Sopraan of alt; tenor of bas?

Bij het horen van het begrip stemvorming denken we – begrijpelijk – aan zaken als ontspanning bij het zingen, een goede houding, goed ademen, een actieve dictie, aan zuiverheid, een goede resonans, aan een correcte klinkervorming, aan uitbreiding van de omvang en aan wat al niet meer.

Ditmaal andere zaken die voor zangers en/of voor dirigenten belangrijk zijn en waartegen nogal eens gezondigd wordt! Graag wil ik dat doen door enkele dingen te noemen die respectievelijk de stem van kinderen en jongeren, de stem van volwassenen en de stem van oudere volwassenen betreft.

Hans Smout

Eerder verschenen in Jubilate september 2002

kinderen en jongeren

Kinderstemmen (dat geldt zowel voor jongens als voor meisjes: hun stemmen zijn in feite hetzelfde) hebben een veel grotere omvang dan die waarin vaak gezongen wordt. Alle kinderen hebben in principe vanaf ongeveer het zesde jaar tot aan het begin van de stemwisseling (variërend van het twaalfde tot het veertiende jaar, soms nog eerder of ook wat later) een heel grote omvang: vanaf g-klein tot bijna c; bijna tweeëneenhalf octaaf dus! Binnen deze grote omvang zit de stem van nature het best tussen e/f tot en met ongeveer g”. Alle kinderen zijn dus sopraan of mezzo-sopraan! (In de beroemde Engelse kathedraalkoren zingen alle jongens de sopraanpartij; de altpartij wordt gezongen door de counter-tenoren, de mannen met de hoogste mannenpartij!). Maar veel kinderen hebben evenwel die grote omvang en dat best zittende deel binnen deze omvang niet of niet meer… Reden: te weinig gezongen of, op school en/of in het koor, altijd te laag gezongen. Als de kinderen wat ouder worden ontwikkelt zich bovendien nog een gêne om hoog te zingen!

Geen wonder dat de “natuurlijke” hoogte verloren is gegaan. Ook op onze kinderkoren wordt vaak (veel) te laag gezongen, bijvoorbeeld alleen al omdat veel liederen in bundels te laag staan, afgestemd als ze zijn wat betreft de hoogte op de ongeoefende stem van de gemiddelde volwassen kerkganger!

Laat kinderen vooral ook vaak hoog zingen en kies bijvoorbeeld wél in de hoogte als boven omschreven hun koorliedjes, canons, etc.! Hoe vaker ze die eigenlijk ‘normale’ hoogte al vanaf jonge leeftijd gebruiken, hoe beter de kinderstem gaandeweg de kinderjaren op zijn eigenlijke plek gaat zitten en hoe gewoner ze die hoogte vinden, ook al worden de kinderen ouder. Als je kinderen bij meerstemmigheid een altpartij wilt laten zingen, kies dan voor de wat oudere kinderen; zorg er wel tegelijk voor dat die zogenaamde alten daarnaast ook regelmatig tot hoog zingen worden uitgenodigd!

Alleen in de periode juist vóór de stemwisseling (ook wel mutatie geheten) daalt de stem wat en al snel volgt dan de stemwisseling naar de volwassen stem. (N.b.: voorkom onzin-taal als: ‘de-baard-in-de-keel-krijgen’!). Ook meisjes ondergaan een periode waarin de stem muteert, al is die minder opvallend dan bij jongens het geval is.

Blijf met jongeren met hun groeiende, volwassen wordende stem doorzingen, overigens in een bescheiden omvang en niet te veel eisen stellend aan de stem. Zo blijft hun stem in training en groeit geleidelijk aan uit tot de volwassen vrouwenstem sopraan of alt (overigens meestal ergens daartussenin) of tot de volwassen mannenstem tenor of bas (overigens meestal ergens daartussenin).

volwassenen

Bij vrouwen zijn er maar weinig zangstemmen echt sopraan of echt alt; bij veruit de meeste (koor)zangeressen zit de stem ergens daartussenin: mezzo-sopraan. Zelfs bij de stemsoort mezzo-sopraan komen wat hogere of wat lagere varianten voor! Zo tref je bij mannen maar weinig echte tenoren en echte bassen aan. Bij veel (koor)zangers zit de stem ergens daartussenin: bariton. En ook de baritonstem heeft hogere en lagere varianten.

Een gemengd koor in vier stemmen verdelen (S-A-T-B) is eigenlijk wat de indeling betreft veel te ‘grof’. Vrouwen- en mannenkoren hebben elk de keuze uit drie of vier stemsoorten; deze indeling doet de veelheid aan voorkomende stemsoorten meer recht! Een gemengd koor dat achtstemmig zingt (met in elke van de vier stemsoorten nog een verdeling in hogere en lagere stemmen) doet wel veel meer recht aan de veel voorkomende middenstemmen bij vrouwen en mannen.

In het algemeen, maar zeker voor ongeoefende, of niet meer zo jonge mensen die graag willen gaan zingen, geldt dat niet de beschikbare hoogte (of laagte), maar vooral de klankkleur (het timbre) als eerste bepalend is tot welke stemsoort men hoort! Het is een moeilijke taak voor de dirigent om tot een verantwoorde stemindeling te komen; eigenlijk is hier veel ervaring voor vereist.

Iemand die al een aantal jaren in een koor sopraan zingt, maar die eigenlijk mezzo-sopraan is, doet onrecht aan haar eigen stem én aan de klank van de sopranen als geheel door de hoogte er toch maar uit te ‘wringen’; veel beter even onmerkbaar ‘uitstappen’ en als de partij wat lager wordt, even onmerkbaar weer mee gaan zingen.

Als deze sopraan toch kost wat kost in de hoge ligging wil blijven meezingen dan draagt ze met haar geforceerde hoogte niets bij aan de totale koorklank dan alleen negatiefs! Natuurlijk geldt dit ook voor de mannenstem die eigenlijk een bariton is, maar in een vierstemmig koor (omdat zijn stem toch redelijk hoog is) tenor zingt!

Er zijn in ieder koor nu eenmaal leden die het koor dragen: ze hebben een goed gehoor, pikken tijdens de repetitie snel nieuwe dingen op, kunnen misschien noten lezen of hebben een zekere, aangename stem. Deze leden vervullen een voortrekkersrol binnen het koor en ze zijn een steun voor de anderen (bijna altijd de meerderheid) die, overigens ook heel belangrijk binnen een koor, een steuntje nodig hebben. De plaats in de kooropstelling die u als koorlid inneemt wordt mede bepaald door de rol die u daarbinnen vervult! De ‘trekkers’ staan meestal op de tweede rij, achter degenen die een steuntje in de rug nodig hebben. Of, en wellicht ook én, men staat om en om!

Ook tot de mogelijkheden behoort dat degenen die een steuntje nodig hebben, naast twee ‘trekkers’ staan (bijvoorbeeld, omdat die al jaren zo fijn op elkaar ingezongen zijn)! Een gewetensvolle dirigent laat daardoor de kooropstelling bepalen en niet door de plaats waar u nu toevallig al jaren gestaan heeft. Veel tact, inzicht en begrip én van de kant van de dirigent én van de kant van de koorzanger is vaak vereist!

Weinig zingen is voor een (koor)zanger niet goed. Is het u ook al eens opgevallen dat de stem na een vakantie niet zo goed ‘zit’? Het duurt een aantal weken (met repetities en diensten) voor het weer net zo goed gaat als voor de vakantie! Iemand die graag zingt probeert zo veel mogelijk te zingen; hoe meer je zingt, hoe beter de stem immers blijft ‘zitten’. Iemand die de muziek al snel goed kent (zo’n trekker bijvoorbeeld) en meent daarom best eens een repetitie te kunnen overslaan, heeft er vooral niet alleen zichzelf mee, maar bovendien ook degenen die de steun van genoemde ‘trekker’ node missen….

Oudere volwassenen

Heel veel van onze koren en cantorijen bestaan voor een groot deel uit ‘oudere’ zangers en zangeressen. We zouden hun inbreng voor geen goud willen missen! Daarom van harte enkele welgemeende adviezen!

Heel globaal: na het 50e tot 55e levensjaar (soms al wat eerder, maar soms ook heel wat later) gaat het met de stem niet meer zo goed als we daarvoor gewend waren. Veel en graag blijven zingen (training dus) kan het proces van minder kunnen dan we gewend waren, behoorlijk tegenhouden. En zeker, niet te vergeten: hoe beter uw zangtechniek, hoe langer u van het zingen kunt blijven genieten!

Toch komt er een moment dat u als sopraan of tenor (het kan heel goed zo zijn, dat u eigenlijk zelfs mezzo-sopraan of bariton bent) alleen nog met inspanning of eigenlijk niet meer zo goed hoog zingen kunt; de klank wordt scherp, mengt niet meer met de andere stemmen binnen uw stemgroep of hangt steeds onder de juiste toon aan. U kunt de dirigent voorstellen (òf de dirigent stelt het aan u voor), alt of bas te gaan zingen. Wellicht is het zelfs zo dat u bij de lagere stemsoort een welkome inbreng hebt omdat u zon goed gehoor hebt, zo toonvast bent of zo snel nieuwe dingen oppikt. Voor het geval de laagte een probleem zou zijn, dan stapt u bij de laagste tonen gewoon even uit om erna de draad weer op te pakken.

Wellicht is er ook een moment denkbaar dat u besluit (of de dirigent u adviseert) niet meer in het koor mee te zingen, maar dat u zich voortaan binnen het koor extra inzet met betrekking tot de organisatie van een aantal zaken, om zorg te dragen voor de sociale kant van het koorleven: een aspect dat welhaast even belangrijk is als zaken die direct met de muziek van doen hebben, etc.

algemeen

Voor alle koorvormen geldt: het zou ideaal zijn dat de dirigent (samen met het bestuur) enige eisen stelt aan leden die zich aanmelden. Bijvoorbeeld: blijk geven van enig gevoel voor hoog en laag (behalve bij jonge kinderen), te testen door een eenvoudig melodiefragment voor te zingen en na te laten zingen; blijk geven van enige ritmische vaardigheid, op dezelfde manier te testen door voor- en naklappen of tikken; een gesprekje over de motivatie bij het koor te komen zingen en te informeren naar eventuele zangervaring en/of liturgische betrokkenheid, kan eigenlijk bij zo’n testje niet ontbreken!

De zwaarte van zo’n toelatingstestje hangt natuurlijk vooral af van de doelstelling en/of van de kwaliteit van het koor of de cantorij! Toch zou enige kwaliteitsbewaking door een eenvoudig testje, ook bij het eenvoudigste koor, niet achterwege mogen blijven!

Heel functioneel is het om alle leden van een koor of cantorij om de zoveel jaar te (her)testen en de bevindingen, aanwijzingen, adviezen en dergelijke eerlijk en open met de leden te bespreken.

Beter eenvoudige, maar kwalitatief goede koorzang en goede koormuziek (en orgelmuziek!), dan zich vertillen aan te moeilijk ‘groot’ repertoire!

Want: kwaliteit moeten al onze vieringen hebben, in liturgisch én muzikaal opzicht! Beter éénstemmige, uiterst verzorgde koorzang, dan meerstemmige koorzang die, hoe goed bedoeld ook, een beproeving voor de kerkganger is…