Vesperdiensten: nieuw perspectief voor een oud gebed

De oorsprong van het getijdengebed, waarvan de versperdienst een onderdeel is, moeten we zoeken in de oudtestamentische joodse gebedsliturgie van het dagelijkse avond- en morgengebed. Daarbij dienen we wel in het oog te houden dat voor de joden de dag ’s avonds begint. De nacht is het beeld voor lijden en dood. Met de dageraad begint het nieuwe leven. Het wordt pas licht door het donker heen. Deze twee belangrijke momenten, het vallen van de avond en het aanbreken van de nieuwe dag, worden al vanouds gemarkeerd door het avond- en morgengebed.

Adriaan van Roode

Oorspronkelijk verschenen in Jubilate januari 2006

Ook Jezus, als vrome jood, onderhield het dagelijks gebed. Op talloze plaatsen in de evangelies wordt vermeld dat hij zich terugtrok om te bidden. Hij wijst ook zijn leerlingen ‘op de noodzaak om altijd te bidden en niet op te geven.’(Lc. 18,1) Deze opdracht van Jezus heeft in de loop der eeuwen vorm gekregen in het kerkelijke getijdengebed.

Het getijdengebed tot Vaticanum II

Al in de eerste eeuwen van het christendom kwamen de gelovigen iedere dag met de bisschop en de priesters bijeen voor het morgen- en avondgebed. Gezongen psalmen vormden de kern van deze gebedstijden. Later ontwikkelde zich uit deze gebedspraktijk het getijdengebed of officie met zijn zeven gebedstijden. Tegelijkertijd vonden andere ontwikkelingen plaats: het getijdengebed werd het exclusieve domein van priesters en monniken, waarbij de deelname van de gewone gelovigen op de achtergrond raakte en later zelfs geheel verdween. Bovendien ontstond het gebruik om het getijdengebed niet meer gemeenschappelijk, maar privé te bidden. Iedere priester bad dagelijks voor zichzelf de getijden uit zijn brevier. Alleen in kloosters en kapittelkerken werden de getijden nog gezamenlijk gezongen door de monniken respectievelijk de kanunniken.

Vernieuwing

Pas in de vorige eeuw bracht Vaticanum II de wel zeer gewenste vernieuwing in het getijdengebed. De belangrijkste verandering is dat het getijdengebed is teruggegeven aan de gelovigen. In 1990 verscheen de Nederlandse vertaling van het nieuwe getijdenboek. Het aantal gebedstijden is – in grote lijnen – teruggebracht naar drie: het morgengebed, het gebed overdag en het avondgebed. Het gebed overdag is weer verdeeld in gebeden vóór, op en na de middag. Naast genoemde onderdelen kunnen ook nog een lezingendienst en een dagsluiting gehouden worden. In de algemene inleiding op het getijdengebed wordt meermalen benadrukt dat het uiterst belangrijk is dat de getijden gezamenlijk worden gevierd door het gehele godsvolk. Omdat het Getijdenboek in de praktijk voor gewone gelovigen wat moeilijk te gebruiken is, werd in 2005 door de Nationale Raad voor Liturgie het Klein Getijdenboek uitgegeven, dat gemakkelijker toegankelijk is.

Behalve een enkele uitzondering heeft de ingrijpende vernieuwing van het Getijdenboek echter tot nu toe bij ons niet geleid tot het houden van gebedstijden. Toch ben ik van mening dat juist nu de tijd rijp is voor het introduceren van gezamenlijke vieringen van een van de belangrijkste gebedstijden: het avondgebed.

Vespervieringen in deze tijd

Het sterk teruglopend aantal priesters zal in toenemende mate behoefte scheppen aan andere vieringen dan Eucharistievieringen, waarbij altijd een priester dient voor te gaan. Woord- en communievieringen voldoen in zekere mate aan deze behoefte, maar er is tevens vraag naar en ruimte voor kwalitatief hoogstaande vieringen met een meer meditatief karakter.

Een vesperviering is een volwaardige liturgische viering waarin, zoals ook in de andere getijdenvieringen, een dialoog plaatsvindt tussen zowel God en de mens als tussen mensen onderling. Omdat het gaat om deelname aan het officiële getijdengebed van de Kerk, verenigen de deelnemende gelovigen zich tijdens de viering met de gehele kerkgemeenschap in lofprijzing, smeekgebed en voorbede. Een vesperviering heeft als voordeel dat zij gehouden wordt op een moment van de dag dat velen openstaan voor een moment van rust en bezinning: tegen het vallen van de avond.

De orde van dienst

Het is van belang een orde van dienst aan te houden, die langzamerhand voor de deelnemers een vertrouwde weg wordt. De volgorde van de verschillende onderdelen zoals aangegeven in het Getijdenboek voldoet uitstekend voor dit doel.
– Openingsvers
– Hymne
– Twee psalmen met antifonen
– Lofzang (Kantiek)
– Schriftlezing
– Eventueel een korte overweging
– Korte beurtzang
– Danklied van Maria (Magnificat)
– Voorbede
– Onze Vader
– Slotgebed
– Zegen(bede) en wegzending

Variaties in gebeden, gezangen en vormgeving zijn uiteraard mogelijk.

Vóór de viering

Het is uiterst belangrijk dat voor het begin van de viering al een meditatieve sfeer heerst, waarin de mensen tot rust kunnen komen. Alles dient dus tijdig klaargezet en afgesproken te zijn. Serene stilte of passend orgelspel kunnen bijdragen aan het scheppen van de gewenste sfeer.

Begin van de viering

De viering begint met het binnenkomen van de voorganger(s). Eventueel kunnen zij het Licht (brandende kaarsen) en het Boek (bijbel of lectionarium) meedragen.

Hierna zet de voorganger of een van de zangers het openingsvers in. Hierdoor wordt het eerste contact gelegd met God. Een eenvoudig maar zeer functioneel openingsvers is nr. 351 uit Gezangen voor Liturgie (GvL). Andere voorbeelden vindt u in: Ignace Thevelein, Officium. Gezongen getijdengebed, Tielt, 2002. In dit boek staan bovendien vele muziekvoorbeelden voor alle genoemde onderdelen voor een vesperviering. Wezenlijk voor het openingsvers is dat het met alle aanwezigen in dialoogvorm wordt gezongen.

De hymne

Een hymne is een niet-bijbels strofisch en metrisch lied. In een hymne wordt niet over God maar tot God gezongen. Het lied eindigt altijd met een eerbetoon aan de Drie-eenheid. Verscheidene voorbeelden van hymnen in genoemd boek van Theveilen voldoen niet in alle opzichten aan deze criteria. In het Getijdenboek staan meer dan tweehonderd teksten van hymnen. Verreweg de meeste hiervan kunnen gezongen worden op bekende syllabische melodieën van Latijnse hymnen als ‘Iesu dulcis memoria’ en ‘Creator alme siderum’.

De psalmen

Psalmen vormen de ruggengraat van het getijdengebed. Belangrijk is dat alle deelnemers aan de viering in dialoogvorm kunnen meedoen aan het zingen van de psalmen. Daarom zijn de berijmde psalmen uit het Liedboek minder geschikt: men zou hoogstens de strofen afwisselend kunnen zingen, terwijl de tekst een bewerking is en geen getrouwe vertaling van de oorspronkelijke psalmen. De psalmgedeelten uit GvL nrs. 1 t/m 150 zijn bedoeld als antwoord op lezingen. Bovendien blijft de rol van de gewone gelovigen hierin meestal beperkt tot het zingen van het refrein.

Volledige psalmteksten kunnen gregorianiserend gezongen worden of in de vorm van een anglicaanse chant. Op beide manieren kunnen de verzen alternerend gezongen worden. Een rijke keuze uit gregorianiserende psalmodieën in alle kerktoonaarden vindt u in de uitgave van de KBS te Boxtel: Het boek der Psalmen. Hierin staan vrijwel alle psalmen (in de vertaling van Gerhardt en Van der Zeyde) getoonzet door de Intermonasteriële werkgroep voor liturgie (IWVL). Het is echter wel zaak om te beginnen met zeer eenvoudige psalmodieën, zoals deze in de vierde toon (psalm 110)

vesper 1

Als u beschikt over een koor dat vierstemmig kan zingen, kan ook gekozen worden voor een anglicaanse chant. Het koor kan alternerend zingen met de gelovigen, die de melodie eenstemmig zingen. Ook dan kan men het beste kiezen voor een eenvoudige melodie, zoals deze anonieme chant op de woorden van psalm 110 in de vertaling van A.W. Bronkhorst:

vesper 2

Ideaal is als aan de psalm een antifoon voorafgaat die kleur geeft aan het feest van die dag of aan de tijd van het kerkelijk jaar. Na de doxologie aan het eind van de psalm wordt de antifoon herhaald. Een keur aan antifonen voor het gehele kerkelijk jaar kunt u vinden in het Abdijboek van de Stichting IWVL, Raadhuisstraat 26, 5056 HD Berkel-Enschot.

Psalmverzen dienen zo gezongen te worden dat er een ruime pauze genomen wordt aan het einde van een halfvers. De overgang van het ene vers naar het andere gaat vloeiend, zonder pauze of rust. Voorbeeld: Voorzang: “Zo zegt het de Heer tot mijn Heer:” – pauze – “Wees gezeten aan mijn rechterhand”: Onmiddellijk zetten de anderen in: “welhaast doe ik uw vijanden zijn” – pauze – “een voetschabel voor uw voeten.’” Van deze wijze van psalmzingen gaat een weldadige rust uit.

De Lofzang (Kantiek)

Een kantiek is een gezang dat zijn tekst ontleent aan de bijbel. U vindt een aantal kantieken in GvL nrs. 151 t/m 164. Deze zijn zeer goed te gebruiken in vespervieringen. Voor een complete verzameling kantieken verwijs ik u naar: IWVL, Bijbelse Kantieken, een uitgave van de KBS te ’s-Hertogenbosch (2003).

Schriftlezing

Het lectionarium voor de getijdendiensten geeft voor het avondgebed een zeer korte lezing. Het staat natuurlijk vrij om te kiezen voor een andere, wat langere lezing.

Overweging

Deze kan op verschillende manieren vorm krijgen: een stilte van enkele minuten, een korte overweging door de voorganger, een gesprek of meditatieve instrumentale muziek.

Beurtzang

Hierbij krijgen de deelnemers de kans te reageren op de gehoorde lezing. In het Abdijboek staan vele beurtzangen. Het is ook mogelijk de teksten uit het Getijdenboek met een enkele aanpassing te zingen op de melodie van een gregoriaans responsorium, zoals deze beurtzang voor de veertigdagentijd:

vesper 3

Lofzang van Maria

Deze vormt het hoogtepunt van het gezongen avondgebed. Door het zingen van deze prachtige tekst sluiten wij aan bij een eeuwenoude traditie. Onder het zingen van deze lofzang zou wierook gebrand kunnen worden op een schaal, daarmee uitbeeldend wat psalm 141,2 zegt: “Laat mijn gebed voor u zijn als een reukwerk, mijn geheven handen als een avondoffer.”

Tekst en melodie voor deze lofzang vinden we bijvoorbeeld in GvL nrs. 154 (met antifoon), 155 (met refrein), 163 en 164.

De Voorbede

Na de lectio (lezing), de meditatio (overweging) volgt de oratio (het gebed). De voorbede in het Getijdenboek (daar slotgebeden genoemd) is zeer algemeen gesteld in wat afstandelijke taal. Het verdient aanbeveling een voorbede op te stellen in een taal die wat dichter bij de mensen staat. In Officium staat een aantal gezongen voorbeden. De voorbede kan uitmonden in een ogenblik van stilte, waarin ieder de gelegenheid heeft een eigen gebed te richten tot God.

Het Onze Vader

Als wij gevolg geven aan de oproep van de Heer om te bidden, kan het niet anders of ons gebed mondt uit in het gebed dat hij ons zelf heeft geleerd. Het spreekt vanzelf dat dit gebed ook door allen gezongen kan worden.

Slotgebed

Het slotgebed volgt onmiddellijk op het Onze Vader, zonder inleidend ‘Laat ons bidden’. Dit afsluitend gebed is in het Getijdenboek ook weer zeer algemeen geformuleerd. Voorbeelden van goede, aansprekende slotgebeden vindt u in Officium.

Zegen(bede) en wegzending

De vesperdienst wordt afgesloten met de zegen als er een gewijde voorganger is. Een niet-gewijde voorganger spreekt of zingt een zegenbede.

Na de versperdienst

De mogelijkheid bestaat om vóór of na de zegen een lied te zingen dat betrekking heeft op de schriftlezing of dat overeenkomt met de tijd van het kerkelijk jaar. In veel gevallen zal een lied na de zegen de opgebouwde sfeer van rust en bezinning doorbreken. Dan is het beter om overeenkomstig deze sfeer te eindigen met orgelspel of andere instrumentale muziek, waarbij iedereen nog even blijft zitten.

Praktische zaken

Zorg op de eerste plaats voor kwaliteit: laat niets aan het toeval of het improvisatievermogen van wie dan ook over. Alles dient grondig voorbereid en verzorgd te zijn: de opstelling in de kerk of kapel, de boekjes, de zang, de muzikale begeleiding, de gebruikte symbolen en de gehele liturgie.

Zorg voor publiciteit vooraf en achteraf in plaatselijke of regionale bladen en in parochiebladen.

Beter enkele goed verzorgde vieringen in het begin dan frequente diensten waar slordigheid insluipt. Begonnen zou kunnen worden met vesperdiensten op of rond grote feesten: Pinksteren, Mariafeesten, Allerheiligen of Allerzielen. Ook is het mogelijk een reeks vieringen te houden tijdens sterke liturgische tijden: in de weekeinden van de advent en de veertigdagentijd.

Bij een reeks vespervieringen dient voor afwisseling gezorgd te worden naast gelijkblijvende kenmerkende elementen als de kantiek en de beurtzang. Afwisseling kan al ontstaan door voor een andere toonaard te kiezen voor een psalm.

Werk samen met andere parochies in de regio en/of met christenen uit reformatorische kring. Vesperdiensten kunnen uitstekend gehouden worden met christenen van verschillende kerkgenootschappen.

Mits goed voorbereid en verzorgd uitgevoerd, zullen vesperdiensten in een behoefte blijken te voorzien van de moderne christen aan meditatieve vieringen.

 

Getagd , .