Michel Gottmer: Liturgie heeft grandeur nodig

Ons gesprek vindt plaats in de week na Pasen. Als organist van de Lambertuskerk in Etten-Leur heeft Michel Gottmer een drukke tijd achter de rug. “Met Goede Vrijdag had ook het orgel een belangrijke inbreng. Verschillende staties werden door het orgel als het ware becommentarieerd. Dat is iets fantastisch als je uitdrukking kunt geven aan een bepaalde emotie. Het orgel is wat dat betreft een fascinerend instrument dat aan alle emoties uitdrukking kan geven, ook bij het overdenken van het lijden van de Heer.”

Hij vindt het dan ook jammer dat het orgel vooral bij jongeren een saai imago heeft. “Ik ben naast kerkorganist ook verbonden aan de trouwlocaties in Etten-Leur: de raadszaal en het trouwkerkje. Daar bevinden zich schitterende orgels.” Michel Gottmer speelt dan ook niet alleen bij kerkelijke, maar ook bij burgerlijke huwelijken. “Van tevoren heb ik vaak met bruidsparen een gesprek, waarin ze meestal aangeven dat ze geen ‘kerkmuziek’ willen. Maar na afloop blijkt het voor hen vaak een bijzondere ervaring te zijn geweest dat het orgel ook vrolijke muziek kan spelen.”

Geschreven muziek speelt hij praktisch niet meer sinds hij 25 jaar geleden door een oogziekte zijn gezichtsvermogen grotendeels verloor. Zijn collega-organist uit Zevenbergen, Lambert van Eekelen, adviseerde hem toen om zich te gaan toeleggen op het improviseren. Hij ging toen opnieuw les volgen. Eerder had hij gestudeerd bij Albert de Klerk. “Hij is mijn grote voorbeeld en hij was een grandioze docent.”

Maar aan improviseren had hij nog niet veel gedaan. Hij ging les volgen bij Jacques van den Dool. “Die heeft iets bij mij losgemaakt. Improviseren is iets anders dan fantaseren. Je moet een bepaalde taal spreken en in een bepaalde vorm improviseren: een fuga, sonate, rondo, passacaglia. Ik luister tegenwoordig naar opnamens van improvisaties van De Klerk en ik ga nu pas van leren.”

Hoe gaat dat in de liturgische praktijk van de Lambertuskerk? “Als het koor zingt, ben ik er ook. Aan het begin speel ik een inleiding op het lied wat gezongen gaat worden. Dat kan vijf of tien minuten duren. De openingsmelodie wordt belicht en becommentarieerd en ik probeer het zo te doen dat de mensen in de kerk zitten te popelen om mee te doen. Ik probeer altijd een uitnodigende openingmuziek te spelen. Bij de tussenzang en het alleluia is het voorspel natuurlijk niet zo lang, maar ik neem er altijd de tijd voor om de zang voor te bereiden. Ook de intonatie voor het alleluia moet een vrolijke tint hebben. Het alleluia is toch een uitroep van vreugde en als je alleen maar de eerste tonen aangeeft, kom je als organist niet tot je recht.”

“Een organist moet geen grijze muis zijn, maar moet zich ook niet opdringen. De sfeer van de viering wordt door de organist mede bepaald.” En er mag tijdens een dienst ook best wel eens een stilte vallen. “Je moet je niet gaan gedragen als een tandarts door alle gaten op te vullen, je mag geen irritatie opwekken.”

In Etten-Leur zijn er tegenwoordig ook vieringen waarin parochianen voorgaan en waarin niet gepreekt wordt. Het orgel neemt op dat moment de rol van de voorganger over. “In plaats van de verkondiging is er een meditatief orgelspel. Ik probeer de gelovigen door muziek een bepaalde meditatie te laten ondergaan door iets te doen met de sfeer van het evangelie. Ik heb dit tot nu toe drie keer gedaan en de reacties waren positief.”

Op dezelfde manier probeert Michel Gottmer sfeer te brengen tijdens avondwakes bij een overlijden. “Vaak neem ik dan een bepaalde melodie. Als de overledene een Maria-vereerder was dan speel ik om een Marialied heen in de vorm van een koraalvoorspel. Ik werk hier vanaf 1962 dus ik ken veel van de mensen voor wie we hier avondwakes houden. Steeds probeer ik hun karakter in de muziek uit te beelden. Soms is dat heel makkelijk: bij iemand die van de natuur hield kies ik voor een soort van pastorale.”

Dankzij Michel Gottmer heeft het orgel in Etten-Leur een belangrijke inbreng in de liturgie. Voor hem is dit van wezenlijk belang, maar hij beseft dat niet overal die mogelijkheid bestaat. Het aantal organisten is dramatisch teruggelopen maar ook de kwaliteit is minder geworden.

“Het is al moeilijk om iemand te krijgen die in de kerk wil spelen en het lijkt wel of er totaal niet meer op kwaliteit wordt gelet. Het verontrust mij dat de kerkmuziek zo verloedert. Enige vakkennis, enige stimulans om een cursus te gaan volgen is er niet meer. Goede wil lijkt het enige te zijn wat nog telt. Dat geldt ook voor koren en dirigenten.”

Maar volgens prof. Vernooij wordt de hedendaagse liturgie vooral gevoed door de volkscultuur en zal de beat van de afro-amerikaanse muziek de kerkmuziek gaan bepalen. Michel Gottmer heeft tot dan toe bedachtzaam geformuleerd, maar nu schudt hij het hoofd, hij zucht eens diep en zegt dan resoluut: “Nee. Nee. Het is een aardige man hoor, maar ik ben het absoluut niet met hem eens. Als je iets goeds wilt behouden, moet je kwaliteit hebben en dan is het klassiek repertoire een hele belangrijke factor. Maar ik pleit absoluut niet voor uitsluitend klassiek repertoire. De verworvenheid van het Nederland en van de volkszang is heel belangrijk. Er is best goede muziek op Nederlandse tekst verschenen, maar die moet je wel met een lampje zoeken. Muziek en liturgie moeten een bepaalde grandeur hebben en geen huiskamersfeer.”

Toen de liturgische hervormingen in de jaren 1960 begonnen was het ook de visie van de Gregoriusvereniging om het nieuwe en het oude repertoire naast elkaar te laten bestaan, herinnert Gottmer zich. “Men wilde de klassieke componisten, tot en met Andriessen, Strategier en De Klerk in hun waarde laten en daarnaast Nederlandstalige liturgie te stimuleren: het ene behouden en het andere niet afwijzen. Maar dat is allengs veranderd. Dat is een jammerlijke ontwikkeling. Dat komt volgens mij ook door de adviseurs van de bisschoppen zoals Schillebeeckx en Goddijn. Ze waren zo vervuld van vernieuwing en wilden terug naar de oude kerk, naar de essentie. Dat is allemaal prachtig maar ze vonden de traditie alleen maar ballast. Ik noem dat altijd een beetje oneerbiedig de room van de roomsoes. Als je de room van de roomsoes afhaalt, wat hou je dan over?”

Pastores en kerkbesturen lijken zich niet meer te bekommeren om de kwaliteit van de kerkmuziek, maar ook de Gregoriusvereniging gaat niet vrijuit, vindt Gottmer. “De Gregoriusvereniging was er vanaf de jaren zestig zo van overtuigd dat het allemaal anders moest waardoor een enorme kaalslag is ontstaan. De Latijnse kerkmuziek moest allemaal Nederlands worden. Het is een groot goed dat er Nederlandse liederen zijn gekomen, maar het loslaten van de traditie heeft ertoe geleid dat een hele cultuur is verdwenen. En pas nu komt men heel voorzichtig tot de ontdekking dat mensen ook wel eens mogen luisteren tijdens de dienst.”

Ook de leegloop van de koren heeft te maken niet alleen te maken met maatschappelijke ontwikkelingen, maar ook met kwaliteit. “Die nieuwe liedjes op Nederlandse tekst zijn voor een zanger weinig aantrekkelijk.

“Liturgie moet een spektakel zijn op het gebied van riten, maar ook van muziek. Het kan natuurlijk niet terug zoals het vroeger was maar waardevolle bestanddelen zou je moeten proberen te handhaven of opnieuw in te voeren. Het is merkwaardig dat al mijn protestantse collega-organisten zich afvragen hoe het toch mogelijk is dat wij het gregoriaans overboord hebben gezet. Dat geeft toch aan dat dat iets kenmerkends is voor de katholieke kerkmuziek. We hebben allemaal te veel willen vernieuwen, denk ik zo. Ik ben helemaal geen conservatief, maar je moet het een doen en het andere niet laten.”