De cantor: een oude functie herontdekt

In het nieuwe beleidsplan van de diocesane NSGV is ook een belangrijke rol weggelegd voor de cantor. Daarom iets over de achtergrond van deze functie vanuit de hedendaagse praktijk.

In de tijd vóór Christus werd bij de Joden de eredienst in de plaatselijke synagogen verzorgd door leken, niet door priesters zoals in de tempel van Jeruzalem. In die synagogen werden psalmen, gebeden en lezingen gezongen. De zang stond daarbij onder leiding van een voorzanger.

Adriaan van Roode

Oorspronkelijk verschenen in Jubilate mei 2005

De eerste christenen zagen hun religie als een vervolmaking van de joodse godsdienst. Daarom namen zij onderdelen over van de joodse liturgie, zoals de Dienst van het woord. Voorzangers (cantors), die de zang in de synagogen plachten te leiden en die zich bekeerd hadden tot het christelijk geloof, bleven hun functie uitoefenen in de samenkomsten van de jonge christelijke gemeenschappen. Aan het eind van de vierde eeuw ondernam een ontwikkelde Spaanse vrouw, Egeria, een tocht naar het Nabije Oosten. In haar reisverslag beschrijft zij de liturgie van Pasen in Jeruzalem. Psalmgezang bleek daarbij een belangrijke plaats in te nemen. De psalmverzen werden afwisselend gezongen door een cantor en de vierende gemeenschap. Langzamerhand kreeg de cantor een belangrijke functie in de liturgie: hij werd de psalmist, die na de eerste lezing de antwoordpsalm zong. Hij had een eigen boek, het Cantatorium, en een speciale plaats: op de trap (gradus) van het leesgestoelte. Vandaar dat de antwoordpsalm de naam Graduale kreeg. Latere ontwikkelingen in de kerkmuziek leidden ertoe dat de rol van het volk beperkt werd tot het luisteren naar wat de geschoolde zangers van het koor ten gehore brachten. De oude functie van de cantor, het afwisselend zingen van psalmverzen met de gelovigen, was hiermee geheel vervallen.

Liturgische vernieuwing

De rol van het gelovige volk bleef uiteindelijk beperkt tot het ‘bijwonen’ van Eucharistievieringen, waarbij men zich met behulp van rozenkrans of kerkboekjes bezighield met eigen gebeden en overwegingen. Om de gelovigen meer actief te betrekken bij de liturgie ontstond rond 1900 de Liturgische Beweging. De leiders van deze beweging probeerden een meer actieve deelname van gelovigen te bereiken door hen te leren de liturgische teksten te volgen en te verstaan. Dit gebeurde door de uitgave van missalen en door het gezamenlijk zingen van acclamaties en eenvoudige liturgische gezangen. Het Tweede Vaticaans Concilie zorgde voor een liturgische omwenteling en promoveerde de gelovigen officieel van aanwezigen tot actieve en wezenlijke deelnemers aan liturgische vieringen. Het samen zingen van liturgische gezangen (geen devotieliederen!) en acclamaties werd gezien als een belangrijk middel tot deze actieve deelname (participatio activa).

De cantor terug

Om deze ontwikkeling concreet gestalte te geven werd in de Algemene inleiding op het Romeins missaal (1970) bepaald: “Er behoort een voorzanger of een koorleider te zijn om de volkszang te leiden en te ondersteunen. Zelfs als er geen koor is, moet de voorzanger de verschillende gezangen leiden waaraan het volk zijn aandeel heeft.” (64) In 2004 verscheen de Nederlandse vertaling van de opvolger van de Algemene inleiding onder de titel ‘Algemeen statuut van het Romeins missaal’. Dit Algemeen statuut zal in alle parochies aanwezig zijn, want het is uitgegeven als bijlage bij het Directorium voor het kerkelijk jaar 2004/2005. In het Algemeen statuut wordt de functie van de cantor nauwkeuriger en uitvoeriger omschreven dan in de Algemene inleiding. Omdat het Algemeen statuut geen register heeft, geef ik hier een opsomming van de nummers eruit die te maken hebben met de functie van de cantor: 39–41, 48, 52, 61, 62, 68, 71, 83, 87, 102, 104, 119, 129, 309, 366 en 367.

Kwaliteiten

De waarde van een cantor voor de liturgie staat of valt met zijn of haar instelling en kwaliteiten. Persoonlijke betrokkenheid bij liturgie is een eerste vereiste. Deze betrokkenheid zal de cantor motiveren zich verder te ontwikkelen (cantorcursus NSGV) en voorkomt ongewenst solistisch gedrag. De cantor dient voldoende zangtechnisch geschoold te zijn. Hij of zij moet zelfstandig de psalmen en gezangen uit de bundel ‘Gezangen voor Liturgie’ (GvL) kunnen instuderen en deze goed kunnen uitvoeren. Het spreekt vanzelf dat vooraf met de organist overlegd wordt over zaken als tempo en wijze van uitvoering. Het is niet eens strikt noodzakelijk dat een cantor goed kan dirigeren. Een uitnodigend gebaar aan het volk is veelal voldoende. Om een juiste keuze van liederen te kunnen maken is meer dan gemiddelde kennis van liturgie noodzakelijk. Liederen dienen betrekking te hebben op de lezingen en moeten op hun plaats passen in de viering en in de tijd van het kerkelijk jaar. Om te bereiken dat liederen geïntegreerd worden in het geheel van de viering, is overleg vooraf met de voorganger nodig. Met een enkele verwijzing naar een lied bij de inleiding, in de homilie of bij het slotwoord kan de voorganger duidelijk maken dat de gezongen liederen meer zijn dan alleen muzikale omlijsting.

De cantor in de praktijk

Als een parochie een of enkele goede cantors rijk is, hoeft er niet altijd een koor te zijn voor een kerkmuzikaal verantwoorde Eucharistieviering of Woord- en Communieviering. Dat kan een enorme verlichting betekenen voor de koren, die soms grote problemen hebben met het goed verzorgen van meerdere vieringen in een weekend. Vaak neemt men dan zijn toevlucht tot een ‘Mis met liedjes’, waarbij alleen een organist de volkszang begeleidt. Met een cantor erbij kan het zoveel beter en liturgisch rijker, althans als de functie van de cantor niet beperkt blijft tot het ‘trekken’ van de volkszang. De cantor kan namelijk naast gezamenlijk gezongen liederen en acclamaties ook afwisselend met het volk Kyrie-litanieën (GvL 211 e.v.), alle vaste gezangen en daarvoor geëigende liederen (bv. GvL 541, 546, 642, 647, 648) zingen. De plaats van de cantor is uiteraard vóór het volk. Alleen vanaf die plaats is een zinvolle gezongen dialoog mogelijk met het volk en kan hij of zij de volkszang leiden. Een (koor)orgel vóór in de kerk zou natuurlijk ideaal zijn, maar als er alleen een orgel achter in de kerk staat, kan een goede organist ook van daaruit de volkszang uitstekend begeleiden. Als de cantor alleen zingt – bijvoorbeeld de psalmverzen – geeft in dat geval een mooie begeleiding met lange akkoorden de cantor de nodige vrijheid, terwijl tegelijkertijd storende oneffenheden als gevolg van de afstand tussen cantor en organist vermeden worden.

Antwoordpsalm

Voor de cantor is een zeer belangrijke rol weggelegd bij de antwoordpsalm: “Na de eerste lezing volgt de antwoordpsalm, die een integraal deel is van de liturgie van het woord en die van groot liturgisch en pastoraal belang is, omdat zij de overweging van het woord van God bevordert. (…) Het verdient de voorkeur dat de antwoordpsalm gezongen wordt voorgedragen, minstens het antwoord van het volk. De psalmist of cantor van de psalm draagt de psalmverzen voor vanaf de ambo of op een andere geschikte plaats, terwijl de gehele vergadering gezeten is en luistert.” (61) Er zullen weinig koren zijn die alle antwoordpsalmen, zoals zij in GvL staan, kunnen zingen. Een cantor die redelijk muziek leest, kan het wél! In vieringen met een goede cantor kan bijna altijd de antwoordpsalm gezongen worden die het lectionarium aangeeft! Dit is veel rijker en zinvoller dan het altijd weer zingen van een standaard-psalm of een strofisch lied als ‘tussenzang’. Met een cantor kan ook in alle vieringen het halleluja-vers vóór het evangelie gezongen worden. Met een beetje creativiteit kunnen vrijwel alle teksten van deze verzen ingepast worden in bestaande muzikale patronen, zodat in veel vieringen het vers gezongen kan worden dat direct betrekking heeft op het daarop volgende evangelie. Weer een voorbeeld van liturgische verrijking. Bovendien is het repertoire aan liturgische liederen van een goede cantor veel groter dan dat van een koor, wat een goede keuze uit deze liederen voor een viering ten zeerste vergemakkelijkt. Kortom, een cantor is zeker geen surrogaat voor een koor, maar vervult een nieuwe en zeer zinvolle liturgische functie naast die van onze koren.

 

Getagd , .