In ecclesiis benedicite Domino: Graduale

In de vorige aflevering hebben we gezien dat er problemen kunnen ontstaan als (Gregoriaanse) koren iedere zon- en feestdag het Graduale zingen. De aard en de lengte van sommige Gradualia maken het de zangers lang niet altijd gemakkelijk. En zulke stukken moeten goed worden gezongen willen ze de kerkgangers blijven boeien. In het vorige artikel heb ik al een begin van een oplossing voor dit probleem gegeven, door op enkele Gradualia te wijzen die niet lang en niet zo moeilijk zijn. En vooral: de teksten van deze Gradualia zijn algemeen bruikbaar. Zie zo nodig naar de vertaling van deze zangstukken in het Gregoriaans Missaal.

Fr. Nico Wesselingh o.s.b.

Jubilate 30, 2 (mei 1997)

Eenvoudige Gradualia

Ik herhaal nog even de genoemde Gradualia, met tussen haakjes de pagina’s van het Gregoriaans Missaal, waarop de genoemde stukken staan: Convertere… p. 295 (p. 504). Custodi me… p. 304 (p. 504). Dirigatur… p. 340 (p. 613).

Dit zijn gezangen die vooral passen op de zondagen van het jaar. Wie voor de diverse ‘sterke tijden’ eenvoudige Gradualia zoekt, kijke zelf eens. De Paastijd hoeft natuurlijk geen probleem op te leveren, want dan wijkt het Graduale voor het Alleluia. En daar zijn genoeg niet te moeilijke composities van.

Ook hier zij er eens op gewezen, dat de stukken die we op zondagen door het jaar zingen, voor die tijd moeten worden gereserveerd. Ook andersom: de eenvoudige stukken die we b.v. in de Vastentijd gebruiken niet door het jaar gaan zingen. Laat zulke gezangen, zeker als ze vaak worden herhaald, de eigen ‘kleur’ oproepen van de tijd waarin ze worden gezongen.

Andere mogelijkheden

Wie toch uitziet naar andere mogelijkheden voor een eenvoudig Latijns-Gregoriaans antwoord na de eerste lezing, kan misschien zijn voordeel doen met de volgende suggestie:

Graduale Simplex

Het ‘Simplex’ geeft voor de zondagen door het jaar acht formulieren (p. 215 tot 256). In elk van die formulieren staan op de plaats van de antwoorden op de lezingen telkens drie mogelijkheden vermeld: een Psalmus responserius – een Alleluia, en een Psalmus alleluiaticus. In een rubriek bij het eerste drietal (p. 216) staat nog aangegeven dat, in geval er slechts een lezing voor het Evangelie is, men vrij mag kiezen tussen deze drie.

Het voordeel van deze gezangen is, dat ze allen een heel kort keervers hebben, wat, na enkele keren voorzingen, gemakkelijk door de aanwezigen kan worden meegezongen. Ik zeg expres: meegezongen, want het zou wel dienstig zijn als de aanwezige zangers, (Cantores of koorleden) daarin een voortrekkersfunctie vervullen. Om verder te concretiseren waar het hier om gaat, druk ik hier de Psalmus Responsorius af van de eerste zondags-formule (p. 216):

Psalmus Responsorius

Deze melodie draagt de kenmerken van heel oud te zijn. Dat is b.v. af te leiden uit het feit dat de grondtoon en de reciteertoon dezelfde zijn (fa). De term C 2a duidt daarop (fa en do zijn verwant). C geeft de eerste groepering aan, 2a de variant van de eindcadens. De verzen (altijd aangeduid met doorgestreepte V, Latijnse afkorting van Versiculum, en genummerd) worden steeds door de Voorzanger(s) gezongen. De doorgestreepte R staat voor Respons, wat Antwoord betekent en dus voor de kerkgangers is bedoeld.

In tegenstelling tot de werkwijze bij een Beurtzang, begint de zanger hier met de Psalm. Na het eerste vers wordt voor het eerst het Respons gezongen. Dat komt, omdat het Respons melodisch de afsluiting is van het vers. Het Respons is geen opzichzelf staande melodie, het vers reciteert op F, stijgt op naar een soort dominant op A, en het keervers brengt de melodie weer terug op de F. Zo vormen verzen en antwoord melodisch één geheel. Voor vers 4 staat de slotformule afgedrukt met noten, omdat het de enige keer is dat het slotwoord na het accent nog twee lettergrepen heeft.

Uitvoering

Van eminent belang is, dat de verzen worden voorgezongen door een of enkele zangers die zich de tekst hebben eigen gemaakt. Het mooiste zou zijn, dat ze Latijn verstaan, en dus weten wat ze zingen. Maar dat zal meer uitzondering dan regel zijn. Wie geen Latijn verstaat, zal de teksten in zich moeten opnemen door ze goed te repeteren.

Bij Latijnse teksten, evenals bij Nederlandse teksten, is het van belang om zinnen, frasen en woorden uit te spreken. Ik bedoel: alle lettergrepen zijn niet even belangrijk. Er zijn accenten (die in de teksten staan afgedrukt) en er zijn dus accentlettergrepen. Een accentlettergreep is belangrijker dan de andere. Vraagt dus wat meer ‘ruimte’ zonder te overdrijven. De lettergrepen samenvoegen tot woorden. En de woorden tot zinnen. De zang moet dus ‘stromend’ zijn. Gewoonlijk helpt het, een vers zacht in te zetten en naar de mediant (aangeduid met een *) toe te zingen. De hele streep bij de mediant duidelijk in acht nemen. Goed adem halen en het tweede gedeelte zacht inzetten. Naar de eindflex (fa, sol) toezingen met een licht crescendo, en zo de gemeenschap uitnodigen het Respons aan te heffen. Zo kan een levendige dialoog ontstaan. Het spreekt vanzelf dat zulke verzen, als ze met een groepje samen worden gezongen, terdege ook door dat groepje moeten worden gerepeteerd.

Het aantal verzen kan de koorleider of de Cantor zelf bepalen. Ik denk dat een gemiddelde van vier verzen zinvol is. De Antwoordpsalm moet enige ‘body’ hebben om als element in de dienst te functioneren. Twee verzen is daarvoor te kort. Duurt het te lang, dan is het ook niet goed. Men is in elk geval niet verplicht alle afgedrukte verzen te zingen.

Mensen die enig Latijn verstaan, maar toch moeite met de betekenis hebben, kunnen via een Nederlandse vertaling hulp verkrijgen. Bedenk dan dat de overeenkomende Nederlandse psalm gewoonlijk een cijfer hoger ligt. Dus in dit geval moet psalm 66 uitkomst bieden en niet psalm 65. Wie deze aanwijzingen in de gaten houdt, kan in het Simplex een grote rijkdom aan eenvoudige Gregoriaanse melodieën vinden, waarbij ook het volk zijn deel kan krijgen. En dat lukt met onze gewone Graduale niet.

Op het Alleluia en de Psalmus Alleluiaticus komen we bij gelegenheid wel terug. Volgende keer zullen we nog wat andere Gregoriaanse gezangen bezien, die, vooral in de sterke tijden, gezongen kunnen worden als antwoord op de eerste lezing.

Getagd , .