Basisrepertoire en/of volkszang

Zangdag diocesane Commissie voor Liturgische Muziek
24 februari OLV kerk Roosendaal
Inleiding door Han Akkermans

Samen kunnen zingen is in de kerk een groot goed. Het gaat er in de liturgie immers om dat we niet alleen luisterend en kijkend aanwezig zijn, maar deelnemers worden. De gezamenlijke zang is bij uitstek een middel waarin geloof wordt beleefd en gemeenschap wordt gesticht. Samenzang veronderstelt muziek die toegankelijk is en van goede kwaliteit is, zowel de tekst als de melodie. Wat dat betreft is er een grote keuze denkbaar. Welke criteria hanteren we bij de keuze van het basisrepertoire, welke plaats geven we het in onze liturgie, hoe houden we de bekende en eenvoudige gezangen fris en levendig? Deze vragen houden ons bezig tijdens de diocesane Zangdag.

Het valt op dat in de wervende folder voor deze diocesane zangdag twee termen gebruikt worden: basisrepertoire en volkszang. Vraag is of ze elkaar helemaal dekken. We zijn er in de DCLM (Diocesane Commissie voor Liturgische Muziek) niet helemaal uitgekomen. Dat hoeft ook niet. Bij wijze van grap zei een van de leden dat hij de zestiende-eeuwse Missa Papae Marcelli van Palestrina basisrepertoire vond. Dat moge zo zijn, het zal nooit volkszang worden! En wat denkt u van de Matteüs Passion: zo ongeveer basisrepertoire in onze Nederlandse muziekcultuur. Het kabinet is er op Goede Vrijdag in de Grote Kerk van Naarden bij aanwezig in een quasi-liturgische zetting. Toch ook niet echt volkszang. Hoewel, de melodieën van de koralen zouden we zo kunnen meezingen.

Men zegt wel eens dat het Tweede Vaticaans Concilie de liturgie en daarmee de kerkzang heeft teruggegeven aan het de gemeenschap, aan het verzamelde volk Gods. Vóór die tijd was de gemeenschap eeuwen lang eerder kijker en toehoorder van wat zich op het priesterkoor afspeelde. Sinds Vaticanum II is de liturgie en de kerkzang iets van en voor alle mensen in de kerk: voorganger en assistenten, lectoren en acolieten, koorzangers en niet in het minst de verzamelde gemeenschap als geheel. Maar blijft dit zo? Is dat een verworvenheid die niet meer verdwijnt of kan die weer verdwijnen.

Een voorbeeld uit de praktijk: onlangs was ik aanwezig bij de uitvaart van een priester. Een volle kerk, met veel kerkbetrokken mensen, een indrukwekkende viering. Wat gebeurde er muzikaal? De requiemmis: Introitus Requiem, Kyrie, Sanctus, Agnus dei, Lux aeterna, In paradisum , Licht dat ons aanstoot, Blijf mij nabij, Ave Maria van Schubert, Panis Angelicus van Franck, Pie Jesu van Fauré. Maar ondanks de volle kerk met veel ‘kerkmensen’ van wie een groot gedeelte vertrouwd was met het repertoire en in staat was mee te zingen, werd alles gezongen door een soliste. Prima stem en begeleiding overigens, maar er was geen enkele uitnodiging om mee te zingen. Ik ga het niet helemaal analyseren wat er gebeurde maar het gaf me wel te denken over de toekomst van de volkszang.

Uit de eerste eeuwen van het christendom weten we dat met name het zingen van hymnen en liederen als heel waardevol werd beleefd. Van Ambrosius, bisschop van Milaan (eind vierde eeuw), weten we dat hij teksten schreef die op eenvoudige melodieën gezongen werden en een krachtig middel waren voor catechese en gemeenschapsvorming. Er zijn verhalen dat het gezang zo indrukwekkend was dat passanten buiten de kerken ervan onder de indruk waren. Een aantal van die melodieën zingen we nog : ‘Wij treden biddend in uw licht’ (GvL 558). De oudste stukken van het Gregoriaanse repertoire zijn ook bedoeld en geschikt om makkelijk mee te zingen (Kyrie eleison!). We zullen daar vanmiddag bij stilstaan.

In de loop der eeuwen werd de actieve deelname aan de liturgie meer en meer geconcentreerd op het priesterkoor. Dat was vaak nog afgeschermd door een groot koorhek. De mensen in het schip mochten kijken en luisteren, knielen, staan en zitten en, heel soms, meezingen, misschien bij de litanieën (ora pro nobis, Te rogamus audi nos). Naast de liturgie ontstond er wel een genre geestelijke volksliederen: Marialiederen, Kerstliederen, ook Passie- en Paasliederen. Maar die werden buiten de eigenlijke liturgie gezongen, in preekdiensten, bij processies, bedevaarten, misschien ook thuis. De Reformatie herontdekte het belang en de kracht van de samenzang, de volkszang.

In de Lutherse traditie ontstond er een rijk kerkmuzikaal leven: volkszang, koorzang, cantates, liturgische orgelmuziek. In de calvinistische traditie was het een en al soberheid: aanvankelijk geen orgelmuziek, geen liederen, alleen maar psalmen die traag gezongen moesten worden. Het orgel raakte ook in deze kerken ingeburgerd in de eredienst, maar de zang beperkt vaal tot traag, onritmisch psalmgezang op hele noten.In de katholieke kerk kwam er op het einde van negentiende eeuw verandering in de waardering van de kerkmuziek.

De muziek in de grote kerken en kathedralen was in de achttiende en begin negentiende eeuw steeds meer gaan lijken op operamuziek (concertmissen): met veel instrumentalisten en solisten. Muzikaal heeft dit prachtige producten opgeleverd, denk aan de missen van Haydn, Mozart en vele anderen.
Maar vanaf ca. 1900 werd meezingen steeds belangrijker geacht. Ik denk dat de verbetering van het onderwijs hierin een grote rol heeft gespeeld. De kerkgangers waren immers geen alfabeet meer en wilden met een missaal in de hand de Mis meevieren en ook wel meezingen.

Het is interessant te zien dat de kerkboeken zich van 1850 tot 1920 ontwikkelen van meditatie- en gebedenboeken tot echt liturgische boeken. Aanvankelijk stonden er meditaties die je kon gebruiken tijdens de verschillende onderdelen van de Mis (voorbereidende gebeden, Gloria, de lezingen, de offerande, de Canon, de communie van de priester, etc.) Vanaf 1880 komen er in Duitsland zogenaamde volksmissaals op de markt, aan het begin van de twintigste eeuw in België (Affligem, Brugge). Die laatst worden ook in Nederland gebruikt. Die Missaals waren een populair cadeau bij de plechtige communie. Later kwamen er missaaltjes voor de eerste communicanten, vaal geïllustreerd met foto’s of tekeningen. Mettertijd kwamen er in die Missaals ook delen met muzieknotatie. Dit alles met het doel om de kerkgangers actief te betrekken bij de viering van de Mis. Deze beweging door liturgische vorming in de parochies: met name de Norbertijnen, maar ook hier in Roosendaal in deze Redemptoristenkerk was een actief liturgisch apostolaat. Er werd gestimuleerd dat de gemeenschap de vaste gezangen zong. Pater Haagh CssR (bekend van zijn Ave Maria) heeft hier gewerkt en de liturgische functie van de koor- en volkszang gestimuleerd.

Muzikaal gezien werd de actieve deelname aan de liturgie inderdaad bevorderd door de herleving van het Gregoriaans. Het klinkt misschien vreemd, maar de ‘herontdekking’ van het Gregoriaans rond 1900 heeft de actieve rol van de gewone kerkganger als zanger bevorderd. De kerkkoren vonden dat aanvankelijk benden hun waardigheid, ze bleven het liefst hun Missen in operastijl uitvoeren, waaraan de gemeenschap part nog deel had. Dankzij de vaste gezangen in het Gregoriaans die vanaf het begin van de twintigste eeuw ook door het volk werden meegezongen, werd er niet meer alleen gezongen aan het altaar door de priester en op het oksaal door het koor, maar ook in het schip door de verzamelde gemeenschap.

Ik herinner me dat in een eenvoudige dorpskerk van mijn jeugd, met een middelmatig herenkoor (de plaatselijke boeren met het hoofd van de meisjesschool als dirigent-organist) de zondagse kerkgangers verschillende Gregoriaanse missen kenden, de eerste mis (de Paasmis), uiteraard de 8e , maar ook wel de 11e en de 15e en niet alleen Credo 3 maar ook Credo 1. Dat was ons basisrepertoire. Met de vernederlandsing van de liturgie vanaf 1965 werd dat basisrepertoire snel uitgebreid. Er kwam een gemengd koor, een jongerenkoor. De liederen en psalmen van Huub Oosterhuis getoonzet door Bernard Huijbers, gingen er in als koek. Iedere week was er iets nieuws en daarmee ontstond in de loop van enkele jaren een muzikaal basisrepertoire dat heel breed gekend en gezongen werd.

Dat kon ook omdat er toen nog en zeer regelmatige kerkgang was van jong en oud. Men hoorde ieder weekend kerkmuziek en dat werd snel eigen. Daarnaast werden veel oude melodieën uit de Reformatie en uit de oude volkszang voorzien van teksten van hedendaagse dichters: denk aan ‘Christus, Gij Heer van alle dingen’, melodie Lyon 1548 of ‘Gedenken wij dankbaar de daden des Heren’ op een Nederlandse melodie melodie van Valerius’ Gedenkklank ‘Wilt heden nu treden’. Daarmee is in een bestek van naar schatting een tiental jaren (1965-1975) een flink basisrepertoire opgebouwd, waaruit we nog steeds putten.

Ik heb de indruk dat die ontwikkeling van een basisrepertoire, geschreven en uitgevoerd voor koor en kerk (Huijbers: ‘voor podium en zaal’) op een geven moment wel dunner geworden is. Ik vroeg me af wat daarvan de oorzaken zijn. Ik noem hier een paar elementen die de praktijk van de volkszang bedreigen en belemmeren:

  • Verminderde kerkgang: die is sinds 1965 dramatisch teruggelopen. Gevolg is dat de kennismaking met het kerkelijk repertoire fragmentarisch is geworden. Men wordt er niet meer vertrouwd mee gemaakt.
  • De rol die de koren voor zichzelf opeisten. Volkszang vinden ze vaak niet interessant. Er is ook kerkmuziek geschreven, die ook in het Nederlands, behoorlijk wat oefening vereist en boven het niveau gaan van een gemiddeld kerkkoor.
  • Wellicht is ook het idee van een viering waar iedereen, van jong tot oud aan deelneemt, losgelaten. Er is een waaier van vieringen: gezinsvieringen (in vele gevallen kindervieringen), jongerenvieringen, seniorenvieringen, Latijnse Hoogmis, Gregoriaans Mis.

Daarnaast zijn er elementen die de rol van de volkszang kunnen bevorderen en die we daarom moeten stimuleren en waar we attent op moeten zijn:

  • Eerst de hand in eigen boezem steken. Zingt de voorganger zelf mee? Of is hij met andere dingen bezig: het tellen van de kerkgangers, zijn papieren aan het ordenen voor het volgende onderdeel van de liturgie? Verwijst de voorganger in zijn openingswoord of overweging naar teksten die gezongen zijn? Kijkt hij of zij naar de dirigent als die probeert de gemeenschap in beweging te krijgen?
  • Verwaardigt de dirigent zich naar de gemeenschap te keren en nodigt hij door mimiek en gebaren uit om te zingen?
  • Is de organist in staat de zang van de gemeenschap goed te begeleiden, te steunen en te stimuleren, zonder die te overstemmen?
  • Is de plaats van het koor zo dat het een zichtbaar deel van de gemeenschap is of staat het koor boven of tegenover de gemeenschap. (De plaatselijke omstandigheden van het gebouw zijn uiteraard verschillend). Laat het koor zien dat ook het luistert en meebidt en daarmee tot de gemeenschap behoort, maakt het koor de bewegingen mee van de gemeenschap of heeft het een eigen orde van dienst, waarmee het zich onderscheidt van het volk in het schip: denk aan staan en zitten.
  • Heeft de gemeenschap toegang tot de tekst en eventueel de muzieknoten? Is er goed materiaal: zangbundels, liturgieboekjes.
  • Maakt de dirigent van de gelegenheid gebruik om 5 minuten vóór de viering even te oefenen. Als ik een suggestie mag doen: van 10 tot 5 minuten vóór aanvang van de viering samen zingen, daarna enkele minuten rustige concentratie eventueel met mooi orgelspel (dat toch meer wil zijn dan muzikaal behang!)

We gaan vandaag veel zingen. Daarom houd ik op met praten en al helemaal niet met het geheven vingertje. Dat laat ik aan de dirigent over!
Han Akkermans