Gedachten rond een lied: Jezus die langs het water liep

Iemand, die we in de hedendaagse liturgie nog wel eens tegenkomen, is de dichter Ad den Besten. Hij publiceerde geestelijke liederen in de bundel ‘Loflied voor tegenstem’ en was een van de medewerkers aan de nieuwe Psalmberijming en aan het liedboek voor de Kerken. Van zijn hand is ook de tekst op de volgende bladzijde.

Jubilate 22, 3 (september 1989)

Th. Klaus

Wanneer we die tekst beginnen te lezen, zal deze ons waarschijnlijk niet meteen een ‘schok’ opleveren. We herkennen immers het verhaal over de roeping van Simon en Andreas (Matt. 4, 18–22, Marc. 1, 16 e.v.).jezus_die_langs_het_water_liep

Maar lezen we verder en komen we halverwege het couplet, dan is die ‘schok’ er wel. Zo iets dergelijks hadden we niet verwacht. We meenden met een verhaal van doen te hebben en nu plots worden de regels naar ons toegebogen. U en ik worden in het verhaal geplaatst. Of, zoals W. Barnard het zo treffend zegt:

“Plotseling lopen ginds en hier, toen en nu door elkaar. Het water van het Galilese meer begint om de hoek.”

Evenzo gaat het in couplet twee. We herkennen het verhaal over tollenaar Zachaeus, maar halverwege komt de tekst opnieuw op ons af.

Strofe drie borduurt nog even door. Het gaat over de straat, over heden, over onze aarzeling en over de ons overbekende vraag ‘tot wie zouden we anders gaan’. Totdat het bevrijdende slot komt met het woordje ‘alles’, op een onverwachte, maar o zo prachtig uitgekiende plaats.

Als we naar bovenstaande notenbeeld kijken, vallen er onmiddellijk een paar zaken op: a. het lijnenspel van stijgen en dalen, b. het rustige ritme.

a. In regel 1, 2 en 7 klimt de melodie van d naar a, van grondtoon naar dominant.
In regel 3 en 4 daalt de melodie van hoge d naar a.
In regel 5 en 6 daalt de melodie van hoge d naar e (we zijn bijna beneden, net nog niet, ’t is nog niet uit).
Regel 8 brengt ons op een spanningsvolle manier (twee halve noten!) van hoge d via de dominant terug naar de lage d ofwel terug naar de grondtoon.

Wat een eenvoud, en tevens, wat een hechte bouw.

b. De eerste regel begint vanwege het woordaccent noodgedwongen of vanzelfsprekend op de eerste tel van de maat.
Alle volgende regels hebben een opmaat en wel als volgt: regel 2 en 3 en regel 6 en 7 beginnen met een achtste noot, terwijl regel 4 en 5 met een kwartnoot aanvangen. Dat zal wel niet per ongeluk gebeurd zijn. En dan regel 8. Opvallend zijn hier de twee halve noten, die bovendien nog syncopisch zijn ook.

Een prachtige ondersteuning van de woorden. Wees er echter wel voorzichtig mee. Overdrijf niet en ga deze twee noten niet nadrukkelijk als syncope uitvoeren. Hoe natuurlijker U de woorden ‘en trouw’ ‘de rijk-’ ‘al|es’ laat klinken, hoe beter het bedoelde tot zijn recht komt.

Neem een rustig vertellend tempo en laat de tekst voor zích spreken. De laatste noot van iedere regel is een kwartnoot. Let daar goed op. Je hoort wel eens iets anders.

Vertraag ook niet naar ieder regel-eind toe. Maak van regel 3 en 4 een mooie eenheid. En vergeet niet dat er uitstekende orgelbegeleidingen bestaan, alles maar daarover vertelt een ander U alles.