Gedachten rond een lied: Het lied van het lam en de herder (GvL 413)

Voor mij ligt een lied voor de veertigdagentijd, en, in tegenstelling tot het vorige lied, niet uit een ver verleden, maar van enkele tientallen jaren terug. Het lied van het lam en de herder is van nog vrij recente datum, nl. uit de vijftiger jaren.

Jubilate 21, 1 (januari 1988)

Th. Klaus

Het is ontstaan, zoals we al eens bij een vorig lied zijn tegengekomen, uit de vruchtbare samenwerking tussen dichter Barnard en cantor Mehrtens. En dan weet U intussen ook dat de tekst bij hen even belangrijk en voornaam is als de melodie.

Daarom ook deze keer, zoals U van mij kunt verwachten: “Kijk eens naar de tekst uit de eerste Petrusbrief” (hfdst. 2, v. 21 e.v.)

En leg daar de eerste zes strofen van dit lied naast. Of wellicht nog beter, laat de dirigent (of misschien zelfs de pastor wel) deze tekst tijdens de repetitieavond eens aan U voorlezen, terwijl U zelf de tekst van het lied in handen heeft. En misschien zegt U nu: “Het is toch nederlands, en dat verstaan we heus wel.” Natuurlijk verstaan we allen onze eigen taal, maar hoe gemakkelijk zingen we niet met veel overgave de noten, de melodie, terwijl we wat weinig aandacht voor de woorden hebben. Bovendien heb ik er nog een andere reden voor, maar daarover straks.

Wanneer Frits Mehrtens een melodie schrijft, zien we vaak een heel verrassende opbouw. Hij durft, of hij is in staat, van de geëffende paden af te wijken, hij kan van vaste maatpatronen afstappen, zonder gewild of gezocht over te komen.

Evenals in andere liederen, zoals in Jubilate en in Zingt voor de Heer, laat hij ook hier de tekst spreken en plooit daar ritme en melodie naar toe. Wat zal cantor Mehrtens de tekst vaak herlezen hebben.

De opbouw van de melodie

de eerste twee zinnen ontstaan als het ware rustig en zonder moeite uit de tekst, de derde zin gaat naar het hoogtepunt (de kwint), maar wordt heel fijntjes even afgeremd door een langere noot (de kwart), waardoor de declamatie van de tekst aan kracht wint, de slotzin beweegt zich weer rustig rond de grondtoon, met een uitloop naar de twee laatste (langere) noten. Zo eenvoudig eigenlijk, maar kom er maar eens op.

Hoe kun je dit lied het beste zingen?

Gewoon eenvoudig, vanuit de tekst. Vandaar mijn hint om de tekst samen eerst goed te bekijken.

Zing alle coupletten die U in de komende dienst nodig heeft en niet steeds alleen maar het eerste couplet alle aandacht geven. U loopt dan gevaar dat het lied bij een ander couplet in elkaar zakt.

Houdt een rustig tempo aan, zodat alle woorden hun waarde krijgen en vergeet daarbij niet dat de noten samen een geheel, een melodie moeten vormen. Bouw de melodie rustig op naar het hoogtepunt en neem van daaruit de spanning weer geleidelijk aan terug. Denk eens aan de manier waarop U een gregoriaanse hymne zingt of zong. Zorg voor voldoende ademsteun, zodat U deze mineur-melodie niet laat wegzakken en laat verworden tot een wat slappe brei.

Ingehouden zingen is óók zingen en zingen kan nooit zonder innerlijke veerkracht.

En, wat U al weet: maak niet op het eind van iedere regel een adempauze. Tenslotte, zorg er voor dat de allereerste noot niet langer wordt dan de bedoeling is. (Zouden we hier wellicht nog te maken hebben met een oude protestantse zangtraditie? Is het om iedereen de kans te geven aan te haken?) Geen gemakkelijk lied om U eigen te maken. Maar… ‘onbekend maakt onbemind’ en de ‘aanhouder wint’.