De wisselende gezangen van de mis

In dit artikel pleit Steven van Roode voor Nederlandstalige wisselende gezangen (propriumgezangen) tijdens de mis. Als NSGV Breda wijzen we graag op deze mogelijkheid, naast de bestaande praktijk, waarbij op een aantal plaatsen in plaats van deze wisselende gezangen liederen op andere Nederlandse teksten of propriumgezangen in het Latijn worden gezongen.

In maart 1969 werd op een vraag, of het nog steeds was toegestaan liederen te zingen tijdens de gelezen mis, door het Consilium, de pauselijke raad die na het Tweede Vaticaans Concilie zorgde voor de vernieuwing van de liturgische boeken, als volgt geantwoord:

Die regel is achterhaald. Het is de mis, zowel het ordinarium als het proprium, dat gezongen moet worden. […] Want de liturgische handeling is één, heeft slechts één gezicht, één richtpunt, één stem: de stem van de Kerk. […] Deze teksten moeten zijn ontleend aan de mis, geen andere teksten. Er moet dus niet onder de mis gezongen worden, de mis zélf moet gezongen worden. (Notitiae 5, 1969, 406)

Dit antwoord is om twee redenen opmerkelijk te noemen. Allereerst wordt hiermee het verschil dat tot dan toe bestond tussen gelezen en gezongen missen opgeheven. Ook tijdens de gelezen mis mogen, ja, moeten nu ook de teksten van de mis gezongen worden. Ten tweede wordt het zingen van liederen ontmoedigd: het zingen van de propriumgezangen heeft absolute prioriteit.

Het antwoord roept ook vragen op, vooral als we deze duidelijke bewoordingen vergelijken met de liturgische praxis van de afgelopen veertig jaar. Zien we hier geen discrepantie tussen wat er van ons gevraagd wordt en wat er feitelijk in de wekelijkse liturgie gebeurt?

In dit artikel wil ik nagaan hoe deze afwijkende praktijk heeft kunnen ontstaan en wat de eigenlijke bedoeling van de liturgievernieuwing was. Ook sta ik stil bij de spiritualiteit van het misproprium en geef ik enkele voorbeelden van Nederlandstalige intredezangen.

De gemeenschapsmis met liederen

Het zingen van liederen tijdens de liturgie is inmiddels zo vanzelfsprekend, dat je haast zou denken dat het kerklied eigen is aan de Romeinse Ritus. Toch is het een gebruik dat pas recentelijk is ontstaan.

Eeuwenlang klinken tijdens de gezongen mis bij de intrede, de offerande en de communie bijbelteksten die het gevierde Christusmysterie duidelijker in het licht stellen. Voor iedere zondag zijn er specifieke teksten uitgekozen, die op een bijzondere manier zowel aan de liturgische handeling als de liturgie van de dag beantwoorden. Het zijn rituele teksten, die geheel verweven zijn met de Romeinse Ritus: de teksten en de mis vormen één geïntegreerd geheel. Deze propriumgezangen of wisselende gezangen bieden de gelovigen de gelegenheid zich in gebed te verenigen met het offer dat op het altaar wordt opgedragen. Naast de gezongen mis ontstaat vervolgens ook de gelezen mis, waarin de teksten van de propriumgezangen niet gezongen worden, maar door de priester slechts opgelezen worden.

Tegen het einde van de negentiende eeuw was het gebruikelijk geworden om bij de gelezen mis liederen in het Latijn of de volkstaal te zingen, aanvankelijk voor en na de mis, maar later ook tijdens de mis. Nadat Pius XII zich in zijn encyclieken Mediator Dei et hominum (1947) en Musicae sacrae disciplina (1955) zich over dit gebruik al positief had uitgesproken, stond de instructie De musica sacra et sacra liturgia het in 1958 uitdrukkelijk toe om tijdens de gelezen mis, waarin de wisselende gezangen zelf niet gezongen mochten worden, wel liederen in de volkstaal te zingen. Deze liederen moesten dan passen bij de betreffende delen van de mis en de liturgische tijd maar mochten geen vertaling van de propriumteksten zijn.

Toen het gebruik van de volkstaal in de liturgie in de jaren zestig werd toegestaan, nam men aanvankelijk zijn toevlucht tot deze liederen, omdat de propriumgezangen in het Nederlands nog niet op muziek waren gezet. Daar kwam vervolgens weinig verandering in, omdat de invloedrijke muziekuitgeverijen er niet naar streefden aan te sluiten bij de propriumteksten maar in plaats daarvan liederen en beurtzangen gingen programmeren die inhoudelijk slechts beantwoordden aan de liturgische tijd (Richard Bot, Zingt allen mee (2003), pp. 1209–1238).

De gemeenschapsmis die zo is ontstaan en op veel plaatsen nog steeds bestaat, is daarmee feitelijk een voortzetting van de gelezen mis met liederen van voor het Concilie. Tot op de dag van vandaag beperkt men zich bij de voorbereiding van de liturgie veelal tot het uitkiezen van liederen en laat men het zingen van de rituele teksten achterwege.

Vaticanum II: wisselende gezangen hebben voorrang

Liederen in de volkstaal deden dus al ruim vóór het Tweede Vaticaans Concilie hun intrede. Bedoeld als uitzondering, waren ze in veel gevallen de norm geworden. Als het Concilie vervolgens het gebruik van de volkstaal in de liturgie toestaat, maakt het zich tegelijkertijd sterk voor het zingen van de wisselende gezangen als integrerend onderdeel van de liturgie – ook in de volkstaal – in plaats van liederen.

Het Concilie stelt allereerst dat de eigen zang van de Romeinse liturgie de voornaamste plaats moet innemen in de liturgische handelingen. Voor kleinere kerken, waarvoor dit misschien een probleem vormt, dient er een uitgave samengesteld te worden met eenvoudigere melodieën (Sacrosanctum concilium 116 en 117). Verder stelt het Concilie dat de teksten voor de gewijde zang bij voorkeur aan de liturgische bronnen moeten worden ontleend (Sacrosanctum concilium 121). Het wilde daarnaast dat de gelovigen zoveel mogelijk konden deelnemen aan de zang van het proprium, bijvoorbeeld door middel van gemakkelijke antwoorden, zelfs in gelezen missen (Musicam sacram 33 en 36). We zagen al dat ook het Consilium, de werkgroep die zich bezighield met de implementatie van de liturgievernieuwing, zich duidelijk uitsprak voor het zingen van de voorgeschreven propriumteksten. Het gaf verder bijvoorbeeld aan dat men niet overhaast het religieuze volkslied in de volkstaal toe moest laten als vervanging van de traditionele liturgische muziek, maar dat eerst een repertorium gemaakt diende te worden van melodieën met tekst in de volkstaal (brief La sarei grato van 25 maart 1964).

In het nieuwe Romeins Missaal is deze voorkeur die het Concilie heeft voor de wisselende gezangen terug te vinden. Voor de gezangen bij de intrede, de offerande en de communie geeft het Missaal steeds drie opties: het gezang uit het Romeins graduale, uit het graduale simplex of een ander gezang (IGMR 48, 74 en 87). Uit de volgorde waarin deze opties worden genoemd spreekt een volgorde van voorrang: de eerst genoemde opties hebben dan ook de voorkeur (vgl. Verzameling misformulieren ter ere van de heilige Maagd Maria (2005), p. 261).

De biddende stem van Christus en zijn Kerk

Een veelgehoorde misvatting, die vaak als argument tégen het gebruik van de wisselende gezangen gebruikt wordt, is dat de propriumteksten zelden zouden aansluiten bij het thema van de lezingen (vgl. Martin Hoondert, ‘Samenklank en klankleur’ in: Louis van Tongeren (red.), Klankleur – de muzikale markering van de zondagsliturgie (2004), pp. 55-70). Bij de wisselende gezangen gaat het echter om méér dan alleen de thematiek van dag en hun geestelijke betekenis moet vooral bezien worden vanuit hun rol als begeleiding van een liturgische handeling. Aan de hand van de intredezang wil ik dit laatste aspect nader toelichten.

Jo Hermans zegt over het gebruik van de intredezang: ‘Het zou een verarming zijn, wanneer men als intredezang in de volkstaal enkel strofische liederen zou zingen, zonder aandacht voor de eigen antifoon, zoals voorzien in het nieuwe missaal. De antifonen uit het missaal, ook in vertaling in de volkstaal, beantwoorden uitstekend aan de doelstelling van de intredezang. Ze zijn zeer zorgvuldig uitgezocht.’ (J. Hermans, De liturgie van de eucharistie (1979), p. 126)

Ieder gezang in de mis heeft immers zijn eigen rituele functie. Als we naar de intredezang kijken, dan zien we dat dit gezang vier doelstellingen heeft (IGMR 47): de viering te openen, de eenheid van de gelovigen te bevorderen, het mysterie dat gevierd wordt in te leiden en de processie te begeleiden. De volgorde waarin deze doelstellingen staan is ook hier van belang.

De eerste woorden die klinken in de mis zijn die van de intredezang. Nog voordat er ook maar iets wordt gezegd of gedaan, horen de aanwezigen de tekst van de intredezang. De inhoud van de gezongen tekst is daardoor van grote betekenis, omdat het deze openingstekst is die de gelovigen het ritueel van de mis binnenvoert. Dit binnenvoeren in het ritueel beoogt vervolgens twee dingen: dat de gelovigen een gemeenschap vormen en dat zij in de juiste gesteldheid komen om te luisteren naar het Woord van God en om de eucharistie waardig te vieren.

De vorming van de liturgische gemeenschap betreft zowel de onderlinge gemeenschap, bevorderd door het gezamenlijk zingen, alsook de gemeenschap met God, die de gelovigen op de eerste plaats bijeengebracht heeft. Die gemeenschapsvorming vraagt van de gelovige een deemoedige houding: als verzaking door de ik-gerichtheid op te offeren, en als opgave door de aanvaarding van de in de liturgie gepresenteerde geestelijke levensinhoud.

Deze gesteldheid wordt ritueel onder andere bereikt met behulp van de intredezang, waarmee de verzamelde gelovigen zich tot God richten en Hem naderen. De tekst van de intredezang leidt hen daarom niet alleen binnen in de betekenis van de mis van de dag, maar vormt tegelijkertijd een gebedsbeweging naar God, waarin nu eens de Bruid bidt tot haar Bruidegom, dan weer Christus met zijn Lichaam bidt tot de Vader (Sacrosanctum concilium 84). Zo vinden onze woorden hun weerklank in Christus en de zijne in ons.

Casus: de veertiende zondag door het jaar

Niet alleen de handeling van het zingen zelf, maar ook de voorgeschreven woorden van de intredezang dragen bij aan de rituele voorbereiding. Aan de hand van de intredezang van de veertiende zondag door het jaar wil ik laten zien hoe de tekst de gelovigen voorbereidt op het misritueel. Ook laat ik zien welke mogelijkheden er bestaan om deze tekst in het Nederlands te zingen.

Wij gedenken uw goedheid, Heer,hier binnen uw heiligdom.Zover als uw Naam reikt, God,weerklinkt ook uw lof:tot aan het uiteinde van de aarde.Al wat komt uit uw hand is gerechtigheid. (Ps. 48, 10-11)

Bij een oppervlakkige lezing roept het heiligdom waarvan hier sprake is een voor de hand liggende associatie op met de plaats waar we bijeen gekomen zijn. Hier, in de kerk, gedenken we de goedertierenheid van de Heer en roemen we zijn Naam. Hoe vervult deze tekst nu precies zijn rituele functie, meer dan door ons alleen maar in herinnering te brengen wat we in de kerk komen doen?

Het helpt daarbij om zowel de gehele psalm, waaruit het tekstfragment gekozen is, als het fragment zelf te bekijken. Psalm 48 is een typische processiepsalm en als zodanig passend voor de intrede: in het eerste gedeelte van de psalm (vv. 2-9) wordt de stad van God bezongen en verhaald hoe koningen die tegen haar oprukken bij haar aanblik verschrikt op de vlucht slaan; het laatste gedeelte van de psalm (vv. 12-15) schetst een processie die rondom de Godsstad trekt, waarbij de gelovigen in de aanblik van deze stad een ononderbroken keten van Gods heilsdaden herkennen.

Ons fragment ligt hier precies tussenin en verwoordt de twee kenmerken die eigen zijn aan alle gewijde muziek: de eer van God en de heiliging van de mensen (Pius X, Tra le sollicitudini 1). Deze intredezang is een gezang waarin wij God loven uit dankbaarheid voor zijn genadegaven, die wij als christenen in de eerste plaats ervaren in de vrijwillige vernedering van zijn Zoon.

Merk vervolgens op hoe in deze tekst niets van onszelf is, maar alles aan God toebehoort: úw goedheid, úw heiligdom, úw Naam, úw lof, úw hand. Hier vindt al de noodzakelijke versterving van de zelfzucht plaats, waar Paulus ons in de tweede lezing op wijst en die ook Jezus zelf ons in het evangelie voorhoudt: ‘Leert van Mij: Ik ben zachtmoedig en nederig van hart.’ (Mt. 11, 29) De Geest van God neemt zo bij ons zijn intrek, zodat wijzelf tot een heiligdom van God omgevormd worden. Waar we bij een eerste lezing het heiligdom nog slechts konden relateren aan de plaats waar we bijeen waren, kunnen we het nu betrekken op onszelf!

De tekst biedt ons nog tal van andere handvatten om ons aan het begin van mis biddend op God te richten: bijvoorbeeld het contrast tussen de beslotenheid van het heiligdom en de uitgestrektheid van het uiteinde van de aarde, of de drie eigenschappen van God die worden genoemd: goedheid, lofwaardigheid en gerechtigheid. Steeds helpt de tekst van de intredezang ons om onze rituele houding in de mis te bepalen en om de lezingen van de dag in een bepaald licht te zien.

Voor de verklanking van de tekst in het Nederlands geef ik hieronder vier voorbeelden die goed toegankelijk zijn. Bij elk van de voorbeelden is steeds alleen de antifoon weergegeven; de bijbehorende psalmverzen zijn achterwege gelaten.

Untitled

Muziekvoorbeeld 1. Jan Böhmer, Graduale Nederlands (Wijchen, 2005), p. 161

In deze uitgave heeft Jan Böhmer alle intredezangen, antwoordpsalmen, alleluiaverzen en communiezangen van muziek voorzien. Merk bij deze antifoon op dat de herhalingstekens een rolverdeling tussen koor en volk aangeven, waarmee de actieve deelname van de gelovigen bevorderd wordt.

De teksten van de intrede- en communiezangen komen uit het Romeins Missaal, wat als nadeel heeft dat ze niet altijd overeenkomen met de teksten uit het Romeins graduale (zie Paulus VI, Apostolische Constitutie Missale Romanum voor het verschil tussen gezongen en gelezen teksten). Dit verklaart ook waarom de offerandezang in Graduale Nederlands ontbreekt.

Untitled

Muziekvoorbeeld 2. Gerard Lesscher, Nederlands Graduale (Hengelo, 2010), p. 276

Gerard Lesscher heeft net als Jan Böhmer alle wisselende gezangen getoonzet. Lesscher kiest ervoor om de antifoon bij de intrede te laten uitvoeren door het koor. Dat heeft als voordeel dat de gelovigen, luisterend naar de koorzang, de tekst kunnen bemediteren en de oratieve beweging van de intrede kunnen verinnerlijken. Bovendien hebben ze de ogen vrij om de intrede van de priester en de bewieroking van het altaar te volgen – deze uitvoering vráágt er daarom om de rituele handelingen bij de intrede ten volle te benutten. Op deze wijze uitgevoerd wordt de actieve en bewuste deelname van de gelovigen dus eveneens bevorderd.

gs231-wijgedenken

Muziekvoorbeeld 3. Steven van Roode, Klein Graduale

Untitled

Muziekvoorbeeld 4. IWVL, Abdijboek, OT 63

In het graduale simplex komt een verkorte vorm van deze intredezang voor in de vierde mis voor de tijd door het jaar. Aan een Nederlandstalige uitgave van het graduale simplex wordt op het ogenblik gewerkt. Het derde voorbeeld is uit dit Klein Graduale genomen (zie www.kleingraduale.nl). De antifoon is bedoeld voor volkszang en wordt na elk psalmvers herhaald.

Omdat het graduale simplex vooral ontleent aan de gezangen van het officie, kan de tekst van de antifoon in de volkstaal ook gevonden worden in Nederlandstalige uitgaven voor het gezongen getijdengebed. Hier geef ik een voorbeeld uit het Abdijboek, maar er kan natuurlijk ook geput worden uit de uitgaven van Jan Böhmer of het getoonzette getijdenboek van Ignace de Sutter en Marcel Weemaes.

Besluit

Hoewel een oproep tot het daadwerkelijk gebruik van de propriumgezangen idealistisch mag lijken als we de heersende liturgische praxis in ogenschouw nemen, kan het zeker geen kwaad deze praxis eens kritisch te bekijken. Te lang en tegen de uitdrukkelijke wens van het Tweede Vaticaans Concilie in zijn de gelovigen verstoken gebleven van het gezongen Woord van God, dat hun gebed verdiept, hun gemeenschap met Christus versterkt en hun bewuste deelname aan de ritus bevordert.

Getagd , .