Gedachten rond een lied: Zeven was voldoende

Onlangs draaide ik op een rustig moment weer eens een plaat van de Amsterdamse Nocture-groep. Het was de plaat ‘Laetare’, waarop o.a. het Lied ‘Zeven was voldoende’ voorkomt. Al kijkend naar de tekst op de hoes verraste het mij dat het alweer dertig jaar geleden is, dat dit lied geschreven werd. Misschien een beetje vanwege dit dertigjarig jubileum, maar nog meer nog omdat ik het een geslaagd lied vind, wil ik u er iets over vertellen. Het lied is op een heel speciale manier ontstaan, nl. in 1958 tijdens één van de werkbijeenkomsten over liturgie. Werkbijeenkomsten die onder meer dienden om Nocture-diensten voor te bereiden.

*Jubilate 21, 2 (mei 1988)

Th. Klaus

Nocture-diensten waren experimentele ofwel vernieuwings-diensten, die op regelmatige tijden werden gehouden in de Amsterdamse Maranathakerk. In de werkgroep, die zo’n genoemde avonddienst mee voorbereidde, treffen we behalve litugisten, ook dichters en musici aan. We komen er b.v. de namen tegen van Ds. Overbosch, Ds. Barnard en van cantor Mehrtens. Vakmensen dus. Deze bijeenkomsten kregen de fraaie naam mee van ‘kweekplaats’.

In deze liedtekst van Barnard naar aanleiding van de bekende evangelietekst over de broodvermenigvuldiging komt naar voren:

  • het bijbelse getal zeven (vijf broden en twee vissen)
  • de verbondenheid met elkaar (als de kring gesloten is – samen rond de Tafel)
  • het delen in Zijn Brood (Gij verzadigt allen met Uw offerdood)

Het lijkt allemaal zo eenvoudig; zo maar enkele zinnetjes; ’n paar simpele woorden voor een diep geheim. Eenvoudig maar met een grote eerbied voor het wonder “langs de heuvels van de zee” én voor het wonder “alle dagen van ons leven”.

Deze tekst nu kreeg de cantororganist van Oosterbeek, Piet van Aalten, tijdens genoemde bijeenkomst onder ogen. En deze, helaas te jong gestorven componist (op 37 jarige leeftijd) wist er plotseling raad mee. De vonk van het woord sprong over!

Het werd een melodie in mineur, het werd een ‘blijde’ melodie.

En hierbij wil ik graag iets opmerken. Er zijn nog steeds mensen die er ’n merkwaardige, maar hardnekkige mening op na houden, de mening nl. dat majeur altijd opgewekt, en mineur altijd droevig is. Hoeft echt niet zo te zijn, ook niet in de uitvoering dus. Maar dit ter zijde.

De vonk van het woord sprong over. Er ontstond een melodie, heel verhalend, gebouwd op de tekst, met een duidelijke aandacht (langere noten) voor: vijf en twee (in de volgende coupletten: brood en vis, toen en nu, rond alom.).

De melodie kent een drie-deling:

  • de eerste zin gaat niet ver van huis, blijft in de buurt van de grondtoon.
  • de tweede zin gaat naar de dominant.
  • de derde zin komt trapsgewijs uit de diepte weer terug bij de grondtoon.

Zing het lied licht, in een niet te snel tempo. Denk de zinnen in een tweemaat. Maak de lange noten niet langer dan bedoeld. Behandel de eerste noot van de derde zin omzichtig, geen tik op z’n kop, denk daarbij alvast aan de derde noot. En… houdt alles mooi gebonden. Anders gezegd: maak de stroming van de melodie nergens stuk door onnodige verlengingen en zeker niet door onnodige adempauzes. Je haalt daarmee de kracht uit de melodie, de glans gaat er af.

Hoewel het lied op de eerste plaats gedacht is als evangelielied, is het in de praktijk ook goed te gebruiken als communiezang.

Men zou het lied kunnen zingen samen met alle kerkzangers, men zou ook kunnen denken aan een kinderkoor. Ook kan men het afwisselend laten zingen: dames/kinderkoor couplet 1 en 3, mannenstemmen couplet 2 en 4 en couplet 5 samen.

Nog een laatste bijzonderheid. Tijdens de bovengenoemde werkbijeenkomst bleek plotseling dat er ook een canon in verborgen zat. Dit was ook voor de componist zelf een onverwachte mogelijkheid, een verrassing. Als groep twee na de eerste vier noten begint te zingen, komt er een heel redelijk klinkende canon te voorschijn. De eerste partij laat de eindnoot doorklinken.

Persoonlijk zou ik de canon altijd laten uitvoeren door ongelijke stemmen, dan klinkt ’t het beste. Bovendien zou ik er voor willen pleiten niet alle coupletten in canonvorm te zingen, maar deze canonvorm te bewaren voor het laatste couplet. Anders gaat er wellicht te veel van de tekst verloren én de verrassing is te vroeg opgesnoept.