Antwoordpsalm

“Er wordt wel ooit beweerd dat de vernieuwing van de liturgie nergens zo geslaagd mag heten als in de keuze van de antwoordpsalmen.” Dat schreven Cees Janssens en Nico Wesselingh OSB twintig jaar geleden in het veertiende deeltje van de serie ‘Liturgische Handreikingen’, uitgegeven door het bisdom Breda.

Adriaan van Roode

De liturgische praktijk in tal van onze parochies en geloofsgemeenschappen wijst uit dat deze boodschap lang niet overal is aangekomen: in veel kerken wordt in plaats van de antwoordpsalm nog altijd een strofisch (devotie-) lied gezongen. Alle reden dus om extra aandacht te wijden aan dit belangrijke onderdeel van de Woorddienst.

Waarom een psalm?

Het Algemeen Statuut van het Romeins Missaal zegt over de antwoordpsalm: “Na de eerste lezing volgt de antwoordpsalm, die een integraal deel is van de liturgie van het woord en die van groot liturgisch en pastoraal belang is, omdat hij de overweging van het woord van God bevordert.”(61)

Deze passage laat aan duidelijkheid weinig te wensen over: de antwoordpsalm wordt een integraal deel van de liturgie van het woord genoemd. Hij staat dan ook mét de andere lezingen in het lectionarium. Het vervangen van de antwoordpsalm door een (strofisch) lied doet dus afbreuk aan het wezen van de woorddienst. Het Statuut voorziet ook nergens in het vervangen van de antwoordpsalm door een lied. Het zegt dat als er geen psalmist of cantor is om de psalm voor te zingen, de lector de psalm kan voordragen (99); bij afwezigheid van een lector dient de voorganger deze voor te lezen. (135)

Als enige alternatieven voor de psalm die in het lectionarium staat aangegeven geeft het Statuut het responsorium uit het Romeins graduale of de antwoord- of alleluia-psalm uit het Graduale simplex. (61)

Waarom hecht het Statuut zo sterk aan een psalm als antwoord op de eerste lezing?

Bij de woorddienst hoort geen sprake te zijn van eenrichtingsverkeer.

Dat zou het geval zijn als God daar alleen maar tot ons zou spreken door de Schrift en dat wij slechts zouden luisteren. Tijdens de woorddienst zijn wij echter in gesprek met God. Hij nodigt ons daartoe uit. Van ons wordt een reactie gevraagd op zijn woord.

Bij de acclamatie na de lezing hebben wij al onze instemming betuigd met zijn boodschap. Maar er wordt meer van ons verwacht wil er sprake zijn van een echte dialoog. Daarvoor zijn de psalmen bij uitstek geschikt, omdat zij zowel woorden zijn van God als menselijke uitingen.

Beide aspecten zijn onverbrekelijk met elkaar verbonden. In de psalmen spreekt God tot ons en tegelijkertijd geven deze bijbelse gedichten uitdrukking aan de meest uiteenlopende menselijke gevoelens. Voor iedere gemoedstoestand in alle situaties die zich kunnen voordoen in het menselijk bestaan zijn er psalmverzen die daar herkenbaar uitdrukking aan geven.

In het Nieuwe Testament vinden we citaten en verwijzingen naar allerlei boeken uit het Oude Testament. Het boek der psalmen wordt er echter verreweg het meeste aangehaald. Het meest indrukwekkende voorbeeld vormen de woorden van Christus zelf aan het kruis. Hij vertolkte zijn diepste gevoelens met het eerste vers van psalm 21: “God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?” Ook zijn laatste woorden zijn ontleend aan een psalm: “In uw handen beveel ik mijn geest.” (Ps. 31, 6)

De andere lezingen van de woorddienst hebben veelal betrekking op gebeurtenissen in de heilsgeschiedenis of op bepaalde personen. De psalmen daarentegen zijn tijdloze gedichten, die ons in het hier en nu direct aanspreken: “Heden, als gij zijn stem hoort….” (Ps. 95); “Hier ben ik, God, uw wil te doen is mijn vreugde.”(Ps. 40)

Bovendien kan dezelfde psalmtekst in verschillende situaties andere betekenissen hebben voor ons. Daarom kan een (antwoord)psalm telkens iedere keer iets nieuws zeggen aan iedereen die er zich voor openstelt. Van de andere kant herkennen wij ons in de psalmen: zij drukken uit wat er in ons omgaat. Een echte dialoog dus.

Geschiedenis

In de eerste eeuwen hebben de christenen voor hun bijeenkomsten verscheidene gebruiken overgenomen uit de joodse synagoge. De allereerste christenen waren immers afkomstig uit het joodse volk. Zo werden de schriftlezingen afgewisseld met (gezongen) psalmen.

Daarbij ging het om antwoordpsalmen, die de bijeengekomen gemeente in staat stelde te reageren op de voorafgaande schriftlezing. De psalmverzen werden daarbij afwisselend gezongen door een voorzanger en het gehele gelovige volk.

Deze antwoordpsalmen dienden niet om een andere handeling te begeleiden, zoals het geval is bij de introitus, het offertorium en de communio, maar hadden hun doel in zich zelf.

In de vierde en vijfde eeuw komt de responsoriale vorm van psalmzingen op: de cantor zingt de verzen en het volk ‘antwoordt’ door middel van telkens hetzelfde refrein, waarvan de tekst ontleend is aan de gezongen psalm.

Wij weten dit alles uit het gedetailleerde reisverslag van een Spaanse vrouw, Egeria, die begin vijfde eeuw een pelgrimstocht maakte naar Jeruzalem. In dit verslag beschrijft ze uitgebreid een zondagsviering – waarschijnlijk op Pasen.

Vanaf de zevende en achtste eeuw werd de rol van het volk overgenomen door het (beroeps)koor. Dit zong het inmiddels rijk versierde vroegere refrein, terwijl de cantor de niet minder geornamenteerde psalmverzen voordroeg op een trede (gradus) van het altaar, vandaar de naam ‘graduale’.

Meer dan twaalfhonderd jaar heeft het gelovige volk moeten zwijgen, totdat het Tweede Vaticaans Concilie de antwoordpsalm in zijn oorspronkelijke vorm herstelde en daarmee het volk de gelegenheid teruggaf actief deel te nemen aan het zingen ervan.

Uitvoering

Het lectionarium geeft bij de antwoordpsalm – hier en daar nog steeds hardnekkig als ‘tussenzang’ aangeduid – een refrein en een aantal toepasselijke verzen uit een psalm, een enkele keer uit een kantiek, overigens óók bijbelse poëzie. De verzen staan in groepjes van meestal twee bij elkaar en vormen zo strofen. Het refrein wordt na iedere strofe herhaald. De antwoordpsalm wordt nooit afgesloten met de doxologie.

Deze vorm uit het lectionarium vinden we terug bij de meeste toonzettingen van antwoordpsalmen, zoals in de bundel ‘Gezangen voor Liturgie’ en in de zangbundels, gebruikt in onze buurlanden: ‘Zingt Jubilate’ en ‘Gotteslob’. Beide laatstgenoemde bundels geven alleen de refreinen van de antwoordpsalmen; de verzen staan in een apart boek voor de cantor.

Deze wijze van uitvoeren komt echter niet overeen met de praktijk van het traditionele joodse psalmzingen, waarbij de verzen beurtelings door de voorzanger en door de meevierende gelovigen worden gezongen.

Bovendien gaat op deze manier de poëtische grondstructuur van de psalmen, gevormd door de verzen met hun typisch parallellisme, op in de strofevorm. Wie wil aansluiten bij genoemde traditie kan ervoor kiezen de psalmverzen te zingen op een psalmtoon.

Na enige gewenning en bij het gebruik van eenvoudige psalmtonen kunnen de verzen beurtelings door de cantor (of het koor) en het volk gezongen worden. Het refrein wordt dan niet na ieder vers herhaald, maar alleen aan het begin, in het midden en aan het einde van de psalm gezongen.

Tweede antwoordpsalm voor de Adventstijd. Uit: Laus Deo, zangbundel voor het bisdom Roermond

Het is heel goed mogelijk bij een refrein uit ‘Gezangen voor Liturgie’ een psalmtoon te kiezen uit het ‘Abdijboek’ met dezelfde (kerk)toonaard. Op deze psalmtoon kunnen dan precies die psalmverzen gezongen worden die het lectionarium aangeeft.

Zo wordt het probleem ondervangen dat de psalmverzen zoals ze in het lectionarium staan, lang niet altijd precies overeenkomen met de verzen, afgedrukt in de zangbundel. De gelovigen dienen uiteraard bij iedere viering te beschikken over de tekst van de antwoordpsalm, wil er sprake kunnen zijn van een volledige en actieve deelname.

In zijn boek ‘Les chants de la Messe’ (Parijs 2001) wijst Joseph Gelineau op een zeer oude manier van responsoriale psalmodie, waarbij het refrein van het volk telkens onmiddellijk na het vers komt, zonder pauze of onderbreking vooraf.

Zo’n manier van psalmzingen is echt levendig en bevordert het gevoel van directe betrokkenheid bij de gelovigen. De antwoordpsalmen uit het Graduale simplex lenen zich uitstekend voor deze manier van zingen.

Antwoordpsalm (Ps. 80) uit Missa I voor de Adventstijd. Uit: Graduale simplex

Dezelfde muzikale benadering met een zeer actieve betrokkenheid van het volk vinden we terug in psalm 19-II uit ‘Gezangen voor Liturgie’, waarbij de verzen in één doorgaande beweging afwisselend door koor en volk worden gezongen.

Beginnen

Van geen enkel koor kan verwacht worden dat het van vandaag op morgen in iedere gezongen viering alle voorkomende antwoordpsalmen gaat uitvoeren. Begin met het instuderen van enkele psalmen die vanwege hun algemene aard bij veel vieringen gezongen kunnen worden of die passen in een bepaalde tijd van het kerkelijk jaar.

Daarna kan men het repertoire langzamerhand uitbreiden. Het inschakelen van een (geschoolde) cantor kan de taak van het koor, zeker in het begin, aanzienlijk verlichten. Ook het Statuut voor het Romeins Missaal voorziet in de situatie dat niet iedere antwoordpsalm gezongen kan worden.

Daarvoor “…zijn er enkele antwoord- en psalmteksten voor de verschillende tijden van het jaar of voor de verschillende groepen van heiligen uitgekozen, die, als de psalm gezongen wordt, gebruikt kunnen worden in plaats van de tekst die bij de lezing hoort.” (61)

Goede en herhaalde uitleg aan koor en volk is uiterst belangrijk. Over het algemeen wordt in de verkondiging weinig aandacht besteed aan de antwoordpsalm, terwijl deze eigenlijk gewoon een bijbellezing is, evenals de andere lezingen.

Een zorgvuldige en goed begeleide invoering ervan leidt ertoe dat alle deelnemers aan de vieringen op den duur zullen ervaren dat de vernieuwing van de liturgie inderdaad vrijwel nergens zo geslaagd mag heten als in de keuze van de antwoordpsalmen.

Getagd .