Stemvorming voor jong en wat ouder: de kinderstem

Het is verheugend dat aandacht voor onze kinderkoren, een speerpunt in het beleid van de NSGV, afgelopen jaren bijzonder is gegroeid. Kinderkoren dragen bij tot het vitaal houden van onze geloofsgemeenschappen en ze vormen een voedingsbodem voor een gezonde opbouw in het korenbestand in de toekomst en dat is zeer belangrijk voor de continuering van een goede muzikale invulling van de liturgie.

Hans Smout

Eerder verschenen in Jubilate januari 2005

De kinderstem

Het is gangbaar en verdedigbaar om kinderen in onze kinderkoren op te nemen vanaf een leeftijd dat de kinderen lezen kunnen, zo ongeveer rond het zesde of zevende levensjaar. Het leiden van kinderkoren is een vak apart, want het doet zowel een appèl op de pedagogische, de liturgische als op de muzikale kwaliteiten van de kinderkoorleider. Met betrekking tot de muzikale kwaliteiten is een gedegen kennis van de kinderstem een vereiste.

De kinderstem (tot aan de mutatie is er nauwelijks onderscheid te maken tussen jongens- en meisjesstemmen) heeft al op jonge leeftijd een grote omvang: van g (klein), de ‘lage’ g tot ruimschoots g“, de ‘hoge’ g. De stem klinkt en ‘zit’ evenwel van nature het best van f’ (de ‘gewone’ f) tot f”/g” (de ‘hoge’ f/g). Deze omvang èn de beste ligging zijn beide een constante die nauwelijks verandert van het zesde levensjaar tot aan het moment dat de puberteit intreedt (zo rond het twaalfde of het dertiende levensjaar).

Het is belangrijk goed met deze eigenlijke omvang rekening te houden. Al te gemakkelijk wordt bij het zingen van ‘liedjes’ rekening gehouden met dat wat de kinderen graag willen (niet te hoog natuurlijk, want dat is ‘gek’ of ‘niet stoer’). En dus laat menig koorleider het kinderkoor klakkeloos zingen op de hoogte die wordt aangegeven in boekjes en bundels, waarbij de ‘hoge’ d, (d“ dus, eventueel desnoods e”), als toptoon is afgedrukt (maar dat is louter en alleen ten behoeve van de ongeoefende stem van de kerkganger…, want die kun je toch niet hoger laten zingen!). En daarmee wordt de kinderstem onrecht aangedaan! Alles wat van nature in de kinderstem boven die d” zit wordt niet gebruikt en gaat daarmee verloren. Het verlies van deze hoogte brengt blijvend beperkingen en schade toe aan de volwassen stem die na de mutatie beschikbaar komt.

Adviezen:

  • zing vaker met uw kinderkoor dan het ‘half uurtje in de week’ dat nodig is om ‘liedjes aan te leren’!
    laat de kinderen ook regelmatig, in oefeningetjes en in repertoire, zingen tot zeker de hoogte f“/g”, want tussen d“ en f”/g” ‘zit’ een belangrijk deel van hun beste ligging!
  • alle kinderen, jongens en meisjes, hebben van nature hoge stemmen (mezzo-sopraan of sopraan). Kunnen of durven ze niet hoog te zingen dan is er iets goed fout.
  • zing niet alleen maar liedjes die ‘iedereen mee moet kunnen zingen’; ten eerste is dat te laag voor kinderen van een kinderkoor, ten tweede doet dat onrecht aan een kinderkoor!
  • zing niet alleen maar leuke en vlotte liedjes; natuurlijk, dat mag en ‘moet’ zelfs ook! Maar zing ook heel regelmatig iets ‘moois’ met het kinderkoor, bij voorkeur in een ligging waarin de f“ of de g” niet geschuwd wordt. Bovendien mag en moet er ook best eens iets moois klinken, de liturgie en het kinderkoor zijn het beide meer dan waard. Latijn of een andere ‘vreemde’ taal mag best, de kinderen zullen trots zijn dat te mogen of dat te kunnen.

Kinderkoor-zang kan en moet een cultuur zijn die de kinderen straks als (jong) volwassene naar ‘meer’ en naar een vervolg moet doen verlangen. Er iets goed mis is met onze muziekcultuur, zo begrijp ik uit een klacht van een jonge vioolleraar. Middelbare scholieren (gymnasiasten!) zouden zelfs op de vioolles te vaak alleen nog maar te porren zijn voor bekende musicaldeuntjes. Hebben Mozart en andere ‘klassieke’ componisten ook daar al het onderspit moeten delven?

De stem van jongeren

Als de kinderstem aan het begin van de puberteit muteert tot de volwassen stem (‘de baard in de keel krijgen’ is een populaire, maar onzinnige uitdrukking) is dat een meestal vrij korte periode (enkele maanden hooguit) waarin zingen niet goed mogelijk is. Niet alleen bij jongens, maar ook bij meisjes doet zich het verschijnsel voor, al is het bij hen minder opvallend en minder ingrijpend. Maar al snel is zingen mogelijk en – in tegenstelling tot wat vroeger gepropageerd werd – ook echt nodig om de zangstem in training te houden. Een lange periode niet zingen is ronduit nadelig voor de verdere ontwikkeling van de volwassen wordende zangstem. Het is evenwel belangrijk om in omvang, duur en sterktegraad geen hoge eisen aan de prestaties te stellen. Ook al klinkt de spreekstem ‘af’, de zangstem doet er jaren over om ‘klaar’ te zijn!
Bij jongens van zestien en zeventien jaar is de beschikbare omvang meestal nog niet groot; spreken over tenor- of bas-stemmen is nog niet aan de orde. Het is verstandig bij meerstemmigheid (zoals bij een gemengd koor het geval is) opsplitsen van de jongensstemmen op deze leeftijd te vermijden, tenzij de omvang de tenor- en baspartij klein is. Beter is het jongensstemmen (bijvoorbeeld in een jeugdkoor), tot één stem, met een baritonale ligging te verenigen. De uiteindelijke tenor- en basstemmen komen pas enkele jaren later te voorschijn! Bovendien beschikken de meeste volwassen mannen over een middenstem die we bariton noemen. (Hoge) tenoren en (lage) bassen zijn er nu eenmaal niet veel.

De ontwikkeling van de volwassen stem

De ontwikkeling van meisjesstemmen is vergelijkbaar met die van de jongensstemmen. Hun ontwikkeling gaat meestal wat sneller (ze zijn in leeftijd gesproken ook wat eerder aan de mutatie toe) maar ook bij hen is het verstandig niet te veel en te vroeg ‘eisen’ te stellen. Hinderlijk is bij jong-volwassen meisjesstemmen vaak de ‘heesheid’ die hun (zang)stem begeleidt. Het is een voorlopig niet te vermijden euvel; door gewetensvolle training zal gaandeweg de stem helderder worden. Ook bij volwassen vrouwen komt de mezzo-sopraan als stem veel vaker voor dan de (hoge) sopraan en de (lage) alt. In het bijzonder nadelig voor de stem van tieners is schreeuwen en gillen. Dat voorkomen moet een eerste zorg van (zang)pegagogen zijn!

Leiders van kinder- en jeugdkoren moeten beschikken over een goede kennis van de zangstem van kinderen en jongeren én inzicht hebben in de geschiktheid van het voorhanden repertoire!

Literatuur:

  • al jaren een standaardwerk: Paul Nitsche, Die Pflege der Kinder und Jugendstimme, Mainz: uitg. Schott (Bausteine/Schrifenreihe 84)
  • voorts: Andreas Mohr, Handbuch der Kinderstimmbehandlung, Mainz: uitg. Schott, bestelnummer ED 8704; ISBN 3–7957–8704–1)