De veertigdagentijd is weer in zicht. Veel organisten zijn nu reeds met de vraag bezig wat te spelen in deze liturgische periode. Daarom enige handreikingen.
Flip Veldmans
Verschenen in Jubilate 19, 1 (januari 1986)
In dit artikel staan weer een aantal muziekvoorbeelden afgedrukt ter illustratie met steeds een voorstel tot registratie van het stuk. Aan de hand van deze registraties is het misschien goed iets over de indeling van het pijpwerk en de verschillende registers te vertellen.
We onderscheiden lip- en tongpijpen. Het verschil valt het eenvoudigst te omschrijven door bij een lippijp aan een houten blaasinstrument, en bij een tongpijp aan een koperen blaasinstrument te denken. Over de totstandkoming van de klank in de pijp en de verschillende onderdelen kom ik in een volgend artikel terug.
Willen we een register van normale toonhoogte krijgen (vergelijkbaar met bijv. de toonhoogte van een piano), dan hebben we een rij pijpen nodig waarvan de grootste pijp acht voet, d.i. ca. 2.40 m. lang is. Het hele register wordt naar deze langste pijp een achtvoetsregister genoemd (aangegeven als 8’). Een 4’ (=8‘:2) klinkt dus een octaaf hoger, een 2’ (=8’:4) twee octaven hoger, enz.
Wanneer de naam van de toon overeenkomt met de aangeslagen toets spreken we van grondstemmen. Wanneer de naam van de voortgebrachte toon niet overeenkomt met die van de aangeslagen toets, spreken we van een enkelvoudige vulstem. Bijv. 2 2/3’ (=8’:3); speelt u een c dan hoort u een g anderhalf octaaf hoger, of bijv. 1 3/5’ (=8’:5); speelt u de centrale c (c1)dan hoort u e3.
Ook kunnen we een indeling maken in open, gedekte en halfgedekte pijpen. Gedekte pijpen zijn aan de bovenzijde afgesloten met een ‘hoed’. Bij halfgedekte pijpen zit in deze hoed nog een buisje of roer. Open pijpen klinken sterker en laten hun boventonen t.o.v. hun grondtonen duidelijker horen dan gedekte en halfgedekte pijpen.
Halfgedekte registers zijn weer boventoonrijker dan gedekte registers. Open registers zijn bijv. de prestant, de octaaf, de mixtuur, de open fluit en de gamba. Gedekte registers bijv. de holpijp, de quintadeen, de bourdon, en een ha|fgedekt register is bijv. de roerfluit.
Worden verschillende boventoonreeksen verenigd in één register, dan spreken we van een samengestelde vulstem, bijv. een mixtuur of een cornet. De vulstemmen kunnen niet zelfstandig gebruikt worden (behalve de cornet), maar dienen steeds in combinatie met grondstemmen getrokken te worden. In onderstaand voorbeeld zijn ter verduideiijking de verschillende voetmaten in noten uitgedrukt.
Bij gebruik van bijv. 8’ en 2 2/3’ ontstaat tussen de twee tonen een klankverschil van één octaaf plus een kwint, dit zal in veel gevallen niet goed ‘mengen’, trek er dan een viervoetsregister en eventueel een tweevoetsregister bij, dit geldt zeker ook voor hogere vulstemmen zoals de 1 3/5’ of de 1 1/3’. Bij grondstemmen kan dit wel, bijv. 8’ en 2’ of 8’ en 1’ omdat hier slechts de eerste boventoon versterkt wordt. Tongpijpen komen alleen voor in de voethoogten 32’, 16’, 8’, 4’ en (voor het pedaal) 2’. Dit register kan vaak als aanvulling in het volle werk getrokken worden of als uitkomende stem bijv. in de koraalvoorspel.
We kennen nog een aantal speciale samengestelde vulstemmen, die behalve een octaafen kwintrij ook een tertskoor hebben. De sesquialter heeft doorgaans als samenstelling 2 2/3’ en 1 3/5’.
Hij komt vaak alleen in de discant (v.a. de centrale c) voor. Bij dit register moet u minstens een 8’ trekken om weer de normale toonhoogte te krijgen en eventueel een 4’. De tertiaan komt voor in de samenstelling 1 3/5’ en 1 1/3’, evenals de sesquialter is het een discantregister; de g klinkt nu boven de e.
Deze beide samengestelde vulstem-men behoren tot de familie van de prestanten. De cornet daarentegen is een fluitregister. Wanneer de cornet bijv. 5-sterk is, er klinken dan vijf pijpen per toets, is de samenstelling: 8’, 4’, 2 2/3’, 2’ en 1 3/5’
De vulstemmen dienen om de orgelklank helderheid te geven en voor het spelen met een uitkomende stem.
Zoals gezegd is bij de muziekvoorbeelden steeds een registratievoorstel genoteerd. Dit wil niet zeggen dat andere registraties niet wel mogelijk zijn. Veel hangt af van de klank van uw orgel, de intonatie, het systeem, de plaats van het orgel, de akoustische eigenschappen van het gebouw, etc. Elk orgel dient daarom individueel benaderd te worden, uiteindelijk zal de (goede) smaak van de organist de doorslag moeten geven.
Als extra service volgt nu een uitgebreide lijst met eenvoudige orge||iteratuur voor veertigdagenen passie-
tijd. Uit de nrs.3,6, 11,13 en 17 zijn de muziekvoorbeelden genomen.
A. MANUALITER
COMPONIST EN TITEL | UITGEVERIJ EN NUMMER |
---|---|
1. J.S. Bach koralen uit de Johannespassion | Peters 39 |
J.S. Bach koralen uit de Matteüspassion | Breitkopf 5700 |
389 choralgesange | Breitkopf 3765 |
2. J.P. Sweelinck Instrumentale werken I | Vereniging voor Ned. Muziekgeschiedenis 1968 |
3. Pachelbel 7 koraalpartita’s | Bärenreiter 1016 |
4. C.F. Fischer Ariadne | Musica Schott 2267 |
5. Scheidt Tabulatura Nova | Breitkopf 1958 |
6. F. Telemann Orgelwerke (choralvorspiele)I | Bärenreiter 3581 |
7. J.G. Walther Choralbearbeitungen I (A-H) | Breitkopf 6945 |
Choralbearbeitungen II (I-Z) | Breitkopf 6946 |
B. VERZAMELBANDEN
8. 80 choralvorspiele (17e en 18e eeuw) | Peters 4448 |
9. Serie Oude Meesters 7 delen | Harmonia |
10. 12 anonieme orgelkoralen | Commissie voor de kerkmuziek ned. herv. kerk |
11. Seasonal choraie preludes I | Oxford University Press |
C . PEDALITER
12. J.S. Bach Orgelbüchlein | Bärenreiter 145 |
13. D. Buxtehude Orgelwerke IV | Hansen 3928 |
14. J. Pachelbel Orgelwerke II | Bärenreiter 239 |
15. G. Bohm Orgelwerke II | Breitkopf 6635 |
16. Seasonal chorale preludes I | Oxford University Press |
17. M. Reger 30 choralvorspiele op. 135A | Peters 3980 |
18. H.Fr. Micheelsen Organistenpraxis III | Hüllenhagen 3011 |
19. P. Post 6 Valeriusliederen | Boeijenga |