Lied over het gedoopte bestaan

Door Gerard Broekhuijsen

De liedtekst voor het jubileumlied die Sytze de Vries op verzoek van het bestuur van de Bredase afdeling van de Nederlandse Sint-Gregoriusvereniging heeft geschreven moest gaan over water, doopsel en kerk-zijn. Het jubileum van het bisdom Breda staat immers in het teken van ‘Levend water. De tekst heeft de vorm gekregen van een gebed. Degenen die het lied zingen richten zich tot God, zij bezingen Christus als een door God gegeven naamgenoot en zij vragen om het vuur van de Heilige Geest. Door deze opbouw is het bijna een eucharistisch gebed. Dat kent dezelfde structuur, maar heeft daarbij nog een aantal elementen die het maken tot een gebed over brood en beker. Dus beschouw mijn opmerking niet als een aanmoediging om het meteen ook als eucharistisch gebed te gaan gebruiken. Tot mijn verbazing kom ik namelijk af en toe ook ‘Gij die geroepen hebt licht en het licht werd geboren’ als eucharistisch gebed tegen terwijl dat toch duidelijk een gezongen voorbede is.

Ons geluk staat U voor ogen
sinds op Uw gezag
ooit de hemel werd bewogen
en het licht kwam aangevlogen
als de eerste dag.

Die ons roept en ons bestemd heeft
voor Uw grote dag,
die ons kent en ons een naam geeft,
die op liefde ons gebouwd heeft,
U zij eer gebracht!

Het lied begint met de schepping van het licht op de eerste dag. Of eigenlijk nog eerder, met Gods motivatie om tot de schepping over te gaan. Doel van dat alles was ons geluk. De eerste dag van de schepping is naast het verhaal van de uittocht uit Egypte de kern van de paasviering. Schepping en nieuwe schepping door de verlossing van Jezus is de reden dat Christenen samenkomen op elke eerste dag van de week: de zondag. Zoals de eerste dag van de schepping van het licht aan het begin staat, zo staat de grote dag van God aan het eind. Het is de dag waarnaar wij uitzien, waarvoor wij bestemd zijn. Dan zal God alles in allen zijn. Dan zal God helemaal God kunnen zijn en de mens helemaal mens. In onze naam worden wij gekend en bemind. De naam die wij kregen bij ons doopsel.

Wij zijn nieuw geboren
uit het water opgestaan!
Gij wordt stem in onze oren,
licht voor onze voeten,
weg om op te gaan!

Het refrein keert na elke twee strofen terug. De zinspeling op het doopsel is duidelijk: wij werden ondergedompeld in het water om boven te komen in een nieuw land. In het nachtelijk gesprek van Jezus met Nicodemus gaat het over die nieuwe geboorte. Dat is geen ontkenning van het wonder van de menselijke geboorte alsof die nog eens moet worden overgedaan. Het is beeldspraak om een nieuw begin van leven aan te duiden op welke leeftijd men inmiddels ook gekomen is. De oren gaan open voor het verstaan van het woord (effeta!). Het licht wijst onze voeten een begaanbare weg.

Uit de nacht van den beginne,
water van de dood,
weet Gij ons voorgoed te vinden,
geeft Gij Christus, uw Beminde,
ons tot naamgenoot.

Met Hem zijn wij opgetogen,
in zijn dood gedoopt.
En een duif meldt uit den hoge
hoe ons hart van mededogen
voor ons overloopt.

Voorafgaande aan de eerste dag, de dag waarop het licht kwam, was er chaos en nacht. De wateren zijn het doodsgebied. Bij het doopsel is het water niet alleen reinigend en levengevend. Het is ook de dood waarin wij worden ondergedompeld. En Jezus deelt met ons dit lot. Hij, de door God Beminde, draagt onze naam. Hij werd een mens als wij. De Heilige Geest die in de gedaante van een duif verschijnt na het doopsel van Jezus in de Jordaan, daalt op Hem neer. En een stem klinkt: ‘Dit is mijn Zoon, die Ik liefheb. In Jezus is Gods mededogen voor ons overvloedig aan het licht gekomen.

Volk van God zijn wij,
ontsproten aan de oude stam
en geënt als nieuwe loten
volgen wij als reisgenoten
vader Abraham.

Staat Gods Rijk ons niet te wachten?
Zolang zullen wij
in woestijnen overnachten,
dromen van het ongedachte.
Eenmaal zijn wij vrij!

Deze twee strofen gaan over de kerk. Haar oorsprong ligt in het volk Israël met als stamvader Abraham. De kerk is een nieuwe loot aan de oude stam, begonnen als een beweging binnen het jodendom en vrij snel uitgegroeid tot een nieuw Godsvolk waar mensen uit alle volken zich bij aan hebben gesloten. Maar nog altijd is Abraham de vader van alle gelovigen, omdat hij met alleen maar een woord van God als belofte op weg is gegaan uit zijn vertrouwde omgeving. Zoals het volk Israël op weg is gegaan naar het Beloofde land na de bevrijding uit het slavenhuis van Egypte en de woestijn is doorgetrokken met een droom van vrijheid, zo zijn wij nog steeds onderweg naar dat Rijk van God.

Wees de vriend die voor ons instaat,
naar ons roepen hoort,
die als herder ons vooruit gaat
en zich met ons zoeken inlaat
op uw erewoord.

Moet het daglicht toch nog wijken
voor een lange nacht,
hoe ver schaduwen ook reiken,
groot zal ons de trouw dan blijken
waarmee Gij ons wacht.

Ook deze strofen bevatten zinspelingen op het Exodusverhaal, de tocht door de woestijn op weg naar het Beloofde land. Het initiatief voor de uittocht ligt bij God. Bij het brandende braambos krijgt Mozes van God de opdracht om terug te gaan naar Egypte en het volk weg te leiden. ‘Want ik heb het roepen van mijn volk gehoord. In tegenstelling tot de herders in onze streken loopt de herder in onherbergzaam gebied voor de kudde uit, speurend naar plaatsen waar nog wat voedsel groeit en zoekend naar begaanbare wegen.

De Uittocht is niet het verhaal van toen en ooit. Nog altijd is de kerk onderweg. En soms trekken wij de nacht van onzekerheid in. Het licht wordt laag. De schaduwen worden langer. Maar God zal trouw op ons wachten.

Leeft de kerk niet van Uw weldaad?
Geef van hogerhand
haar het Geestesvuur dat dóórgaat,
dat als liefde ons te doen staat,
zicht houdt op Uw Land!

En wil onze herders weiden
tot het in hen zingt!
Dat zij zich met U verblijden
om het nieuwe jaargetijde
dat in U ontspringt.

In de laatste strofen wordt de Heilige Geest, die eerder al ter sprake kwam als de duif bij het doopsel van Jezus, afgesmeekt over de kerk. Het Geestesvuur zorgt ervoor dat de kerk dóórgaat, dat er continuïteit is. Het zet ons aan tot handelen: liefde die te doen staat. En onze visie op het Rijk van God blijft erdoor levend. De kerkelijke leiders hebben ook Gods steun nodig. Mooi gezegd: de herders moeten ook worden geweid (gewijd zijn ze al). Soms lijkt het of de leiders alleen maar bezorgd en zwaar op de hand moeten zijn. Hier wordt gevraagd of er in hen een lied mag groeien. Dat er vreugde mag zijn om de nieuwe tijd die komt.