In tijden van vernieuwing, van hervorming kan het gebrek aan voldoende materiaal om de vernieuwing te helpen opbouwen ons, mensen, wel eens danig parten spelen. Bij de liturgievernieuwing van de jaren zestig hebben we dat ook ervaren. En naast het scheppen van nieuwe melodieën, moest men dan ook nog al eens zijn toevlucht nemen tot het lenen van melodieën. U weet nog wel, van de vorige keer, nieuwe teksten op bestaande melodieën, de zogenaamde contrafacten. Zo ontstonden er teksten op: Comt nu met sangh, Slaet op de trommele, Allen die willen te kaperen varen, Gelukkig is het land, op spaanse engelse, franse of poolse melodieën, enz. enz…
Jubilate 23, 3 (mei 1990)
Th. Klaus
Zulke praktijken kende men reeds in de 16de eeuw, in de tijd, die wij de reformatie noemen.
Luther schrapte het latijn, ging over op de landstaal en daardoor onstond er een behoefte aan ‘tekstdragers’, aan melodieën. Ook hij ging, bij gebrek aan voldoende nieuwe composities, teksten plaatsen op bestaande gezangen. Zo gebruikte hij gregoriaanse gezangen, zoals bijvoorbeeld het Veni Sancte Spiritus, maar evengoed nam hij wereldlijke melodieën voor zijn geestelijke teksten. Zo werd het liefdeslied ‘Mein G’mut ist mir verwirret von einer Jungfrau zart’ het bekende lijdenslied ‘O, Haupt, voll Blut und Wunden’.
Luther had een uitgesproken talent voor poëzie en muziek. Hij hield ook van de rijkdommen van de liturgie. Calvijn daarentegen was veel strenger. Geen ceremonies, geen schilderijen en beelden in de kerken, zelfs het orgel werd geweerd.
Binnen het kerkgebouw werd er alleen éénstemmige gemeentezang toegestaan. En alles centreerde hij rond de psalmen. Deze werden gezongen in een strofische berijming, met andere woorden, de inhoud van de psalmen werd in de coupletvorm gevat. Ondanks, of dankzij, deze beperkingen zijn er melodieën ontstaan, die de eeuwen konden trotseren.
Tijdens zijn driejarige verbanning naar Straatsburg maakte Calvijn zijn eerste psalmberijmingen. Een groots tekstdichter was Calvijn niet en, eenmaal weer terug in Genève, kwamen er al spoedig betere berijmingen van de hand van Marot en van Beze. Voor de muziek werd Bourgois aangetrokken. Voor een deel maakte hij nieuwe composities, maar voor het grootste gedeeite gebruikte hi] bestaande geestelijke en wereldlijke melodieën.
Wel paste Bourgois deze gezangen zodanig aan dat ze waardige dragers konden worden voor de nieuwe psalmberijmingen. Ze kregen een eenvoud en een stoerheid mee, waardoor een eerlijke zegging van de teksten mogelijk werd. Op een dag kregen Calvijn en Bourgois echter onenigheid en Bourgois vertrok naar Parijs. Maitre Pierre werd aangetrokken om het werk af te maken.
Even terzijde: boven een melodie ziet u weleens staan: Straatsburg en/of Genève, dat is nu duidelijk, naar de plaats van ontstaan. Regelmatig werd er gebruik gemaakt van ‘dubbelgangers’, dat wil zeggen, men gebruikte voor meerdere teksten maar één melodie.
De hier afgedrukte melodie is daar een voorbeeld van.
Melodie
De opbouw van de melodie bestaat uit 8 zinnen, die we kunnen verdelen in twee groepen van 4.
Deel 1 bestaat uit 2 vragen en 2 antwoorden. De vragen zijn gelijk (A + A), de antwoorden hebben wel enige gelijkenis, maar dat is te verwaarlozen.
De vragen zijn min of meer in stijgende vorm gesteld, de antwoorden gaan in dalende lijn.
De eindnoot van zin 4 heeft een sterk afsluitend karakter, sterker dan de eindnoot van zin 2. Hoe dat komt? Vanwege de voorafgaande noot. De noot fis in zin 4 bevestigd het slotkarakter van de g meer dan de a in zin 2.
Deel 2 ziet er geheel anders uit, ofschoon we toch weer bepaalde grondvormen terugvinden. Zin 5 en 8 hebben een neergaande bouw, de zinnen 6 en 7 lopen eerder opwaarts. Daarbij is zin 7 een versterking van zin 6. Deze zin 6 zit nog wat tussen de neergang van 5 en de opgang van 7 in. Zin 7 daarentegen gaat resoluut omhoog.
En dan de slotzin, de herhaling van zin 4, waarmee tussen de beide delen een prachtige eenheid wordt bereikt.
Ritme
We treffen slechts twee waarden aan, de halve noot en de kwart noot en de niet te verwaarlozen halve rust.
Iedere zin begint met één halve noot en eindigt met twéé halve noten én een halve rust, uitgezonderd de beide slotzinnen. Binnen deze strenge bouw zorgen de kwart noten voor de broodnodige variatie. Deze stroom van kwartnoten ondergaat zelf ook weer enkele variaties, namelijk, in zin 2 en in zin 6 komt er tegen het einde een halve noot, terwijl in zin 5 de kwartenstroom onderbroken wordt door de twee halve noten.
Uitvoering
Bij het zingen van deze melodie moet u enkele zaken goed in de gaten houden. Ten eerste de rusten. Maak de halve rusten op het einde van iedere zin. Laat dat een gewoonte worden in uw kerk. Het is de enig juiste uitvoeringswijze van deze melodie. Ook als deze rusten ‘per abuis’ in uw uitgave zouden ontbreken, zing ze dan toch maar. Gebruik deze rusten echter nooit om daarmee iedere zin te gaan vertragen. Gebruik ze als ademrust en maak ze dus niet onnodig langer. Ten tweede het tempo. De halve noot is de ‘slagbepaler’. Neem een fris, vlot tempo, dat geeft deze stoere melodie een body. Dus niet zeuren, niet slepen. Op deze manier ontstaat er een mooie, levendige melodiestroom. Zo geeft de melodie u alle vreugde die ze in zich bergt. Dan ontstaat er een stevig gefundeerde en blijde volkszang.
Teksten
In de loop der eeuwen heeft deze melodie velerlei teksten mogen dragen. Ook nu nog wordt dit gezang graag door onze dichters gebruikt. Ook als we ons beperken tot het Liedboek voor de Kerken en Gezangen voor Liturgie komen we nog een respectabel aantal teksten tegen bij deze ene melodie.
Breek, aarde, uit in jubelzangen — G. Kamphuis
Juioht voor de koning van de Joden — T. Naastepad
Komt ons in diepe nacht ter ore — H. Oosterhuis
Laat ieder ’s Heren goedheid prijzen — J. de Wit
Nooit kan ’t geloof te veel verwachten — H. van Alphen
Zingt een nieuw lied voor God den Here — J. Schulte Nordholt
Zettingen
Dat er voor deze melodie vele meerstemmige zettingen en bewerkingen zijn gemaakt, zal u niet verbazen.
Dat dit gezang geheel canonisch te zingen is, weet u wellicht.
De 2de partij begint dan na de drie noten g-e-d.
Wat de zettingen betreft wil ik me beperken tot de uitgave Zang en Tegenzang.
Komt ons in diepe nacht ter ore — bewerkingen O. Deden (zónder de rusten)
T 69 Voorspel T 73 2 st. S-A of T-B + orgel (de stemmen in canon)
T 83 2/3 st. S/S-A of T/T – B (a capella)
T 70 3/4 st. S-A-T-B (a capella)
Laat ieder ’s Heren goedheid prijzen – bewerkingen E. Stam (zónder de rusten)
T 218 Begeleiding T 219 Voorspel T 220 2 st. T-B (a capella)
T 221 3 st. S-T-B (a capella) T 222 4 st. S-A-T-B (a capella)
Zingt een nieuw lied voor God den Here (mét de rusten!)
T 279 Voorspel J. Valkestijn
T 280 2 st. S-A of T-B (a capella) Gerrit de marez Oyens
T 281 3 st. S-T-B + orgel Kees de Wijs en dan zonder de rusten
T 282 4 st. S-A-T-B (a capella) Maurice Pirenne