met ’t koor ons jaarlijkse reisje maakten. Die dag kreeg ’n prachtige dorpskerk in ‘t Utrechtse "onze klandizie”. Drie hoogtepunten stonden er op ’t programma: de hoogmis zingen, kersen eten in ’n oerechte en degelijke kersenboomgaard en ’n uitgebreid diner. lk vertel echter alleen iets over de liturgische ”uitspattingen” van die dag.
Edoch… er kon toch eigenlijk niets mis gaan: ‘n heerlijke kerk, ‘n orgel om je vingers aan af te likken en ‘n feestelijk versierd priesterkoor. Dus…
Voorafgegaan door ‘n hele stoet misdienaars kwam de pastoor uit de sacristie en zette ”Asperges me“ in (”witte-nog-wadda-d-is?“) en daarna ging ‘t in processie door heel de kerk. De pastoor zwaaide zeer rijkelijk met ‘n enorme kwast en we zagen vele beminde gelovigen wegduiken voor het gewijde water… Van bovenaf, ‘n ”stom“ ge- zicht. Maar helaas, ‘t zou nog erger worden… Tijdens het door de pastoor gezongen evangelie steeg de spanning. lmmers, zijn begintoon was g maar van lieverlee ”steeg“ hij, glorieus eindigend op c. ‘n Stijging van ’n kwart in het verhaal van de Farizeéer en de Tollenaar!! En nauwelijks had hij gezongen: ”et qui se humiliat, exaltabitur”, of hij kuste het missaal, pakte ‘n klaarliggende paarse stool, legde nog snel zijn kazuifel af en liep in gestrekte draf naar zijn biechtstoel, want daar zat heel wat berouwvol volk… ’n Vrij jonge kapelaan verscheen op de preekstoel, las alle mogelijke berichten voor, misintenties, tijden van lof en biecht, kondigde een hele serie huwelijken aan en las de Nederlandse tekst van het epistel en evangelie. En toen begon hij aan zijn preek. Vrij abrupt kwam daar ‘n einde aan, maar… de pastoor zat nog steeds in zijn biechtstoel… Zwevend tussen hoop en vrees intoneerde ik de derde Credo en omspeelde die melodie nog wat… En toen… toen zag ik in ‘n flits twee rode gordijntjes uiteen gaan… de pastoor boog over de halve deurtjes heen en compleet met witte albe en ‘n groene en paarse stool, klonk ‘t loeihard door de kerk: “Credo in unum Deum”… ”Wij van boven" stonden perplex, maar de volle kerk vond ‘t blijk- en schijnbaar heel gewoon. Bijna niemand was in staat om ”Patrem omnipotentem” te zingen. Men stikte van het lachen, maar enkele dapperen, redden ons hele geloof…
Aller ogen bleven gericht op die biechtstoel en o wonder, precies bij ”et vitam venturi saeculi”, stond de biechtvader aan ’t altaar.
Zijn “Dominus vobiscum” was perfect getimed, compleet met kazuifel. Maar… in alle haast had de goede man het achterste voren aangeschoten: de balk op zijn rug en het kruis op zijn buik… In alle rust werd tijdens het Lavabo deze fout hersteld…
De Hoogmis verliep feilloos en zeer devoot, half weg mijn Postludium was de hele kerk leeggestroomd door vele open deuren, de kersen smaakten later op de dag heerlijk en het diner was grandioos.
In zwaar noodweer, met donder en bliksem en hevige rukwinden, reden we ‘s avonds laat terug via Utrecht, Gorkum, Keizersveer en Oosterhout. Pal voor de kerk van Onze Lieve Vrouw van Goede Raad aan de Driesprong te Breda, klapte een van de achterbanden van de bus. ‘n Klap, hoorbaar tot in de verre omtrek, begeleid door slagregens en loeiende storm. De chauffeur zette zeer behendig zijn wagen onder enkele grote bomen. (Die zijn al jaren geleden gerooid). De pastoor (was ‘t Riemslag of Serrarens) had de klap ook gehoord, hij had door ‘t raam naar buiten gekeken, had ’n bus tussen de bomen zien staan (en “veul volluk”) en was naar buiten gevlogen. We zagen hem druk gesticulerend aankomen hollen: ”Zijn er gewonden… zijn er gewon- den… ik heb de Heilige Olie bij me… waar moet ik zijn…?“ Degenen, die al buiten de bus waren, stelden hem druipend van de regen gerust: ”We hebben alleen maar ’n lekke band, meneer pastoor.
"O, ik dacht dat jullie tegen ‘n boom waren gevlogen… ’t klapte zo hard.“
Even snel als hij gekomen was, verdween deze Pastor Bonus. Onze glorieuze thuiskomst werd nog even uitgesteld.